Toen de pinda nog geen jasje had.... De krant in 1950: verlengstuk van de autoriteiten Negentienhonderdvijftig. Met de Marshall-hulp in de beurs ver wijderde Nederland langzaam maar zeker de chaos die vijf oorlogsjaren hadden aangericht. De leiding van de met noeste vlijt arbeidende natie rustte in de handen van d'oude Drees, 'n vaderfi guur als geen anaer.Alsje 65 werd, ging je zelfs van hem persoonlijk trekken Orde, fatsoen en tucht beheersten de maatschappij. De trits God- Nederland-Oranje was een granieten gegeven waaraan niet kon worden ge tornd. Wie dat wel deed behoorde tot de bedenkelijke sujetten. Ministers waren nog excellenties en ze telden niet in ivoren torens maar in burchten. Zij spraken de taal der wel opgevoeden, er was nog geen Vrede- Ting, die met het jargon van de straat even over zijn collega's uitpakte. Van actie- en pressiegroepen hadden zij nauwelijks iets te duchten. Trouwens, wie durfde de beheerder van de natio nale penningen, Lieftinck, toen echt tegen de spreken? De man werkte buitenshuis, de vrouw binnenshuis. Ruw gesproken. Die rol verdeling was in 1950 vrijwel onbestre den. Zo hóórde het. Het leven van de vrouw werd gemarkeerd door de vier eenheid: Ida de Leeuw-van Rees"met naald en draad voor u paraat"), mevr. Lotgering-Hildebrand (kokkerellen), dra Sis Heyster (opvoeding) en Amy Groskamp-ten Have ("Hoe hoort het ei genlijk"). De vrouw die over een eigen 'carrière sprak, was een merkwaardig wezen, over wie de familie zich zorgen maakte. Het Moederschap was onbetwist het Hoogste Ideaal. Samen met Kuisheid. Een woord als abortus werd op zijn hoogst op medische congressen ge bruikt, maar in de krant vond je er nooit iets over. Stel je voor. Het gezin was nog de veilige haven waarin beschutting werd gezocht en ge vonden. Pa, moe en de kinderen rondom Negentienhonderdvijftig: het moederschap was nog het hoogste ideaal. Het woord abortus kwam niet in de krant voor. de tafel, luisterend naar de radio, die positieve dingen produceerde als her sengymnastiek, het hangt aan de muur en het tikt, mastklimmen, negen heit de klok, de showboat, de bonte dinsdaga- vondtrein en - vooruit - Paul Vlaande- Hoe hard bij de kinderen ook de puber teit door het lijf gierde, over seksualiteit werd in een fatsoenlijk gezin niet ge sproken. Dat was iets voor later en dat zou het altijd blijven. Niemand van het gezin hoefde nog om zijn of haar lijn te denken. Zo breed hadden we het niet. Het gedonderjaag met onverzadigde vetzuren was nog ver van ons bed, zoals al die welvaartszonden die ons in de late jaren zestig en zeventig zouden be springen. We wisten ook nog niets van die gigantische gasbel waarop we waren gehuisvest. Een voud, soberheid kenmerkte onze levens gang. De straten waren prettig leeg, want de auto was niet binnen burger mans bereik, de kruidenier op de hoek De hoogste deugd van de jeugd leek toen te bestaan uit: gehoorzaam zijn. Ge hoorzaam aan de ouders, aan de pas toor, aan de dominee, aan de akela en aan de jeugdleider. Gehoorzaamheid aan de leraren die verordonneerden langs welke kant je de trap op mocht, met vaste stem riepen dat er niet op het schoolplein mocht worden gerookt, dat meisjes hun lippen niet mochten verven en geen pumps mochten dragen. Een peloton opvoeders waakte over het zieleheil van knapen en bakvissen. Er werd voortdurend gezegd dat er iets moest gebeuren, "voor je eigen bestwil". Kledingzaken kenden geen wezenlijke ieugdmode. Dus vielen de jongens ten prooi aan die afschuwelijke plus-fours en meisjes aan decente jurken in de kleine vrouwenma- ten. Politiek, cultureel en religieus had iedere Nederlander zijn eigen hok en de televisie was er nog niet om te laten zien wat de buurman in zijn hok uitvoerde. Wasje katholiek dan behoorde je bij de KVP, de kajotters, de RK geitenfokver- eniging en ga zo maar verder. De een heid van de club was groot. Pas vier jaar later kwamen er scheurtjes en moesten de bisschoppen met het be ruchte Mandement de schapen weer bij een drijven. Wasje protestant dan werd je opgeslokt door ARP of CHU. Had je zwarte kou sen dan leidde het pad onherroepelijk naar de SGP. Verder waren er de jonge lingsverenigingen en de Chr. geitenfok- vereniging. Van een CDA was uiter aard geen sprake. Hoe haalde je het in je hoofd. KVP. CHU, ARP bekeken elkaar met gedegen, op de Schrift gebaseerde achterdocht. God was beslist nog niet dood. Socialisten hadden de PvdA, Vor- rink, het NW, Morgenrood, de alge- hiene geitenfokvereniging. De jeugd stortte, onder goede leiding, zijn bloed rode hart uit op de Paasheuvel. Hilversum waakte over de Cultuur. Daarom dienden tophits met mondjes maat door de ether te wordengezon den. Kalm aan met jazz, want dat prik kelde alleen de zinnen. Vederland-1950, Nederland-1975. Het is allemaal minder geworden, vrienden, véél minder. •Uleefi de pinda, die is er beter van ge worden. Die heeft nu een jasje. De sprong terug in de tijd van 1975 naar 1950 is groot. Nergens is dat zo goed merk- en voelbaar als bij het blade ren in het Leidsch Dagblad van 25 jaar geleden. Je belandt bijna in een andere wereld. Het gezag stond in 1950 nog in volle bloei. De autoriteiten, de notabelen, de leiders en de voormannen besproeiden het volk onophoudelijk met hun lezingen-op-gedragen-toon, hun oordelen en besluiten. Het volk zei weinig terug; ingezonden stukken waren er vrijwel niet. De krant fungeerde zeer duidelijk als verlengstuk van de autoriteiten. Hun standpunten werden uitvoerig weer gegeven, maar er werd nauwelijks gespit naar achtergron den, naar de wijze waarop iets tot stand was gekomen. Wethouders werden nog op hun woord geloofd. Het was uiteraard allemaal een weerspiegeling van de tijd: gehoor zaam zijn, luisteren naar je superieur. Het nieuws van 1950 werd dus an ders (saaier) door de krant gepre senteerd en belicht. Maar dat nieuws zélf bevatte talrijke ele menten die nu nog volop in de actualiteit staan. Voor veel kwes ties hanteert men in 1975 een soort blauwdrukje van 25 jaar te rug. Met andere woorden: eï is niet zo heel veel nieuws onder de zon. Door Ruud Paauw Nemen we nu de herrie bij en ron dom de marine. Die was er in 1950, op een iets andere manier, ook. De Amerikaanse senator Thomas Connally had in 1950 het hart om te zeggen: „De Neder landse vloot zou eigenlijk moeten inkrimpen, maar gevoeligheden en traditie in Nederland verzet ten zich daartegen". Een hevige onrust verwekkende opmerking, want Amerika was toen de on betwiste leider van het westen die met zijn Marshall-hulp landen kon maken en breken. Staatsse cretaris Moorman van Marine stond onmiddellijk als een leeuw op zijn achterste poten: „Het is een hoogst ondoordachte uitla ting van de Amerikaanse senator. Het is niet omwille van een tradi tie dat wij Hollanders op zee zijn, het is een keiharde noodzaak". Vice-admiraal Van Holthe over de marine: „De taak van de marine is er voor te zorgen dat de eigen koopvaardij ongehinderd de zee Kan bevaren en die van de tegen stander de zee niet kan bevaren". „In de laatste tijd is meermalen de stelling geponeerd dat Ame rika en Engeland tezamen over voldoende marinestrijdkrachten beschikken om de aanvoer over Oegstgeest kampte in 1950 bij Oud-Poelgeest met een kraaienplaag van jewelste. B. en W. probeerden van alles om er een eind aan te maken. Zij Stuurden zelfs oud burgemeester Van Gerrevink er met een jachtgeweer op uit. Maai die kwam al gauw zijn nood klagen bij B. en W 'Die beesten zijn zo ellendig slim, ze kennen me nu en vliegen een blokje om als ze me aan zien komen". Een der raadsleden stelde daarop voor de heer Gerrevink "op overheidskosten een ca- mouflagegebaard te verstrek ken maar op zeggen: was het maar waar". „De geschiedenis heeft ons geleerd dat de Nederlandse welvaart afhankelijk is van de zeevaart en dat het Nederland slecht ging zodra het zijn gezicht niet op zee gevestigd hield. Ook thans kunnen wij nog zeggen: zonder zeevaart geen Nederland en zonder marine geen zeevaart". De financieel-ecenomische pro blemen waarmee Nederland in 1975 kampt worden dagelijks breed uitgemeten in de krant. Hoe stonden we er in 1950 voor? Ook belabberd. Minister Lief tinck (PvdA) barstte bij de begro tingen los: „Wij staan met de rug tegen de muur. De begroting van het volgend jaar wijst een tekort aan van 257 miljoen. De verar ming van ons volk zal zich toch ergens moeten openbaren. Op korte termijn zal rigoreus met het kapmes moeten worden ge snoeid". Dat kapmes hadden ze dus 25 jaar geleden ook al. Het sprak vanzelf dat de regering de belastingen ging verhogen. Zoals nu over de club van Den Uyl, viel men toen over de ploeg van de oude Drees heen. Voorzitter Jansen van de bond van autohandelaren en ga rages opende het offensief in 1950. „Er moet een eind komen aan de ondragelijke belastingen. De middenstand bevindt zich op een hellend vlak". De banket bakkers riepen handenwrin gend: „De bedrijfs- en sociale las ten van onze bedrijfstak zijn tot ongekende hoogte gestegen. Thans hangt als een dreigend zwaard van Damocles 'n verho ging der omzetbelasting boven onze hoofden". Die termen (on dragelijk, hellend vlak, dreigend zwaard) - het is of je de midden stand van 1975 hoort. Verkeer Maar dan het verkeer, dat moest toch wel iets heel anders geWeest zijn dan nu, want het aantal men sen dat zich een auto kon permit teren was gering. Maar wat zei de voorzitter van de ANWB in 1950? „De Nederlander gedraagt zich op de weg als een verkeers- De koningin en drie waren nog ver weg. de vier prinsesjes in 1950. Claus, Carel Hugo en Pieter vreemd element, bovendien be hept met 'n grote mate van zelf overschatting of onderschatting van de situaties Waarin hij ver keert. Velen, onverschillig tot welke categorie verkeersdeel nemers zij behoren, handelen alsof de weg van hen alleen is. Het is alles een kwestie van onver schilligheid en dus onachtzaam heid, van onwellevendheid Dus toen was het al knudde. Kerk Maar dan de kerk. Die was in 1950 toch nog een onwrikbaar bol werk. Je zou het denken. De Ver eniging van Ned. Hervormde Kerkvoogdijen spuide echter al zorgelijke geluiden: .„een kwartgedeelte van onze lidmaten is boven de 50 jaar. Het vraagstuk van de groeiende stad is voor de kerk er op of er onder. De Ned. Hervormde Kerk bevindt zich in een crisissituatie. Deze dwingt ons om tot de aanval over te gaan door het bouwen van kerken in nieuwe wijken van de groeiende stad en door intensivering van de kerkelijke arbeid". In bovenstaand artikel ("Toen de pinda nog geen jasje had") is het (zwaar overtrokken) beeld ge schetst van het gezin als veilige burcht. Maar zo was het lang niet altijd. Ds H. A. Visser (nu nog steeds predh kant in de Amsterdamse Wester- kerk) zei in 1950 in een stamp volle Pieterskerk: "Hoevele ou ders begrijpen niets meer van de jeugd van tegenwoordig die zij zien als brutaal en oppervlakkig. Door de ommekeer die zich in het maatsschappelijk leven heeft voltrokken is de interesse der kinderen totaal anders gericht dan die der ouders. Zo is het thans vewlal onmogelijk om de kinderen van 15 jaar en ouder on der moeders vleugels te houden". En toen was er nog geen gram hasj achter de dijk te vinden. Tot zo ver een greep uit de zaken waarin 1950 en 1975 met elkaar overeen stemmen. Tenminste: ia grote lijnen Verschillen Nu een bloemlezinkje van de ver schillen. De leden van het koninklijk huis werden nog tegemoet getreden met bevende armen en benen. In de eerste plaats door de journalis ten,die bij het beschrijven van volk en koninklijk huis vreemde kopstandjes bedreven. Begin 1950 vertrok prins Bernhard uit Rotterdam naar de West. De ko ningin en de prinsessen deden hem uitgeleide. Bij die gelegen heid regende het, maar er was toch een hoop volk op de been. "Terecht, want zelden waren de prinsesjes van zó dichtbij te zien", meldde de krant flitsend. Later bezochten koningin en prins Gelderland. Het regende al weer. Maar dat gaf niet. "Wat vermag ten slotte een regenlucht tegen het enthousiasme dat zich baan- breekt als het Vorstelijk Paar in aantocht is". De koningin ont ving voorts feestvierende pad vinders. "Het werd een allerge noeglijkst samenzijn van een be minde Vorstin met de jeugd van haar Volk op een zonovergoten Domplein". Westerling Zoals hierboven al is opgemerkt, had het gezag in 1950 nog volledig het heft in handen. Het maakte wel uit wat goed voor ons was en wat niet. Dat bleek bijv. in sep tember van dat jaar. Toen werd in het Amsterdamse concertge bouw een bijeenkomst belegd over de figuur kapitein Wester ling. Deze had kort tevoren ge weldig huisgehouden in de oost om te redden wat er te redden was, tenminste volgens zijn op vattingen en die werden door weinigen gedeeld. De bijeen komst, bijgewoond door zo'n 1000 personen, werd ingeleid door de heer Thiessen die over Westerling als "man, mens en vriend" sprak. Toen hij poogde aan te tonen dat Westerling on mogelijk 48.000 doden op zijn geweten kon hebben, "klonken van communistische zijde inter rupties", aldus de krant. "Terwijl de heer Thiessen om stilte ver zocht, betrad plotseling in stormpas hoofdinspecteur Bona- rius het podium om mee te delen dat hij sluiting van de vergader ing gelastte." Aldus gebeurde. Het merendeel van die 1000 man ("oud-Indisch gasten en Neder landse Indonesiërs") was wel verontwaardigd over dat ingrij- pen in de verder ordelijke bij eenkomst, maar piekerde er niet over zich te verzetten. Als Bona- rius nu iets dergelijks probeer de, zou hij er stellig niet zonder kleerscheuren afkomen. Zonder pers De studentenvereniging Politeia organiseerde een conferentie over de problematiek in zuidoost-Azië. Op order van de minister van Justitie eiste de po litie het recht op bij de vergader ing aanwezig te zijn. De studen ten weigerden: de conferentie had een wetenschappelijk karak ter. Na aandrang liet de minister zijn eis vallen op voorwaarde dat bij de vergadering geen journalist zou worden toegelaten. "Men zou aan de kranten wel een commu nique kunnen zenden, mits dit door een politiek betrouwbare functionaris zou worden gecon troleerd". De studenten accep teerden de voorwaarde, zij het onder protest. Minister Wijers was "hoogst verbaasd over de verontwaardiging". Zo ging dat Nog een verschil met nu. De ver houding Sowjet-Unie-Amerika bezagen wij in 1950 nog volstrekt zwart-wit. De Russen waren zeer slecht, de Amerikanen de goedheid zel ve. Met communisten kon je ei genlijk niet omgaan. Dat was zulk bedenkelijk. angstaanjagend volk. In de Tweede Kamer vond je dan ook van die droefjes stemmende discussies als deze: "De heer Wendelaar (WD) wees bij de behandeling van de begroting van Binnenlandse Zaken de heer Van Santen (CPN) er op dat deze zich geen illusies moest maken bij een eventuele bezetting. "Dan wordt u ongetwijfeld gelikwi- deerd", aldus de liberale senator. "Ik heb kennis gekregen van de richtlijnen die worden toegepast voor de vaststelling of iemand kapitalist, reactionair of iets der gelijks is. En men is kapitalist als men de beschikking heeft over een w.c. Die zal de heer Van San ten ook wel hebben". Lauw Begin januari 1950 werd er in de Tweede Kamer zeer lauw gedis cussieerd over het wetsontwerp op de ondernemingsraden. "De heer Kikkert (CHU) wilde de ongeorganiseerden geen taak geven bij de kandidaatstelling. Als er niet genoeg georganiseerden bij 'n bedrijf in dienst zijn is dat bedrijf ook niet rijp voor een on dernemingsraad. De heer Wage naar (CPN) noemde het ontwerp weer een nieuwe knevelwet, die de strijd der arbeiders onmoge lijk moet maken. Minister Joekes (PvdA) van Sociale Zaken kon met genoegen constateren dat behalve de communisten alle fracties haar instemming hadden betuigd. "De communisten zijn bij de tijd achtergebleven. Het is niet meer de strijd doch overleg dat de oplossing brengt in ar beidsgeschillen". Die Joekes toch, denk je 25 jaar la ter. In 1950 kostte een pakje sigaret ten 70 cent, een melkbrood 42 cent, een krentebrood 55 cent, een stuk huishoudzeep 28 cent en een kilo hutspot 11 cent. C A prees „mooie zomercos- tuums" aan voor 39.75. Het Lingeriehuis bood „zware chwmeuse dames directoires" voor 1.1b' en meisjesonderjur ken voor 75 cent aan. Hunkemöller Lexis had een koopje voor de ware kenners: „een stepin van mooie dubbel- rek lastex elastiek, met uit- knoopbaar kruidje" voor 4.50 Wie nu roept gut-gut, wat een tijd, moet ook even bedenken dat bijv. een bouwvakarbeider wekelijks een' bedrag van 75 gulden (vuil) verdiende.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1975 | | pagina 21