met kip in Surinamés Goud Express ?5 1NSDAG 23 DECEMBER 1975 PAGINA II [Toen heeft Nooit- 4c- eakieer thuis bij mij Slog een borreltje gedronken en opeens iïjiotligde hij ons uit km op 25 november e komen feestvieren p Paramaribo. ll 'Pater wilt u ook in mijn auto mee rijden naar Paramaribo?' 'Dankje wel' maar nee, zei de pater, 'ik ben namelijk op de fiets' ai Pil de trotse locomotief was een koperen bord geschroefd, dat i- informeerde dat de stoomtrekker „Para" heette en in 1916 ge- «pouwd was door de Machinefabriek Breda (voorheen Backer en Rueb). De houten rijtuigen achter, waren niet veel jonger, maar had- Öen wel onlangs een nieuw verfje gehad en daarbij waren alle kleuren van de regenboog gebruikt, met Surinaamse uitbundig heid. Het was vroeg in de ochtend en al erg warm; zo'n 250 Su- kinamers waren aan boord van de trein geklommen en zaten nu druk pratend op de banken, ongeduldig, in afwachting van het gillen van de stoomfluit dat het vertreksein was. ,.De trein was de „Goud Express" en stond te sissen in Onver- >1 Wacht, een plaatsje 25 km landinwaarts van Paramaribo. Sinds fcort liet het ministerie van Openbare Werken en Verkeer hem Weer rijden, over een baanvak van 87 km dat tot aan Browns- tt"weg voert, aan de rand van het grote waterbekken, waar de Brokopondo-stuwdam is. »00R m WAGENAAR Tegenover me zat een magere man met sluik, grijzend haar. Hij wreef zich in de handen en liet I daar een zeer schelle lach bij horen, t „Dat wordt me een dagjeriep hij. Hij had zich kort daarvoor voorge speld als een pater uit Amsterdam, die drie maanden rondreisde door Suriname om de mensen te leren kennen, zodat hij straks met meer bekwaamheid in Amsterdam de zielzorg in de Surinaamse gemeen schap kon bedrijven. Hij was 48 jaar en gaf grif toe dat hij er een van de oude stempel was. „Ik breng het woord van God -voor j een hap eten moeten ze bij iemand anders zijn' zei hij De locomotief „Para" was gaan rij den en trok de trein weg van het kleine emplacement, het oerwoud in. Even ging dat schokkend, maar al gauw was er een aangename tjoeke- I tjoek-cadans en af en toe klonk het gillen van de stoomfluit. I De pater, een jong Haags echtpaar en ik waren de enige Hollanders op de trein. De andere passagiers wa- i ren allen Surinamers, die voor dit j reisje ook twaalf enetenhalve Suri- I naamse guldens (circa 17 Neder landse) hadden betaald. Het smalle spoor, waarover we door het bos reden, was in 1903 onder het bewind van gouverneur Lely aange legd. Men leidde het naar de Suri- naamse goudvelden, in het Lawage- I bied. Nederland had er een lening van Sf. 9 miljoen voor verstrekt en i de spoorweg werd doorgetrokken tot Dam aan de Sarakreek, 180 km van de hoofdstad Paramaribo. Het was een onderneming met te optimistische verwachtingen, want zo gemakkelijk bleek het edelmetaal in Suriname niet te delven. De eer ste „goldrush" duurde dan ook maar van 1905 tot 1910 en daarna raakten de spoorrails overwoekerd door het oerwoud. In de vijftiger jaren pro beerde men het opnieuw, nu met moderne ontginningsmethoden- nog was het resultaat gering. Toch staat in het ontwikkelingsprogramma van de nieuwe Surinaamse republiek de gouddel ving opnieuw aangekondigd: dat er veel goud in de bodem zit, daarvan is men overtuigd. DAGJESMENS Maar die ochtend op de trein had den we daar geen boodschap aan. Want zover als de goudvelden zou den we niet rijden. De „Goud Ex press" was weer In dienst gesteld Voor dagjesmens-vermaak. „Negentig kilometers geschiedenis, natuur en fascinerende schoonheid," zo was ons de tocht verkocht. We waren het stationnetje Repu bliek gepasseerd en kwamen uit het bos op een schaars begroeide zand vlakte. In de verte konden we mas ten van het vliegveld Zanderij zien en begrepen nu waarom dat zo heette. Bij Zanderij werd even gestopt. Hier werd de restauratie wagen bevoor raad drums met blokken ijs, kisten bier en frisdrank, pannen met rijst en kip kwamen aan boord. We verlieten de zandvlakte en reden het ongeschonden oerbos in. De ho ge palmen langs de spoorbaan bogen naar elkaar toe en vormden e'en tunnel, waarin het soms schemerde. De bodem was golvend en de Para- locomotief 'had daar moeite mee liep de rails omhoog, dan steunde de oude machine en reden we stap voets. Was er een daling in het tra ject, dan moest de grote zwarte man, die op het achterbalkon van dte restauratiewagen stond, de rem mer, als een bezetene zijn wiel ronddraaien om te voorkomen dat de rijtuigen de locomotief zouden inhalen. Om de acht tot tien kilometer werd gestopt. Dat was op de plaatsen, waar langs de spoorlijn een ijzeren buis uit de grond omhoog stak, met een slang er aan waardoor de loco motief zijn waterreservoir kon bij vullen. Tijdens die korte stops verlieten vrijwel alle passagiers de trein en was er steeds een bestorming van de restauratiewagen. Wie tijdens het rijden een schaaltje rijst met kip, of iets te drinken wilde hebben, moest de remmer omkopen. De grote man liet dan even zijn verantwoordelijk werk in de steek en klauterde van het balkon af, buitenom de restau ratie in, en als hij terugkwam, puil den de zakken van zijn ketelpak uit van de bierblikjes. Snel corrigeerde hij dan eerst even de snelheid van de trein en reikte vervolgens het bestelde aan. HAAN Er wterd trouwens veel gegeten door de passagiers op de trein. Toen we tegen elf uur 'a octhtends het dorpje Kwakoegron binnenreden, was het vlees op. Daarom werd ter plaatse een grote haan gekocht en voor de slacht meegenomen naar de restau ratiewagen. „Over drite kwartier hebben we weer rijst met kip," be loofde men vanachter de toonbank. Kwakoegron was niet meer dan een open plek in het oerwoud. Er ston den een houten stationsgebouwtje mét een kantoor voor de ambtenaar van het districtsbestuur, een kerkje van de Evangelische Broederge meente, een paar vervallen huizen en een dikke boom, waaronder zwarte mensen stil zaten te kijken naar de steedse toeristen, die bier hun leden kwamen strekken. „Een alleraardigst kerkje", zei de pa ter tegen me. die het even was bin nengegaan," ze hebben een dominee; daar zijn dorp gehad, aan die Suri- namierivier. Maar dat was nu ondier water, opgeslokt door het grote stuwmeer. De regering in Paramaribo had een transmigratie- dorp voor de verdre ven 'bosnegers gebouwd. Samuel Fin- kie wees iets omhoog: daar onder aan de zwaar beboste Brownsberg lag het. We mochten er best gaan kijken: hij had er wel vrede mee, met dat nieuwe dorp. Al kon 't hem zijn geboortegrond aan de rivieroe ver niet doen vergeten. „Maar iedere Surinamer moet offers brengen voor zijn onafhankelijkheid," zei htf. De Amsterdamse pater zei„Ik heb best wel trek in een tippelt je na al dat gezit in de trein" en gaf me een duwtje om in beweging te komen. Samen liepen we het pad door het bos omhoog. Kwiek aanvankelijk, maar daarna steeds trager want de steilte van het pad nam toe en het heetst van de dag naderde. Drie bosnegervrouwen kruisten ons pad, ze droegen sprokkelhout op hun hoofddoek, een had er een baby op de rug. „Gut wat pittoresk," zei de pater. Hij pufte. KAMPEMENT Het pad nam teen wending en toen we omhoog keken, zagen we een ko loniaal souvenir. Er étond een bord met „Prinses Marijke Kampement" er op geschilderd. En het was verbo den toegang. „Kom kam," mompelde de pater, „even doorzetten nog". We klommen verdter en gingen We klommen verder en gingen door de poort van het kampement. Een vierkant pleintje met barakken, geen mens te zien. 't Ennge geluid kwam van een stroomaggregaat dat in een hoek stond te dieselen. Er was ook een kanon, dat de laagte bestreek. Beneden zagen we het dorp van Samuel Finkie liggen, hou ten huisjes in keurige, Hollandse, rijtjes. „Ziezo", zei de pater, „met z'n tweeën en zondter geweld, hebben wij dit kampement overmeesterd!" En zyn hoge lach schalde van de berg. Het dorp heette Nieuw Ganzee. In de schaduw van de bomen die tus sen de huisjes stonden, zaten de bosnegergezinnen op banken te wachten tot de zon minder tel ging schijnen. De mensen lachten vrien delijk en wuifden. Op een van die banken schoven we aan en vroegen plompverloren „Wat vindt u nou van die srefiden- sie, de onafhankelijkheid?" „Niet goed, Slecht" antwoordde het gezinshoofd zonder aarzelen. „De koningin weg, dat is slecht", vul de een van de vrouwen op dte bank „Nee> soldaten weg - dat is slecht", zei de man. Hoezo? „Ga maar naar meneer Schmidt". Meneer Schmidt, zo bleek, was de enige winkelier van Nieuw Ganzee, een compact gebouwde bosneger, die achter zijn toonbank wat stond te suffen tussen busjes Blooker en Unox-vlees, maar wiens gezicht ge heel opklaarde toen hij in de deuro pening van zijn winkeltje twee ken nelijk Hollanders ontwaarde. Hij rechtte zijn rug en zei„Heel veel goedenmiddag". De pater bestelde wat sneeën brood bij hem en terwijl hij die klaar maakte, deed rrtteneer Schmidt zijn beklag. Al In Juli, zei hij, vier maanden voor de onafhankelijkheid, waren de Hollandse soldaten van het kampement boven vertrokken. „En het was zo gezellig met die boys van u. 's Avonds kwamen ze hier by me en dan gingen ze aan dte tafel daar zitten en dan kwamen ook de mooie meisjes van het dorp. „Me neer Schmidt", zeiden ze." zorg es voor een beetje dansie dansie." Dan moest ik de grammofoon aanzetten. Maar nu zijn ze weg, allemaal. Een tje schrijft nog wel brieven naar my. Ik ben droef man!" Maar er komen toch straks weer Surinaamse soldaten van uw teigen leger om het kampement over te „Dat is toch anders dan vroeger man. En ik draag uw koningin in myn hart". We gingen weg van meneer Schmidt. Hij had ons gevraagd thuis iedereen de groeten te doen. De pa ter droeg een deel van de weemoed van de zwarte winkelier met zich mee. „Zo'n aardige man," mompelde hij, „abschied nehmen tut wem". Afscheid nemen doet pijn. Uit de verte had de stoomfluit van de „Para" weer geklonken. Alle pas sagiers van dte „Goud Express" wer den aan boord geroepen voor de terugreis. Toen de trein zich in beweging zet te. was de avond aangebroken en Viel de duisternis snel. Ook was een zware regenbui losgebarsten. Van het oerwoud was nu niets meer te zien. In de rijtuigen gingen de lampjes aan. Pas nu raakten we in gesprek met het jonge Hollandse echtpaar, dat we 's morgens hadden zien instappen. Twee uit Den Haag „Ja," zei de man hij heette Theo „dat is raar gegaan, dat we hier nou opeens in Suriname zijn. Van de ene dag op de andere hebben we een kaartje gekocht voor het vliegtuig om de onafhankelijkheid hier mee te kun nen maken". Al eerder is Suriname geweest, mis schien? „Nee hoor. Maar we zaten een week of zes geleden in Hilversum, bij hec programma In de Rooie Haan, van de VARA. Daar sprak toen meneer Rufus Nooitmeer, de fractieleider van de Surinaamse regeringspartij. Ik genoot erg van hem en toen hij na het programma naar zijn hotel in Den Haag moest, hebben mijn vrouw ten ik hem een lift gegeven. Toen heeft Noodtmeer thuis bij mij nog een borreltje gedronken en opeens nodigde hij ons uit om op 25 november te komen feestvieren in Paramaribo". „Het vliegtuig kostte wel veel geld," zei Theo's vrouw, „maar zoiets doe je maar een keer in je leven". „En het verblyf hier kost ons prak tisch niks" ging Theo verder, „want toen we op het vliegveld Zanderij aankwamen, stond er namens me neer Nooitmeer en de regering een fraaie auto voor ons klaar. Daar mogen we zoveel mee rijden als we willen. En verder worden we overal uitgenodigd. Fijne mensen hier". „Vandaag was ook een leuke dag". zei zijn vrouw. Het was half twaalf die avond, toen de trein zijn beginstation Onver wacht weer had bereikt -viereneen half uur achter op het beloofde reisplan. Van Onvterwacht was het nog 25 kilometer over de weg naar Paramaribo. Theo bood me een lift aan in de vanwege Rufus Nooitmeer verstrekte auto. „Nou graag"zei ik, „maar dan moet Je ook de pater vragen, samen uit samen thuis". De pater had de laatste uren van de reis zitten lezen in een boek, dat het onzelfzuchtige leven van teen vrou welijke zendeling beschreef. Af en toe had hy zyn medepassagiers op treffende passages geduid. „Pater, wilt u ook in mijn auto meerijden naar Paramaribo?" „Dank jewel, maar nee," zei de pater, „ik ben namelyk op de fiets". het is hier in Suriname om-en-om. Het volgende dorp is gteloof ik weer We reden weer door het dichte groen en even werd het licht, toen we aan een bocht van de Saramac- cö.-rivier voorbij schoven. Kwakoe gron lag een kwartier achter ons, toen plotseling de „Para" zijn stoom fluit liet gillen en het treinstel eeh knarsende noodstop maaktede haan was ontsnapt. Alle vijf man restauratiepersoneel sprong uit de trein en stortte zich ongecoördineerd de Jungle in. Grote hilariteit bij de passagiers - on danks de honger was iedereen voor de haan. Na vijf minuten was htet dier toch gevangen en werd het ver fomfaaid weer in de keuken getild. Een half urn* later was er inderdaad weer rijst met kip te koop. We waren toen in Koffiekamp, een wat groter dorp. „Hier," lichtte een Surinaamse mede-passagier ons toe, was het vroeger eigenlijk het Las Vegas van de Surinaamse gouddel vers. „Spend your money", begrijpt u. Hier kwamen de goudzoekers naar toe om hun korrels in geld om te wisselen en het daarna gelyk te verbrassen. Je had hier vroegers zelfs casino's en vrouwen uit Para maribo!" „Het was tot tien jaar gele den nog erg levendig in Koffiekamp", zei hij, „maar alles is in verval ge raakt. Kijk maar naar de huizen. Heel veel mensen zyn naar de stad getrokken, dat zie Je in alle Suri naamse districten. Jammer toch". Wite in Koffiekamp achtergebleven waren was een groep bosnegers. Ze stonden in groepjes op het plein by het stationnetje en draaiden zich om als de Paramaribose dagjesmen sen hun fototoestel op hen richtten. KAPITEIN Er was er maar een, die zich de be langstelling waardig liet welgevallen. Een kleine, inktzwarte man. Toen we het hem vroegen, zei hij da/t hij Stefanus Pry or heette en 68 jaar was. Hij was een van de twee kapi teins van de bosnegers van Koffie kamp, sedert drie jaar en vier maanden. „De hoofdkapitein Andwani is naar de stad," zei hij, „die is daar naar Paramaribo gegaan om de onafhan kelijkheid te vieren. De gewone ka piteins hebben ze niet uitgenodigd, ook myn vriend Hobert van de Kampe niet. Maar wy hebben hier in de nacht van de onafhankelijkheid toch de vlag gehesen en feest ge vierd. niet met eten maar met drin ken. Maar zegt u mijwie is eigen- lyk de nieuwe president?" „Dokter Johan Ferrier, de oude gou verneur" zeiden wy. „Hij is een goede man," sprak Stefa nus Pryor en wandelde weg. Zo'n man met gezag wachtte ons ook op in Brownsweg, bij het eindpunt van de rit. Samuel Finkie was een basias, een onderkapitein, een ook al kleine man met een uniformpet op en als symbool van status een opge rolde paraplu. Hij begroette ons vriendelijk toen we uit de trein stapten en wenste ons geluk met Surlnamee onafhankelykheid. Hij zei dat zijn bosnegers pas tien Jaar op deze plaats woonden. Vroe ger had men twintig kilometer van Een stop bij Zanderij, 46 kilometer van Paramaribo. Amsterdam is blijkens de wegwijzer 7520 kilometer ver.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1975 | | pagina 11