Surprise op 5 december: warme hap 'Angst voor tikje op schouder VRIJDAG 19 DECEMBER 1975 Zo gaat het interieur van een coupé in een gekaapte trein er uilzien Bij ons gaat de emancipatie zover dat wij ook vrouwen doodschieten Toen iets na vier uur 's middags mijn plaats als levend schild werd ingenomen door iemand (ik dacht de heer K. Wielinga uit Haren, die al een paar keer op mijn aflossing had aange drongen) lag het patroon voor de komende dagen vast. Aan el ke zijde van de wagon waren de achterste vier banken voor de Molukkers gereserveerd. Alle passagiers hadden een vaste plaats. Daar kwam verandering in, omdat (om wat voor reden dan ook) de Molukkers iemand ergens anders neerzetten, wat enkele malen gebeurde, of omdat de afgeloste (schild) wacht op de plaats van zijn opvolger ging zitten. Ik kwam naast Hans Prins te zitten, die ik toen nog niet kende. Ongeacht wat de Molukkers zouden zeggen, ging hij staan en begon mijn handen, polsen, armen en schouders te masseren. Zeker een uur lang. Hij deed het zo intens, dat zijn zweet in het rond spatte. „Ze hebben je goed te pakken ge had". zei hü van achter zijn volle, zwarte baard. „Bent u fysiothera peut?" fluisterde ik, want er was nu een algehele stilte in de coupé ge vallen. „Zoiets" J halen. Ze paradeerden voor „Poly goon". 's Middags had Paul al tegen mij verteld: „Mijn vader is door de Jappen gebaar van een zwaard: hoofd afslaat omdat hij Molukkers liepen veelvuldig door het portret van koningin Wilhelmi- De het gangpad. Het geweer of de „sten steil vooruit. Een van hen bevestigde een lamp aan een tl-buis, die al direct 's morgens waren uitgedraaid. Hij straalde rood licht uit, wat een spookachtige sfeer verwekte, die nog werd versterkt doordat de kapers van tijd tot tijd in het Maleis mededelingen over het luidspreker- systeem aan elkaar doorgaven Gestorven het Tegen vijf stikkedonker, deed een van hen op zachte toon een mededeling: Geen paniek en zo. Er kwam ook het woord „gestorven" in voor. Ik vroeg aan Hans Prins: „Wat zei hij?" Hij fluisterde terug: „Ik dacht dat hij zei: We zijn al een beetje gestorven, dus het kan ons niets meer schelen Toch had een van hen hem verstaan. „Bedankt", zei hij. „Wat zei u dan?" Maar hij antwoordde niet. Waarschijnlijk had hij zijn al enkele menser Even later begon een 1 Ambonees liedje te zingen. Onder tussen kabbelde hier en daar het gesprek voort. Over onbelangrijke, huiselijke dingen. Mevrouw Kruys- wijk vertelde over haar ervaringen met het overbrengen van de had verborgen". Het vreemde dat maar weinigen begrepen wat er die middag was voorgevallen. Dat maakte de trein tot een ware spooktrein: enkelen zagen als het ware de spoken die rondgingen, velen gingen door met hun dagelijkse leven, alsof er eigenlijk niets aan de hand was. Nou ja, een onderbreking, maar morgen zal het wel goed worden. Dan was er de honger natuurlijk. Sommigen hadden wat appels of een pakje brood of een stukje worst. Men was er Hollands zuinig op. Voordat de worst werd verdeeld, was er uren over gepraat. Om 19.10 uur was het zover. Tien minuten later is er het eerste, lang verwachte levensteken van buiten. Uit het duister komt een stem door de megafoon: „Er is geen machinist om de trein verder te brengen. Met de Nederlandse Spoorwegen zoeken gestorven". andere hoofdmachinist, n hen een vrijwilliger naar de trein wil komem We zoeken contact met jullie. Geef een lichtsignaal ten teken dat u ons verstaan hebt. Dan kunnen we onderhandelen over uw eisen. Dit is een mededeling van de burgemeester Beilen' Ambonezen naar Nederland. „Ach, De teleurstelling onder Nederland is wel degelijk tekort geschoten. Ik heb ze in '51 uit Indonesië gehaald met de „Atlantis" en de „Oranje". Vooral de Atlantis en groot. Een kaper mompelde: „Wat een klote-burge meester. Waarom is Den Uyl er niet, of Van Agt", vroeg iemand ging de een gewoon troepenschip. Het donker. Het begon nu bij een aantal mensen te dagen dat dit wel eens een minder simpele affaire zou kunnen worden dan ze dachten. Zo van een betreurenswaardig incident. Maar morgen beter. van: we halen we brengen ze ook terug. Er waren ontzaglijk veel baby's aan boord geboren. Toen we in IJmuiden aankwamen, kwamen de meisjes van het VMV aan boord om ze op te gingen we de nacht in. Een uiterst koude nacht. Ik vroeg aan Paul: „Kun je mijn jas van voren halen? Die is daar blijven liggen". Hij maakte een verontschuldigend gebaar. „Die hebben we gebruikt om het bloed van de machinist op te vegen". Ik heb het geweten, mijn lijf schudde van de kou. Later kreeg ik van iemand een jas. Het leek wel een militaire. De volgende ochtend realiseerde ik me, dat dit de jas was van de militair die 's middags was doodgeschoten. Halverwege de nacht kreeg ik last van m'n buik. Toen ik van de wc terugkwam, zei Paul: „Hier is een geneesmiddel. Smeer het op de plaats die piin doet, dan wordt die warm." Het hielp inderdaad. Ik rook aan mijn hand waarmee ik gewreven had. Hij had de geur van klapper en nootmuskaat. De eerste dag van de kaping is voorbij. Er zouden er nog vele volgen, maar niemand besefte hoeveel. Woensdag was de dag, dat het besef van de werkelijkheid langzaam begon te dagen. Overigens niet bij iedereen in gelijke mate en bij sommigen zelfs nooit. Toen op een gegeven ogenblik een van de kapers, ik meen Eli, met de donkere bril meedeelde dat hij een aanval van de „terreurpolitie" verwachtte en dat hij niet wilde dat de passagiers daarvan het slachtoffer zouden worden en dat hij daarom de opdracht gaf in geval van een schietpartij plat op de grond te gaan liggen. Zei een 74-Jarige, wat •erg egocentrisch uitgevallen me vrouw: „Dat doe ik niet, want dan wordt mijn jurk vuil". Anderen zaten woensdag nog te filosoferen of zij recht zouden hebben op smartegeld. Maar de meesten telden de uren in angst en spanning. Om de zoveel tijd groepten de Zuidmolukkers samen, klonken op gewonden instructies in het Maleis door het luidsprekersysteem, grepen zij hun wapens vastberaden beet en stormden door het gangpad. Dat verwekte angst. Nog meer angst veroorzaakte het tikje op de schouder.^ Wat hield het in? Die hele woensdag was het nog omdat de „Schild"-wacht moest worden afgelost. Zes uur was neg altijd het record, dat ik overigens zelf zou oreken. Twee, drie uur was nu de normale tijd, al werd de tijd wat slordig toegemeten. Intussen is de executie van twee gijzelaars doorge sijpeld en dat heeft bij de meesten de bodem onder him zekerheid weggeslagen. Nu het ondenkbare denkbaar is geworden, wordt aan niets anders gedacht. Elke van de kapers wordt zijn betekenis. Als ze lachen, is opluchting. Als ze hun zwarte kapersmutsen over de ogen trekken, beginnen de harten sneller te kloppen en worden de handen vochtig. Misschien in mindere mate bij de vrouwen, maar er is geen zekerheid. Wel gaf Eli met de donkere bril een van de vrouwen zijn das toen zij het koud had. Maar "hij voegde er ook aan toe: „Bij ons gaat de emancipatie zo ver, dat wij ook vrouwen doodschieten" Intussen gaat het leven verder. Hans Prins stelt een 'lijst santen van medicijnen die de mensen gebrui ken. Tegen twaalven worden de laatste bewaarde boterhammen ver deeld. Ik krijg er ook een, maar mijn maag is samengetrokken, zodat ik ondanks mijn honger hem met moeite door d'e keel krijg. Schiphol Er is een gerucht dat er verderop bij de overweg een bus van Ratering uit Beilen klaar zou staan om ons gezamenlijk naar Schiphol te vervoeren. Daar zou een vliegtuig in gereedheid worden gehouden. De kapers vragen de conducteur of hij de trein op gang kan brengen. Hij aarzelt: „Ik heb wel eens staan kijken en weet wel zo ongeveer hoe het moet, maar de noodrem heeft de remmen geblokkeerd en ik weet niet hoe ik die moet opheffen". De kapers worden boos maar wij zeggen: „laat het hem proberen. U moet zijn goede trouw voorop stellen", maar de kapers lopen weg en er gebeurt niets. Het wordt nooit helemaal licht in de trein. Er is door de kranten tegen de ramen een voortdurende schemer, die toe- of afneemt naar totaal duister. Er is een sfeer vol plannen. Een van die plannen wordt door Hans Prins aangekaart, een beroep op de regering, een beroep op de publieke opinie en op initiatief van Laurier uit Haren, voorzitter van de BHLP, een beroep op de vakbonden om de regering onder druk te zetten. H'et werd voorgelezen en goedgekeurd al zijn er kreten van „Het is nog lang niet krachtig genoeg". Wij leggen het plan aan de Molukkers voor. Het komt in zoverre met hun plannen overeen dat zij voornemens zijn een jonge Chinees, die alleen Engels spreekt (en ook een Engels paspoort heeft) naar d'e naJbij gelegen boerderij te sturen waar de politie haar hoofdkwartier heeft. Hij mag buiten hun eisen ook ons manifest meenemen. Aanvanke lijk dreigen zij de Chinees: „Als Je niet terugkeert schieten wij een gijzelaar dood". Hans Prins en ik bieden aan om in zijn plaats te gaan. Wij kunnen de zaak toelichten. Maar Paul, met Eli de leider van de groep, zegt zachtjes: „Hij heeft hier niets mee te maken. Hij mag daar blijven". Er is n:g even sprake van dat Prins met c a touw om zijn middel de poi.:e halverwege tegemoet zal gaan o.n de situatie in de trein uiteen te zetten maar uiteindelijk gaat het niet door. De gedachte te moeten praten terwijl een lange afstands geweer op j'e gericht is is niet zo opwekkend. Een van de eisen was: megafoons. Zij komen, maar bovendien komt een veldtelefoon waardoor een directe verbinding met de politie tot stand komt en verder voedsel, en dekens van het Rode Kruis. Brood, melk, appels en sinaasappels. Voor de meest/en was er voor het eerst in 28 uur eten. Het gaat niet helemaal geruisloos. Over de luidspreker hoor ik schelden, het bevel: „Die mensen moeten daar weg uit het struikge- De vraag blijft: komt er een bus ja of nee. Het schijnt beloofd te zijn maar de schemer gaat over in duister de kans is voorbij. In de trein is de teleurstelling moeilijk te verwerken. Sommigen staren apa thisch voor zich uit. De zeventien- duister de kans is voorbij. In de jarige Irma Martens uit Beilen, die op weg was naar de havo in Hoogeveen en die gisteren nog in zorgen zat over een proefwerk dat zij zou missen, huilt zachtjes voor zich uit: „Waarom stuurt Den Uyl toch geen' bus, waarom toch niet". Die avond begint het mis te gaan met opaatje en omaatje, het predikantenechtpaar Barger uit Zutphen; hij 84 en zij 83 jaar. Paatje en Be zoals zij elkaar noemen, waren voor de doop van him kleinkind naar Haren gekomen en dochter Mia had ze op de trein gezet. Later zou omaatje innig tevreden zggen: „Het is maar goed dat Mia dat gedaan heeft, anders zou ze nu denken dat wij met pech aan de auto langs de kant van de weg staan". Die avond begon het. Er was een vaste regeling voor de gang naar het „kakhoes", de wc. Men vroeg een Molukker: „Kan het?", die vroeg de man bij de wc of iemand kon komen; alleen als er een bevestigend antwoord kwam ging het door. De kapers wilden geen verrassing en de gang moest vrij blijven. Maar die avond ging opaatje dwars tegen het reglement in. Hij stond op. Djerrit zei naet onvriendelijk: „Opa ga zitten". „Nee, neer", zei hij, „wij moeten uitstappen, wij moeten op bezoek weet je". Met slaappillen en valium die het Rode Kruis had meegebracht, bracht „dokter" Prins hem tot mist. Vandaag de derde afleve- ring van het unieke jour nalistieke document dat G. Vaders, hoofdredacteur van het Nieuwsblad van het Noorden, schreef in de trein bij Wijster. Paul. De rust keerde weer, maar de vraag, waar wij nog lang over bleven speculeren, was: wat voor invloed zal dit hebben op de komende gebeurtenissen. Misschien als er die zaterdagochtend een onderhandelaar was geweest, dat dan de hele zaak binnen de kortste keren achter de rug was geweest. De lange, melancholieke Kobus zei: „Ik wil sterven en voor mijn Heer verschijnen om rekening en verantwoording af te leggen". Prins antwoordde daarop: „De Heer heeft geen termijn genoemd". Maar tegen twaalf uur waren zij weer druk in de weer, ijsmutsen over het gezicht. Kieren tussen de kranten werden overgeplakt en over de zijspleten werden jassen gehan gen. Dergelijke activiteiten werden door ons argwanend bekeken. Wat betekende dit? Nieuwe executies? Als de kapers in hun dreigementen tegenover de regering geloofwaardig wilden blijven, moesten zij nu iets doen. En dat het geen spelletje was, bewees de bank, waarop Ter Veer had gezeten: zijn bloed was wel weggeveegd, maar opgedroogde res ten zaten nog op de donkergroene bekleding. Maar 's middags zakte de spanning. Zij hadden yan het Rode Kruis een bezem gekregen en begonnen de vloer aan te vegen. Steeds meer begonnen ze er een gewoonte van te maken, onbewapend rond te lopen. Dj'errit liet zelfs een keer zijn geweer in de w.c. staan. Ze werden zorgelozer en wij met hen. Het zou trouwens nooit meer zo worden als die eerste dagen, al kwam een enkele keer de spanning terug. Maar over het geheel genomen ebde de doodangst met het verstrijken van de dagen weg. Onze wereld was pakweg elf meter lang, 2-50 meter breed en 2.30 meter hoog. Het was een koude wereld en een donkere we reld. Zelfs de gezichten waar wij dagelijks tegen aan keken, bleven vaag; als een foto die onderbelicht is. Een wereld van zwart-wit. Slechts de kieren tussen de kranten gaven uitzicht op wat anders. Een beetje kleur: het stukje spoordijk met res ten closetpapier, de greppel ernaast, de telefoondraden tussen trein en politie het zou een levenslijn moeten zijn, maar is het niet een stuk veld, vaalgroen van het afstervend loof- Het rijtje kale berkenbomen dat naar de boerderij loopt waar de politie zijn hoofdkwartier heeft. Het zwakke rood van 't dak van de boerderij en de bijna altijd bruin-grijze lucht. Slechts enkele dagen scheen eenb leek winterzonnetje- De enige tekenen van activiteit zijn de kranen van de VAM-vuilstort- plaats. Het was niet meer dan een decor een decor dat niet paste bij het stuk dat werd opgevoerd. Een stuk met een open einde en vele dramatische hoogtepunten. Onge twijfeld een stuk vormingstheater, maar ook een prototype van absurd toneel. Zeven spelers wisten iets van de loop van het verhaal, maar minder dan zij dachten: de kapers. De overigen trachtten uit een enkel woord en gebaar, een stukje telefoongesprek dat door iemand die op de wc zat werd afgeluisterd, hun rollen te controleren. De onzekerheid was het centrale thema van het spel. De spelers gingen er kapot aan. Ten einde raad Toen Riet Overtoom zich niet langer op het boek dat zij las kon concentreren en het weglegde, wist ik ook hoe het stuk heette: „Ten einde raad" (van Monika Dickens). Het was 5 december: de dag van de surprises, zoals de 16-jarige Frits Santing uit Beilen opmerkte, die nu zijn tekenleraar van de auto-techni- «che school in Apeldoorn vervloekte omdat hij hem de dag tevoren vrij had gegeven; hij had het die eerste dagen erg moeilijk, maar later had hij het hoogste woord en was hij moppentapper nummer een: „Als ze nou eens in mijn schoentje het cadeautje vrijheid deden..." Toch waren er surprises, die dag, zoals de koffie en de eerste warme hap sinds maandag: boerenkool. Maar kenmerkend voor de mate, waarin men zich daarbuiten in onze positie kon verplaatsen, was het feit, dat (papieren) borden en lepels ontbraken. De stamppot likten wij op uit bekertjes, die wij van onderen platdrukten. Kakhoes Daarna was er „spitsuur kakhoes" (tot het laatst toe hielden de kapers aan een strenge discipline vast: niet meer dan één man op het gangpad), de verwarming blies voor het laatst nog enige warmte in de wagon en er was een zachte. gemoedelijke after-dinner-conversatie. Toen ge beurde. wat wel moest gebeuren. Want ze zaten voortdurend aan hun wapens te klooien: veiligheidspal links, veiligheidspal rechts, grende len, ontgrendelen, magazijn d'r in, Op 5 december kregen de gegijzelde treinpassagiers de eerste warme hap: boerenkool. Zonder vork, mes of lepel. Op die dag werd er voor de rond Beilen ingezette militairen nassi goreng geserveerd. Met bestek magazijn d'r uit, een wapen, dat op de grond dondert, patronen, die als knikkers over de grond rollen, etc. Paul liep door het gangpad naar achteren. Er was een flits en een knal. Er waren toondertijd vele veronderstellingen: een handgranaat of een staaf springstof, die waren ontploft. Maar later bleek, dat Djerrit (Gerrit) zijn sten had laten vallen. Paul werd getroffen, de kogel sloeg een haak van een bagagerek en versplinterde. De heer Ter Veer uit Groningen werd onder zijn oog getroffen, een splinter maakte een gat in de revers van het jasje van J. H. Hoven uit Assen en „de dominee". Walter Timmer, kreeg wat kleine splintertjes in neus en been. Even dreigde er paniek. Er was een begin van amok bij een van de Molukkers, geweren en stens werden dreigend opgeheven en boven het kreunen van de gewonden hoorde men het ontgrendelen van de wapens. Hans Prins onderzocht de gewonden. Paul was in zijn gezicht getroffen. Er was geroep om kalmte. Er ontstond geen paniek of chaos. Terwijl de heer Ter Veer zo goed en zo kwaad met de repen van een hemd werd verbonden, klemde mevrouw Ter Veer zich aan mij vast en huilde: „Ik wil naar hem toe. Een vrouw moet toch in zo'n geval bij haar man zijn". Maar Eli was voorlopig onverbiddelijk. Er was een draagbaar en van de deur van het toilet werd een tweede geïmproviseerd. Via de telefoonlijn werd om ambulances gevraagd. Een zwarte? De gewonden werden naar buiten gedragen en langs de spoorbaan gelegd, Paul het eerst. Hans Prins vroeg telefonisch, hem alvast te halen. „Is het een zwarte?" was de wedervraag. Men kwam pas, nadat iedereen weer terug was in de trein. Het was een safety-first, daft velen verbaasde. Hans Prins had van Paul zijn kettinkje meegekregen, om aan zijn meisje te overhandigen, als hij mocht overlijden. Later hoorden wij (via radio of telefoon), dat de verwonding mee viel. De volgende woensdag werd hij voor de Officier van Jusicie geleid. Terug in de trein zei' Hans Prins tot de Molukkers: „Leg Jullie wapens nu een tijdje neer. Jullie zijn doodzenuwachtig en Je hebt gezien, wat er kan gebeuren. Ik ga nu met water rond. Iedereen moet een slokje water nemen". Maar zelf nam hij niets. Hij zat tegenover mij, het bovenlijf ont bloot, omdat zijn hemd onder het bloed zat. Toch zweette hij. En ho'ewel hij nooit rookte, nam hij nu een sigaret. „De dominee" bad voor Ter Veer en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1975 | | pagina 9