Een weekeindje klimmen met het Leids (onsulaat men un dan blijft men hangen ZATERDAG 14 JUNI 1975 PAGINA 13 De Nederlandse Bergsport vereniging kent zoals elke landelijke vereniging die zichzelf een beetje respec teert, verschillende afdelin gen die vaag begrensde re gio's omvatten. Bij de NBV zoals de afkorting luidt noemt men ze consulaten. Zo is er ook een Leids consulaat, opgericht in 1949 en met een ledenbestand van ongeveer 500 in een landelijk totaal van 13.000. De bergsport wordt daar met grote fre quentie en groot enthousias me beoefend. Vrijwel elke zondagochtend wagen de le den van de vereniging zich op de Leidse brandweertoren om zich daar te bekwamen in tal van noodzakelijke ver richtingen. De brandweer is hun beste kameraad. De landelijke NBV is in fe deratief verband aangesloten bij de österreichischer Al- penverein, die op haar beurt met een groot aantal ove rige alpenverenigingen weer deel uitmaakt van de Union Internationale des As sociations Alpinistes, een overkoepelende wereldorga nisatie waarin activiteiten worden gebundeld en erva ringen worden uitgewisseld. De NBV heeft een berg- wandelafdeling en een afde ling die zich uitsluitend richt op wat het ware schijnt te zijn: het kletteren. Geregeld Abseilen: een -prettige belevenis. worden er klimweekeinden georganiseerd in het Duitse, het Eelgische of het Oosten rijkse. En met een niet min der grote frequentie waagt men zich ook aan stevige wandeltochten die bij voor keur door landschappen voe ren die uitblinken door heu velachtigheid. Lid worden van de NBV be hoeft niet in de weg te wor den gestaan door hoge con tributies of materiaalkosten. Een lidmaatschap kost bij de vereniging (voor A-leden) dertig en (voor studenten) twintig gulden per j aar. Daar komen dan nog de kosten bij van klimweekends pakweg f 50,-) of wandelweekends en verder wordt men veronder steld zoveel mogelijk zelf over elementair materiaal te be schikken, zoals bergschoenen (f 50,- tot f 200,-)een (kunst stof en metalen) helm, een knickerbocker en wat dies meer zij. Eén uwer redacteuren kreeg van het Leidse consulaat de uitnodiging een klimweekend mee te maken in de Duitse Eifel, globaal tussen Keulen en Aken. Hij greep deze uit nodiging met beide handen aan. Maar zijn pen beefde wel iets toen hij een papier ondertekende waarop stond dat hij bij eventuele onge lukken de vereniging niet aansprakelijk zou stellen Overhang: een dikke vijf Als ik val ben ik dood, denk ik en knijp nog eens stevig in het touw dat overeenkomstig internationale richtlijnen op pien tere wijze rondom mijn lichaam is gesnoerd. De wand is steil zowel naar boven als naar beneden waar vier paar ogen aan dachtig mijn verrichtingen volgen. „Prima", roept een enthou siaste stem boven mij. Ik keer terug tot de werkelijkheid en draai het hoofd andermaal mismoedig benedenwaarts. „Ja, dat gaat goed", blèrt iemand mij toe. Voorzichtig laat ik me verder zaken. De vitale delen worden angstwekkend snel opgewarmd. Even later beland ik echter ongeschroeid met een wonderwel ferme stap op het harde gesteente van de rots, waar behulp zame handen mij van het touw ontdoen. Er straalt minachting uit van de omstanders. Enkele dagen voor 't vertrek begint de zorgvuldig opgebouwde weerstand langzaam maar zeker te breken. Je verliest je in onstuimige dagdromen, wordt 's nachts hevig transpirerend wakker om uiteindelijk met een zeer wrange glimlach op het gelaat te aanvaarden dat je moet. Maar waarom? Waarom ook denk ik. Ik ben nu ongeveer een kwart van de rots ge vorderd. Mijn linkerbeen ligt in een weinig soepele pose op een plateautje dat die naam nauwelijks verdient. Het rechterbeen hangt tussen hemel en rots en zoekt tevergeefs een stuk harde kiezel om zich op vast te zet ten. „Hoger met je rechterbeen. Daar, kijk daar. Daar is een richeltje, daar heb je houvast", roept een terzake kundig ietnand mij toe. „Tja", zeg ik en voel tegelijkertijd een forse (scheut door de linkerheup gaan. Toch meer aan sport doen, denk ik. Andermaal probeer ik het rechter been op de door de instructie bedoelde plaats te krijgen. Maar helaas. 'Seil nach", roep ik zo Duits mogelijk naar boven, waarmee ik bedoel aan te geven dat het touw langzaam, zorgvuldig en vooral vol begrip voor de precaire situatie gevierd moet worden. „Waarom?", vraagt een kri tische stem van boven. Waarom niet warum, denk ik en meld in een zeke re triomf: „Ik heb kramp". De stem boven: „Okee". Vreemd, denk ik. Ver volgens glijd ik uit, maar blijf tot mijn grote vreugde in het touw han gen. Behoedzaam klauter ik naar be neden, wat overigens moeilijker is dan omgekeerd. Even later wordt mijn tors bevrijd uit de wirwar van touwen en een soort haken. Zwaar snuivend neem ik de pikante geur van het ons omringende geboomte in mij op. Prima, zo'n bos. Rond de klok van zeven vertrek ken we met z'n achten in een Volks wagenbus uit Leiderdorp. De bus is gehuurd en dat vervult mij met zorg. Maar het valt mee. Zonder kleer scheuren bereiken we het prachtig glooiende landschap van de Duitse eifel dat al eeuwen terug door een zeer ordenende geest lijkt te zijn ge schapen. Het is er wonderschoon. De pittoreske straatjes slingeren zich door de lieve dorpjes als waren zij kristallen beekjes en de hoge bomen wiegen zich zacht in de zwoele wind om te getuigen van de vredige stilte die bezit heeft genomen van al wat groeit en bloeit. „Het is de tijd van de valkenbroed", zegt één van mijn mede-passagiers, die bedoelt te zeg gen dat er in het onderhavige gebied niet geklommen mag worden. We rijden voort, over de heuvelen en door de dalen. En arriveren na een ontnuchterend aantal haarspeld bochten in een volmaakt dorpje, dat er in de avondgloed als een slapend bloempje bij ligt. We rijden rustig dooor het plaatsje heen en staan uit eindelijk stil bij een wit huisje aan de rand van een groot bos. De hut, zo verklaart men mij. Badinerend, denk ik. Want mijn voorstelling van een hut is van een wat soberder ge halte. In de deuropening vertoont zich een jonge Duitser, die later blijkt deel uit te maken van een trio. Hij is correct gekleed: knickerbocker, berg schoenen, dikke trui. Voorwaar, een stoer heerschap. We begroeten hem met een beleefd „N'abend" en ont waren binnen zijn twee landgeno ten. Al spoedig is het er druk. De overige Hollanders, voornamelijk af komstig van het Leidse consulaat, druppelen gestadig binnen. We trek ken een pilsje open, roken een si gaar en begeven ons reeds om half elf misbruik Het gebied rond Hausen, het dorp je waar wij ons tijdelijk domicilie hebben, kent drie rotsformaties waar doorgaans stevig geklommen wordt. Elk van deze formaties heeft wan den met een verschillende moeilijk heidsgraad, wat met verschillende cijfers wordt aangeduid. „Een zes", zo wordt mij alrap duidelijk gemaakt, is slechts weggelegd voor de vedet ten, voor wie ik overigens een gren zeloze bewondering koester als ik ge confronteerd wordt met „een twee tje", waarin ik op z'n minst „een vier" dacht te herkennen. Het merk waardige is dat er voor de moeilijk heidsgraden geen criteria blijken te bestaan. Het blijft aan de leider van de groep om de wand te beoordelen. Dat schept autoriteit, denk ik dan. Het materiaal waarmee de berg sport gestalte krijgt, is voor de leek volstrekt vreemd, afgezien van het touw natuurlijk. Allereerst is daar het „Brustgeschirr", een vernuftige touw constructie, die gelijk een kinder tuigje stevig om de borst (en) wordt vastgesjord en waaraan het immer naar boven leidende touw wordt be vestigd. Dit touw is voor de veilig heid en wordt tijdens het klimmen geleidelijk binnengehaald. Glijdt men dan uit, dan blijft men hangen. Bij het klimmen onderscheidt men een voorklimmer en een aantal na- klimmers. De voorklimmer heeft het 't moeilijkst. Hij klautert zonder dat hij „gezekerd" is naar boven, maar bevestigt op zeker moment een "Ka- rabiner" een soort oog waar het touw aan vast zit aan een haak in de rots opdat hij als hij zou val len, in elk geval blijft hangen.Een- maal boven gekomen, legt hij het vast aan een boom of iets anders en aan zichzelf, en begeleidt de na- klimmers door aanwijzingen te ge- mijn bescheiden taxatie zeer dikke ven en het touw langzaam binnen vijf. Het is een kolos van ee n rots te halen. met aan de bovenzijde een overhang die de meest doorgewinterde circus- Het afdalen is, los van de steeds acrobaat zonder twijfel grote vrees dichter naderende geborgenheid van 20u inboezemen. Denk ik dan. Toch de begane grond, een prettige bele- hangen de mannen af en maken een ernstig aanstalten de dikke vijf te nemen. Als ze bij de overhang zijn aangekomen, begint het timmerwerk. venis. Men zit als het Tekst en foto's Wim Wirtz dubbel touw, dat aan de voorzijde van het lichaam wordt vastgehouden met de linkerhand, dan onder het kruis door en voor de borst langs over de linkerschouder wordt gesla gen en aan de rechter-achterkant met de rechterhand wordt geleid. Een kwestie van vieren en aantrek ken, al is het niet eenvoudig om voor de eerste keer over die rand heen te stappen als gold het een trottoir. Op het smalle pad langs de rot sen schuifelen klimmers langs mij heen. Spiedend, met een blik die grote ervaring verraadt, passeren ze de drietjes en de viertjes. Uiteinde lijk blijven ze staan bij een volgens Haken worden in het gesteente ge slagen, touwladdertjes worden eraan bevestigd en met een bewonderens waardig gemak klauteren de mannen over het sterk overhellende stuk van de dikke vijf. Ik wend mijn gelaat af en probeer mij een voor stelling te maken van een groene, vlakke weide met paardebloemen en een eenvoudige koe. Maar dat wil niet erg lukken. Het bos is 's avonds diep zwart. De witte muurtjes van de in z.g. „fachbau" stijl opgetrokken hut ste ken dan ook schril af. Het pandje ligt aan het eind van een aflopend terrein dat overdag ruimschoots uit zicht biedt op een allervriendelijkst kerktorentje in de verte. De binnenkant van de hut ademt een sfeer van Sint Nicolaasavond. Zware bergschoenen staan keurig op oen plank bij de ingang. Op een so ber gasstel wordt een hap zuurkool gebrouwen, ernaast suddert een pan met spaghetti. Ieder heeft zo z'n taak. Er is sprake van teamgeest, saamhorigheid. Later legt iemand mij uit dat dat ook wel moet. Je moet op elkaar kunnen vertrouwen, zegt hij, anders wordt het een potje. We eten in ploegen en roken een sigaar. Later op de avond neem ik een bor rel tot mij, wat het rozige gevoel in het lichaam redelijk doet aanzwellen. Reeds om kwart ieder uit de veren. maken van de zondag, en kom wat mokkend overeind. Be neden, aan de voet van de ladder, staat Hein. Hein is de tekkel van een jong echtpaar, die geregeld on der auto's kruipt om daar op zijn manier de grote mens uit te lachen. Hein sleept met een door zijn baas verstrekte sleutelbos, die hij met moeite vermag af te staan. Na het ontbijt sjorren wij de berg schoenen aan de voeten en gaan ge vieren op weg voor een anderhalf uur durende wandeling naar de rots formatie die wij geacht worden te nemen. Het wordt een prachtige tocht. De dauw ligt nog vers op de velden. Dartelende groenlingen dat zijn vogels omringen ons op zeer korte afstand. En in de verte laat een kerkklokje zijn kristalheldere ge klingel uitbundig over de heuvels schallen. We passeren slechts enkele inboorlingen die ons wat slaperig, maar zeer vriendelijk opnemen. Even verderop moeten wij met een wijde boog om een troepje ganzen heen die elk moment tot de aanval lijken over te gaan. "Nee hoor, ik ga terug. Laat me zakken". Eén van de vrouwelijke groepsleden drukt zich halverwege een tweetje angstig tegen het ge steente aan. Haar stem slaat enkele malen over. Toch maakt zij geen bewegingen in de zin vanik laat me gewoon vallen, dan moet hij weL „Hij" staat rustig bovenop de rots, met het touw in de hand. Hij geeft aanwijzingen. Het vrouwtje bedaart en begint weer langzaam te klim men. Even later zegt ze: „Toch wel een bevredigend gevoel, een soort overwinning". Het is middag. De zon heeft haar stralen uitgedraaid. Het is koud. We staan verkleumd en ongetwijfeld met een lekenblik achter een donkere rots. Ernaast priemt de wind zich een weg door de tochtgaten van de druk bezochte wanden. Een jonge man met een soort slaapmuts op klautert ongezekerd als een razende roeland tegen een viertje op. Een al wat oudere man kijkt hem hoofd schuddend na. "Die jongens, ze stui teren er als gummi-ballen tegenop". Het Duitse trio loopt inspecterend rond. De houten vloeren van de hut dienen grondig geschrobd te worden. Ik pak een dweil en een emmer wa ter en veeg het stof tot kleine, vet tige rolletjes, die ik vervolgens zorg vuldig in de hoeken drapeer. We ne men afscheid, stappen wat stijf in de bus en rijden weg. Thuis. Er doemt een trap voor mij op. Voorzichtig schop ik tegen de eerste tree, die ik wantrouwend be kijk. Als ik val. denk ik. Langzaam loop ik naar boven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1975 | | pagina 13