Maraban:
de laatste
tweetenige
van de
Wadoma's
HARDNEKKIGE
SPEURTOCHT
IN RHODESISCHE
OERWOUD
tATERDAG 8 FEBRUARI 1975
De krokodillenjager Graham Hall was de eerste die me ver
telde over het bestaan van een wilde stam, de Wadoma of Va-
dema. De stam zou zich ophouden in de bergen ten zuiden van
de Mpata Gorge, een engte waar de rivier de Zambezi zich
doorwringt. Het vreemdste van de Wadoma's is, dat zij slechts
twee in plaats van vijf tenen aan elke voet zouden hebben. En
daardoor^ veel vlugger kunnen rennen dan elk ander mens. Zo
vlug als een struisvogel; de tweetenige voet lijkt trouwens veel
op die van een struisvogel. De stam zou zuiver nomadisch zijn.
Graham Hall had een paar keer een soort nesten gevonden van
bladeren en takken, die erg veel lijken op die van gorilla's. Dat
zou betekenen, dat daar Wadoma's hadden geslapen. De stam
verbouwt geen millet, rijst of mais, heeft zelfs geen kippen of
geiten, wat zelfs voor de armste negerstammen vreemd is. De
Wadoma's leven dus eigenlijk alleen van wat de jacht ople
vert en zo wilde het verhaal zouden verzot zijn op wilde
honing.
Al met al leek het me ongeloof
waardig, dat in Rhodesie een stam
zou leven als in het stenen tijdperk,
en dan met zo'n vreemde vervorming
van de voet. Daarom vroeg ik aan
mijn vriend de krokodillenjager of
het mogelijk was deze Wadoma-
stam te vinden.
"Onmogelijk. Zelfs al zou Je hun
verblijfplaats vinden, dan hebben ze
jou al lang gezien en zijn ze
verdwenen", was zijn antwoord.
Toch liet het idee me niet met rust.
Toen ik weer terug was in Salisbury
zocht ik op wat er over geschreven
was. Ik stuitte eerst op een rapport
van de Portugezen uit 1573. Zij
spreken over een vreemde neger
stam, waarvan vele mannen een
tweetenige voet hebben en superieur
zijn aan elke andere neger in het
hard lopen over moeilijk terrein en
in het beklimmen van bomen. Zij
hebben echter de onplezierige
gewoonte de sexorganen van de
mannen der overwonnen stammen
te eten, om hun eigen manlijkheid
te vergroten. Nadat een Portugese
strafexpeditie een groot aantal
Wadoma's heeft afgeslacht staakt de
berichtgeving.
Ik kom nog wel een bericht tegen
op het Department of Native
Affaires, van het hoofd van die
afdeling, de heer W. H. H. Nicole.
Hij beweert de Wadoma-stam te
hebben gevonden en spreekt over
een verwantschap met de Kalahari
Bushman en andere verhalen. Maar
het blijkt dat deze hooggeplaatste
heer leugens vertelt en de Wadoma's
nooit heeft gezien.
Overerfelijk
Als ik later om geld voor een
expeditie vraag en verzoek om de
Wadoma's te gaan filmen komt dat
uiteindelijk terecht bij Nicole, die
zonder opgaaf van redenen weigert.
Bij mijn verdere naspeuringen vind
ik tensloüt, op de universiteit van
Rhodesie, nog een paar aantekenin
gen van ene dr. P. Abraham, die
daar leraar in geschiedenis was,
maar later naar Amerika is
vertrokken. Hij zou in 1950 contact
hebben gehad met de Wadoma's: hij
schat een stam van nog 400 leden,
waarvan 25% kampt met een
vergroeiing van de tenen. Die
afwijking is overerfelijk van groot
vader op kleinzoon, dus niet direct
van vader op zoon. Het komt alleen
bij het manlijke geslacht voor.
Abraham beschrijft de Wadoma als
iemand uit het stenen tijdperk, met
zware wangbenen, een laag voor
hoofd en ongewoon grote lichtende
ogen. Maar er is volgens hem geen
enkele relatie tussen de Wadoma en
de Kalahari Bushman.
Dat was dan alle informatie over de
Wadoma's.
Verboden
Wil ik meer weten, dan zal ik er
zelf op af moeten gaan. Maar dat is
me verboden. Toch bespreek ik het
met Graham Hall. Hij heeft een
idee. Zijn vriend en collega in
Mozambique, Tommy, heeft nog
familiebanden met de grote Chief
Chapoto en in diens gebied bevinden
zich ook de Wadoma-Hills, waar de
laatste Wadoma's moeten huizen. En
de mensen van de kraal van Chief
Chapoto hebben, in een soort
ruilhandel, soms contact met de
Wadoma's.
Ik krijg van de heer Nicole
natuurlijk geen vergunning om de
stam op te zoeken, maar wel om bij
Tommy in Mozambique te gaan
Jagen.
Op de 24ste mei 1970 vertrek ik met
mijn trouwe 2CV Lelijke Eend en
mijn Shona-vrouw, die zeker vijf
verschillende negertalen spreekt. We
nemen voldoende voedsel mee,
vooral gezoete gecondenseerde melk,
waarvan ik de waarde op andere
tochten heb leren kennen, en veel
blikken bier want daar kun Je
wonderen mee doen. Natuurlijk ook
benzine en nog eens benzine.
Bij de laatste blanke politiepost
verstop ik mijn vrouw in het bos om
haar later weer op te pikken. In
Rhodesie ziet men de combinatie
zwart-wit nu eenmaal niet graag.
We zakken in de eerste versnelling
de steile Escarpment af en komen
in de hete vallei van de
Zambezi-rivier. Ineens een ander
klimaat, een andere vegetatie ook.
Hier groeit de merkwaardige Bao-
bab-boom (tien maanden van het
Jaar zonder bladeren, god zou deze
boom verkeerd hebben beplant met
de wortels naar boven en zo ziet
hij er ook uit).
In de vallei kom Je ook de
tseetseevlieg tegen, die de slaapziekte
veroorzaakt, en malaria en black wa
ter. Gelukkig is het de droge tijd,
want in de natte periode is het
gebied onbegaanbaar.
Mooie dochters
Zonder al te veel moeite bereiken
we het Jachthuis van de blanke
Jager Tommy, die overigens niet zo
erg blank is. Zijn moeder is een van
de dochters van de oude Chief
Chapoto. Zijn vader komt oorspron
kelijk uit Marseille. Hij was een
echte cowboy, die grote kudden vee
van Noord- naar Zuid-Rhodesie
dreef. Om het vee rust te geven en
op krachten te laten komen, maakte
hij een stop bij Chief Chapoto en
diens weidegronden.
De Chief had zeer mooie dochters.
De rest laat zich denken. Daar men
in Afrika een vrouw koopt met
koeien, moet dit voor de cowboy niet
zo'n probleem zijn geweest. Tommy
is de zoon uit dit gemengde
huwelijk. En hij neemt het goede
van beide kanten: hij is een witte
Jager met het salaris van een witte
jager, maar hij heeft als goede
Afrikaan ook zo'n twaalf vrouwen en
alleen al 31 dochters, die een
kapitaal opbrengen bij het uithuwe
lijken.
We hebben enkele heerlijke dagen
bij Tommy. Mijn vrouw vertelt de
andere vrouwen sterke verhalen over
de grote stad en ik ben op
krokodille jacht.
Met een introductie voor zijn oom
de Chief Chapoto en een flinke
hoeveelheid gedroogd vlees, „biltong",
gaan we verder. In theorie zal ik
dan weer de grens bij Rhodesie
passeren, maar in werkelijkheid is
er niets wat op een grens duidt en
er woont niemand in dat gebied.
Met veel moeite trekken we de
Lelijke Eend over een drijvende
brug van stokken: hierna komen we
alleen nog langs een klein
negerdorpje, waar de meeste bewo
ners aan de slaapziekte lijden.
Verderop staan ineens twee negers
langs ons pad. met camouflagebroe
ken aan en een heeft een
automatisch wapen. Mijn eerste
gedachte is: vrijheidsstrijders, die
ergens de Zambezi zijn overgesto
ken. Het blijken Portugese soldaten
te zijn en we kunnen dus met
elkaar praten. Ze hebben dorst, ik
heb genoeg water; we wisselen ook
sigaretten uit. Er zal, denk ik, niet
zo ver weg een verborgen Portugees
kamp zijn. Maar daar hebben we
het niet over.
Als we de tseetseevliegen, die
inmiddels in de auto zijn gekomen,
doodslaan, kunnen we onze reis
naar Chief Chapoto vervolgen.
Chief Chapoto: we worden geweldig
ontvangen, gastvrijheid is een
vanzelfsprekende zaak. 's Avonds, bij
een lichte koele bries als de eerste
tinnetjes bier zijn opengerukt en ik
zoete condensmelk en chocolade heb
uitgedeeld. durf ik over de
Wadoma-stam te beginnen.
Sprookje
Met veel moeite trekken we de Lelijke Eend
Wat een verrassing als ik
dat er aangrenzend aan de kraal
van de Chief, slechts gescheiden
door een bijna droge kreek, zo'n
dertig Wadoma's wonen. De volgende
ochtend zie ik hen. Maar wat een
teleurstelling: ze bewonen eigenlijk
dezelfde soort hutten als de andere
negers, ze verbouwen ook wat millet
en sweet-potatoes en leven dus niet
als nomaden. Ik kom met een
tekening voor de dag, waarop een
tweetenige neger. De Chief lacht
erom. hij schijnt er wel van gehoord
te hebben, maar schudt zijn hoofd.
"Hier zijn de Wadoma's en dat
.verhaal over die tweetenige negers
moet Je maar vergeten".
Ik ben verslagen. Zowel moeite met
de voorbereiding en om hier te
geraken en dan vernemen, dat ik
een sprookje heb nagejaagd.
De Chief blijft een uitnemend
gastheer. Hij laat mij zijn
rijstvelden en plantages zien, waar
alles met de hand moet worden
bewerkt. Maar ik heb geen interesse
meer. Het ging me om de tweetenige
Wadoma. Hoewel er 's avonds grote
belangstelling voor 1 ons is en we
gebraden vlees krijgen aangeboden,
kan het me niet meer schelen. Ik ga
morgen terug.
Mijn gastheer wil echter niets van
vertrekken weten. Want over een
week moet hij naar een vergadering
van stamhoofden, honderd mijl naar
het zuiden, en daar zou ik hem met
de auto heen kunnen rijden.
Een onverwachte zet van de oude
slimmerik. Ik stem toe op
de. dat ik op zoek kan gaan naar de
andere Wadoma's. De Chief zwaait
geheel om en zal mij zelfs zijn
persoonlijke 'messenger' meegeven als
drager voor mijn filmcamera,
leeftocht en water. En ik krijg een
kleine Wadoma-jongen mee als gids.
Het is nog donker als we de
volgende ochtend vertrekken. Nog
voor zonsopgang pikken we in de
Wadoma-kraal de kleine gids op.
Zonder een woord of groet neemt
hij een waterzak van ons over en
begint te lopen en wij, de messenger
en ik, volgen hem op de zeker zeer
lange tocht die voor ons ligt. Eerst
door de vlakke vallei.
Ik zie sporen van olifanten,
rinoceros en nijlpaard. De Wadoma-
jongen gaat steeds voorop in een
hoog marstempo, er wordt geen
woord gesproken. Zo gaan we zes
uur door de hete vallei tot we de
eerste heuvels bereiken. Ze worden
steeds hoger en beginnen op bergen
te lijken. Maar de kleine. Jonge gids
gaat onvermoeibaar omhoog, er
wordt geen minuut pauze gemaakt.
Ik kan heel goed lopen, maar zo'n
tempo heb ik nog nooit meege
maakt. Hijgend en zwetend moet ik
een korte stop maken, het komt de
messenger ook goed uit. Tussen
haakjes: een messenger is een
persoonlijke postbode, politie-agent,
gevangenbewaarder, boodschapper.
Hij draagt een hoed en heeft een
politiestok en handboeien en zal
zich nooit ergens vertonen zonder
deze attributen.
Voor de zwijgende Wadoma-Jongen
is de onderbreking niet nodig, hij
neemt niet eens een 6lok water. Hij
accepteert alleen een zuurtje en dat
tovert zelfs zoiets als een lach op
zijn gezicht.
Als we verder gaan draagt hij beide
waterzakken, maar dat mag zijn
tempo niet drukken. Tegen de avond
maken we een klein vuur, waar we
gehurkt omheen zitten. Zwijgend. Er
is geen enkele gemeenschappelijke
taal. Een enkele keer probeert de
messenger iets tegen onze gids te
zeggen, maar dat stuit af op zijn
zwijgzaamheid. Er wordt alleen even
gelachen als ik na langdurig kauwen
een stuk droog olifantevlees nog niet
naar binnen kan krijgen.
Het lukt me een paar uur te slapen;
voor zonsopgang zijn we weer weg.
De tocht gaat nu door echte bergen;
het is zeker dat voor mij nog nooit
een blanke hier een voet heeft gezet.
Steeds vind ik tekenen, dat zelfs
hier nog olifanten komen, het is
verwonderlijk, dat deze zware dieren
zo hoog kunnen klimmen.
Altijd voorop
De gids loopt altijd voorop, hij
schijnt de weg te kennen alsof hij
hem dagelijks naar school loopt. Als
alle Wadoma's zo snel kunnen lopen
dan is het verhaal over de snelheid
van de tweetenigen niet meer zo
verwonderlijk. Alleen de gedachte,
dat ik de National Geographic
Society kan berichten, dat die
tweetenigen bestaan, dat ik ze
gezien en gefilmd heb, geeft me de
kracht om gelijke tred met de
Wadoma-Jongen te houden.
Ineens, op het moment dat ik het
niet meer verwacht, een open
ruimte, een heel kleine hut van
gras, een oude uitgemergelde man
met een nog beneriger vrouw en een
Jong meisje. Ze zwaaiden diep met
de armen over de grond ter
begroeting, ook onze Wadoma-Jon-
gen heeft zo gegroet zonder een
woord te spreken uiteraard.
Ik kijk meteen naar hun voeten,
maar alle drie hebben tien tenen.
Onze gids begrijpt mij echter als ik
de vorm aangeef van een tweetenige
voet, maar hij maakt een vaag
gebaar naar de omliggende bergen.
Waarschijnlijk zijn er dus meer
berg-Wadoma's, niet hier in de
buurt echter.
Ik kan rustig foto's maken. Er heerst
absolute stilte, geen woord, geen
vogeltje, geen wind. De stilte wordt
benauwend. Heeft de Wadoma-Jon
gen dan helemaal niets te zeggen?
Komt hij hier vaker, want hoe wist
hij eigenlijk dat zij hier moesten
zijn? Het ziet er immers niet uit als
een verblijfplaats.
Onwezenlijk
Zoals ze daar nu als wassen beelden
zitten, zo hebben ze waarschijnlijk
gisteren ook gezeten en morgen en
volgende week zal het ook zo zijn.
Komen de andere Wadoma's dan
met voedsel? Hier is in totaal niets
dat op voedsel duidt. Ik vind het
hier niet prettig, er hangt een
onwezenlijke sfeer: het is de afstand
tussen dit en de allereerste vorm
van samenleving. Ze hebben niets
van een door de natuur geharde
onafhankelijke Jager, meer van een
nog laatste levend schepsel van een
al lang uitgestorven wereld. Ik
beduid, dat ik weg wil. De
messenger en de gids staan op. De
Wadoma-boy kijkt even naar de
oude vrouw, loopt dan naar de
aarden pot om water te drinken.
Geen woord, geen afscheidsgroet,
zelfs niet even achteromkijken.
Ik realiseer me snel de totale
mislukking van deze tocht. De
laatste tweetenigen hebben zich
teruggetrokken om te verdwijnen
zonder een spoor achter te laten.
We verdelen het laatste eten en
drinken. Vlak voor donker bereiken
we de plek waar we ook de vorige
nacht hebben doorgebracht. De
andere dag vertrekken we als het
nog donker is. Ik kan mijn lippen
niet meer vochtig krijgen, mijn ogen
doen pijn. Maar ik weet, dat ik het
nog geruime tijd zal volhouden.
Het tempo ligt lager dan op de
heenweg; we maken nu ook enkele
korte stops, waarbij zelfs de gids
neerhurkt. Tegen de avond bereiken
we de kraal van de Chief met een
gevoel alsof we eindelijk thuis zijn.
Mijn vrouw en haar nieuwe vriendin
(de dochter van de Chief) zetten de
ene pot slappe thee na de andere.
We zijn zo uitgedroogd, dat de dorst
niet is weg te drinken.
De Chief wordt nu voor het eerst
werkelijk mededeelzaam. Hij be
grijpt mijn teleurstelling dat ik de
Maraban niet heb gevonden. De
tweetenige, die ik daar ver ln de
bergen had moeten treffen, is
namelijk Mabaran.
De Chief gaat me nu, uit zichzelf,
de geschiedenis van de tweetenige
Wadoma's vertellen, waarvan ik
aanneem, dat dit het ware verhaal
is. „Zo'n 26 Jaar geleden waren er
nog zes Wadoma's met tweetenige
voeten. Daarvoor moeten er veel
meer zijn geweest. Nu zijn er alleen
nog Maraban en zijn broer, bij wie
alleen de rechtervoet twee tenen
heeft. De anderen zijn verdwenen,
terug naar hun vaderen. Van een
van hen is bekend, dat hij na een
ruzie de Zambezi inliep tot het
water zich boven hem sloot. Hij is
terug bij zijn vaderen; voor degene
met wie hij ruzie had is dat heel
erg, want als geest zal hij wraak
nemen, met dodelijke afloop voor de
ander.
Maraban en zijn broer woonden
enige tijd bij de Wadoma's naast de
kraal van de Chief. Maar hij kon
niet wennen aan een vaste
woonplaats en sloot zich weer aan
bij de stam in de bergen".
Daarna vertelde onze kleine gids
aan de Chief, dat Maraban op een
gegeven moment weg was om
honing te zoeken. Ze wisten niet
wanneer hij terugkwam, maar als
hij kwam zou hij zich bij de Chief
melden.
Hoe mijn Wadoma-gids dit wist t$
vertellen, terwijl er daar in de
bergen toch geen woord was
gewisseld, is me altijd een raadsel
geweest. Kunnen ze elkaar dan iets
vertellen zonder een woord te
zeggen?
Maraban
Nog eenmaal kom ik met de Chief
in de Wadoma-kraal om in elk
geval een foto van Marabans broer
te maken. Het kost enige moeite om
hem zo ver te krijgen, maar ik
schiet toch de laatste kleurenfoto
uit mijn camera. En dan ineens
staat daar. volkomen onverwacht,
Maraban zelf tussen de struiken, met
struisvogeltenen. Precies als mijn
film op is. Ik heb alleen nog een
een zwart-wit-film. Toch richt ik in
een beweging deze camera en druk
af. Maraban verdwijnt op hetzelfde
moment, maar hij staat op mijn
film.
"Hij zal niet terugkomen, Je hebt
hem zelf verjaagd", verzekert de
Chief mij.
Dit was de laatste der Wadoma's.
Ik heb de Chief natuurlijk naar zijn
vergadering van stamhoofden ge
bracht. We zijn goede vrienden
geworden, hij had zoveel vertrouwen
in mij, dat hij later zijn dochter
naar ons in Salisbury heeft gestuurd
"om haar iets van de wereld te laten
zien".
Zijn dochter had nog nooit van
apartheid gehoord en begreep niet
dat wij. zwart en wit, niet samen
door Salisbury konden lopen. Of een
theesalon konden binnengaan.
Nog eenmaal zijn zij allen bij me
thuis geweest. Daarna werd de grote
Chief op het matje van de regering
Ian Smith geroepen. Hem werd de
idiote vraag gesteld of hij daar ver
in het oerwoud, in zijn rijk een
blanke en een negerin had
ontvangen. Dat kon men van een
Chief, een leider, niet goedvinden.
En ik haalde de wraak van het
witte regime, van ene heer Nicole,
op m*n nek. Korte tijd later werd ik
met mijn zwarte vrouw als
ongewenst immigrant het land
uitgezet.