Natuurlijk is er verdriet
in de Limburgse mijnstreek
Herplaatsing
De herplaatsing van mijnwerkers, die bij de sluiting van de mijnen
betrokken zijn, is goed gelukt. Dat concludeert de Limburgse In
dustriebond NKV, waarin de Nederlandse Katholieke Mijnwerkers-
bond in opgegaan is.
Voor slechts 574 van de 47.530 mijnwerkers ls nog geen nieuwe
arbeidsplaats gevonden. Van de overigen vloeide 8500 man af door
overlijden en invaliditeit of ontving ouderdomspensioen: 18% Naar
het pensiQen overbrugd werden 8010 man (17%). Er verdwenen
4475 gastarbeiders (9%%) uit Limburg. In totaal werd op deze
manier 45% niet herplaatst.
Naar de sociale werkplaatsen gingen 2850 mijnwerkers; 9690 wer
den met geldelijke steun aan ander werk geholpen en 8240 man vond
zelf nieuw werk. Naar de DSM-Chemie eringen 4450 mijnwerkers;
rond 1450 man vond emnlooi bij nevenactiviteiten van de mijnen.
Van de nog resterende 2200 mijnwerkers worden er 611 alsnog
overbrugd en vloeien er naar verwachting nog 218 door invaliditeit
of overlijden af. Nog 182 man gaan naar de sociale werkplaatsen,
333 worden bij de nevenactiviteiten van de mijnen ingezet en voor
302 is reeds een nieuwe arbeidsplaats gevonden.
Van de resterende 574 miinwerkers worden er nog 165 omgeschoold.
Overigens telt Limburg 21.000 werklozen, die nooit iets met de mijnen
te maken hebben gehad.
Het kolenkarretje, waarmee op oudejaarsdag de laatste antraciet naar "boven werd gehaald.
Het was er altijd al grauw in en rond die steenkolen
mijnen van Limburg. Maar kom er nu eens, 't best op een dag
van waterkou en windvlagen: een rondgang door het knekel
huis. „Ja, het is echt voorbij", zei onze begeleider. We stonden
in de beschutting van een hoog gebouw en keken uit over het
verlaten terrein van de mijn Oranje-Nassau I. Verroeste rails,
scheefhangende kolenwagentjes en vergetelheidsgras dat al
omhoog schoot. De hoofdschacht, recht voor ons, had zijn dikke
kabels nog, maar het rad bewoog niet. Op een diepte van
138 meter hing aan de kabels de liftkooi, hij markeerde de
plaats, waar straks een zware betonprop zal worden gestort.
;En daar bovenop gaan karrevrachten mijnsteen, tot het aard
oppervlak is bereikt. Over alles heen nog een laag beton ten
slotte, en dan is die schacht er niet meer.
Joor
<\ad Wagenaar
Foto's
Piest de Nijs
het ls echt voorby. Onze gids
ad een sigaret tussen zijn lippen,
hij voorging door de lege
gangen vol stilstand, die het gebouw
de hoofdschacht met de andere
allen van de Oranje Nassau I
irbinden. Hier te roken was een
and geleden nog een doodzonde;
vie lucifers bij zich droeg, kon zelfs
i hemelse genade wel vergeten.
deed het er niet meer toe.
Bij het liftplatform van schacht 3
(üeld de gids halt. Hij wees op een
enwagentje, dat met kleurkrijt
rsierd was. „Hier," zei hij, „dat was
laatste keer".
dit wagentje op oudejaarsdag,
^1 december 1974, volgeladen met
;raciet omhooggekomen was van
ag VII, op de 250 meter-verdie-
is het gedaan met de
jsteenkolendelving in Nederland.
mijn Oranje Nassau I in Heerlen
ad zijn produktie gestaakt. Eerder
jdie dag had ook de Julia in
(Eygelshoven er een eind aan
Emaakt. Het waren de twee
itsten; haast vergeten al met
djaar '74. waren die andere,
{afgedekte, mijnen met namen als
pVilhelmina, Laura, Anna, Willem-
ISophia en Domaniale.
„Zwarte goud"
In 1958 is het begonnen: de
aftakeling van de Limburgse kolen-
mijnbouw, die tenslotte tot algehele
sluiting leidde. In dat Jaar waren er
circa 55.000 man werkzaam met het
delven van wat toen nog trots ons
..zwarte goud" héette.
Maar terwijl iedereen nog enthou
siast het "Gltick auf"-lied zong.
waarmee mijnwerker Frits Radema-
chers de hitparade van die dagen
haalde, was de kentering toch
gekomen. Haast onopgemerkt daalde
de personeelsbezetting in de mijnen.
De Nederlandse mijnbouw kreeg in
die tijd te maken met buitenlandse
concurrentie; het zwarte goud moest
boe langer hoe duurder betaald
worden in eigen land, terwijl het
over de grens goedkoper te krijgen
I was.
In 1965 was het aantal arbeidsplaat
sen in de Limburgse mijnen al met
10.000 verminderd. Het bewustzijn
was gekomen dat er op het gebied
van de energievoorziening van alles
aan het veranderen was. Olie en
aardgas hadden zich naar voren
gedrongen.
En langzaam, want met tegenzin,
werd aanvaard dat de Nederlandse
kolenmijnbouw zijn tijd gehad had.
Eind 1965 kwam de toenmalige
minister van economische zaken,
drs. J. den Uyl met zijn le
Mijnnota. Het uitgangspunt was;
geen mijnsluiting zonder vervangen
de werkgelegenheid. Gelijk met de
aankondiging dat de mijnen Wilhel-
mina en Maurits dicht zouden gaan,
presenteerde de mijnnota dan ook
een aantal economische maatrege
len. Een ervan leidde tot de
stichting van de DAF-fabriek in
Born.
In 1969 kwam de 2e Mijnnota, nu
opgesteld door minister De Block.
Het mijnsluitlngsprogramma was
inmiddels uitgebreid; al 28.000
arbeidsplaatsen waren vervallen.
Minister De Block beloofde voor de
vervangende werkgelegenheid o.a.
een DSM/Shell-raffinaderiJ en de
vestiging van een medische faculteit.
Schacht na schacht werden gedicht,
de horizon van de oostelijke en
westelijke mijnstreek veranderde
van aanzien door het neerhalen van
de hoge koeltorens, ketelhuizen en
ophaalgebouwen.
Tegelijk kwamen nieuwe contouren
omhoog: de mijnstreek onderging
zijn herstructurering, er werden
nieuwe fabrieken en kantoren
gebouwd. Maar, zei de voorzitter van
de Heerlense Kamer van Koophan
del op 10 Januari in zijn
nieuwjaarsrede: „Na 10 Jaar her
structurering moet echter gesteld
worden dat de resultaten van het
beleid, dat zo duidelijk gericht was
op volledige handhaving der werk
gelegenheid, onder de maai zijn
gebleven".
Doodprentje
De mijnen zijn dicht, de gewelven
en galerijen beneden hebben zich
met water gevuld is er nu
verdriet in Limburg?
„Ik heb nog nooit een doodprentje
in m'n handen gehad, waarop iets
slechts over de overledene te lezen
stond, jij wel? Met de mijnen is dat
precies hetzelfde. Nou het voorbij is,
roepen van die aktiecomite's hoe
mooi het was en 'n schande dat ze
Het terrein van de Oranje Nassau I: verlaten
de mijnen dichtgegooid hebben.
Maar geloof me: ik moet de eerste
kolenhouwer nog tegenkomen, die
bereid is om weer ondergronds te
gaan als hij gevraagd wordt. De
mensen die roepen, weten met wat
't is om aan het kolenfront te
moeten werken."
„Ik weet daar wel van."
Frans Dohmen 65; in ruste
zogenaamd.
„Ze schreeuwen, maar ze zullen zelf
die mijn niet ingaan
Je kunt nog steeds niet om hem
heen, op excursie in de, nu dode
mijnstreek. Ook al nam Frans
Dohmen al eind 1971 afscheid van
de functie, waarin hij 26 Jaar heeft
gedicteerd: als voorzitter van de
Nederlandse Katholieke Mijnwer-
kerSbond.
Dohmen heeft zelf 18 J^ar
v(1926-1944) aan het kolenfront
gewerkt, voor hij bovengronds in het
vakbondswerk ging.
,D'r Frens" beschouwde men als de
Keizer van Limburg 't ganse
raderwerk verstilde als hij dat
wilde. Nadat hij in '71 met pensioen
ging, heeft hij de meeste van zijn
tientallen nevenfuncties aan kant
gedaan, onder meer die van lid van
de herstructureringscommissie.
In ruste dus, maar niet met de
lippen toe.
—Geen verdriet bij hem om die
sluiting van de mijnen?
Hij zegt; .Natuurlijk ben ik
afgelopen oudejaarsavond triest
geweest, omdat het nu definitief
afgelopen is. Je voelde iets weggaan.
Maar Ja.in 1959 wist ik al dat we
aan een emotionele zelfmoord
begonnen. Tijd genoeg dus om Je
voor te bereiden".
Voorraden
Dohmen had het al lang geleden als
een voldongen feit aanvaard. „Ik
ben het in 1959 gaan zeggen. Toen
was me duidelijk geworden dat de
kolencrisis een structurele zaak was,
niet zo maar een tijdelijke
inzinking. We kwamen met voorra
den te zitten zoiets was
ongehoord! De mijnen hadden nooit
handel hoeven te drijven, agressief
verkopen.Welnee, 't enige wat de
mijndirecties hadden te doen, was
verdelen, rechtvaardig zorgen dat
iedereen in Nederland zijn portie
kreeg. Maar als je dan ineens met
kolenbergen zit, die Je niet terstond
kwijt kunt, is er iets mis".
Dohmen voelde zich als een
roepende in de woestijn. „In 1959,
toen ze nog bezig waren met de
ontwikkeling van de nieuwe mijn
Beatrix, heb ik eens op een
kadervergadering in Roermond ge
sproken. Ik zei: die honderd miljoen
gulden, die ze nu in de Beatrix
pompen, dat is weggegooid geld. Uit
die mijn zal nooit een kooltje naar
boven komen. Weet Je wat de
reactie was? De andere dag had ik
2000 leden verloren! Toen ben ik
teruggegaan en heb gezegd: jongens,
wat willen Jullie nou horen, een
hoera-speech of zo? Okee, maar dan
bedonder ik de boel. We maken in
Nederland tenslotte ook geen
bananen, die laten we uit het
buitenland komen. Zo is het helaas
met de kolen nu ook aan t worden:
het buitenland is goedkoper!"
„Geen enkele regering zegt Doh
men, „zou kunnen opbrengen wat
nod® was om in Nederland met de
mijnen door te gaan. Laten we die
mijnbouw, ook in zijn beste tijd,
nou niet overschatten. In de
topjaren maakte hij 3% van de
nationale economie uit. In Duitsland
was dat 33%! Ja, dat men daar
doorgaat.In Duitsland had Je ook
voor talloze industrieën en kracht
centrales de verplichting om kolen
te stoken.
Men wilde de feiten niet onder ogen
zien. Of men zag ze niet, omdat ze
verdoezeld werden. Dohmen: „Vijf
Jaar na die vergadering in
Roermond, we zaten toen toch al
midden in de Jaren zestig, zou
Wemmers van de Staatsmijnen voor
de Provinciale Staten gaan uitleggen
waarom die nieuwe mijn Beatrix
nog steeds niet produceerde. De
avond tevoren kreeg ik zijn speech
te lezen. Toen dacht ik: nou, heel
Nederland zal 't wel geloven, al die
mooie vertragingsoorzaken. Behalve
ik! Ik zei; waarom wordt er toch
niet gewoon, eerlijk en rechtuit
gezegd, dat de Beatrix gesloten
wordt voor hij in bedrijf is? En dat
al die andere mijnen ook dicht
gaan? Het antwoord was: dat zou
psychologisch niet te verwerken zijn
voor de mensen in de mijnstreek.
Het zou tot een vlucht leiden.
Vandaar."
Goed klimaat
„Nou, die vlucht, die moest er Juist
komen. Ik zei: sluit de Beatrix en
trek in de plaats daarvan industrie
aan. Die industrie zou er voor
zorgen dat ook de andere mijnen
leegliepen. En die kon je dan zonder
problemen sluiten. Juist in die tijd
was het vestigingsklimaat goed.
Maar men heeft gewacht en
daardoor is de hele herstructurering
tien Jaar te laat op gang gekomen
Vandaar de situatie hier, zoals die
nu is. Als ik een cijfer moet geven
voor wat er gedaan is, is t een zes".
Dohmen kwam in 1962 met een plan
voor de mijnsluitingen. „Ik heb toen
gewezen op de situatie van direct na
de bevrijding. De kolenproduktie
moest met donderse vaart weer
omhoog. De regering heeft toen een
nationaal beheer ingesteld over alle
mijnen, ook de particuliere dus. Dat
werkte: de produktie werd snel
opgevoerd. En, zei ik, nu ben Je
gekomen op het moment dat Je
moet gaan afbouwen,waarom dan
niet zo'n zelfde beheersvorm?
Want hier wordt niet zomaar een
bedrijf gesloten, maar een hele
bedrijfstak! Dat is een nationale
zaak. Maar Ja, mijn voorstel riekte
naar nationalisatie en dat ging dus
niet".
„Toen minister De Pous een keer
hier was, heb ik tegen hem gezegd:
't Liefst was het me als je alle
mijnen binnen veertien dagen
dichtgooide en de mijnwerkers
allemaal drie jaar salaris gaf. Gelijk
trek je industrie aan en die kun Je
dan personeel genoeg bieden. Dat
kost veel minder dan die langzame
afbouw, die je nu van plan bent.
Maar ik zei ook tegen De Pous:
probeer het maar niet in het
parlement te brengen, want ze
schieten Je dood! Wat ik wil, kan
alleen in een dictatuurstaat".
Toen voor de langzame afbouw van
de mijnindustrie gekozen was, werd
in Maastricht een herstructurerings
commissie geïnstalleerd. Dohmen
(die er ook zelf lid van was): „Die
commissie was te breed, te veel
mensen die allemaal op hun eigen
straatje letten en oogkleppen op
hadden.
Er was geen coördinatie; elke
burgemeester hier in de streek, liep
half Europa af om industrie te
zoeken. Je zag als het ware alle
burgemeesters met hun eigen
betonmolen sjouwen. En in de haast
en de paniek hebben ze gepakt wat
ze krijgen konden. Zodoende ontbrak
het aan een echte industriële motor
hier, die mensen en toeleveringsbe
drijven naar zich toetrok".
„Ik wil niet zeggen dat er niets
gedaan is", zegt Dohmen, „maar als
ik nu rondkijk, zie ik dat de situatie
niet is zoals hij had moeten zijn".
Geborgenheid
Nu, als de mijnen dicht zijn. Voor
het Heerlense huis van Frans
Dohmen staat een bronzen beeld
van een kolenhouwer. De Keizer van
Limburg kijkt er met vertedering
naar. „In die zithouding schoof hij
naar voren. Een kwart van rf*
ondergrondse mijnwerkers zat zo
aan het kolenfront. Heel zwaar werk
was het. En ook al was het de
laatste tijd gemechaniseerd, t bleef
zwaar. Dat willen de mensen niet
meer terug. Als ze treuren om die
mijnsluitingen, is het vanwege de
geborgenheid, die ze kwijt vrezen te
naken.
Ik geloof niet dat er mensen
geweest zijn, die bewust onder de
grond naar die kolenlagen wilden.
Ze gingen, omdat ze hier geboren
waren' en er nou eenmaal nika
anders was dan die .nijnen. Dat
gold voor ml, ook, toen ik als
yongetje van dertien naar de mijn
ging. Je ging, punt uit. En je
beloning was de geborgenheid; de
mijn zorgde voor alles, tot aan Je
dood toe.
„Als Je 40, 45 Jaar was, hoefde Je
niet meer aan het kolenfront te
zitten. Dan kreeg Je licht werk. of
bovengronds. Voor die leeftijdsgroep
vind ik het t rotst dat de mijnen
dicht zijn. Ze hadden net hun lichte
werk verdiend; zo leefde Je vroeger
rustig naar Je pensioen toe. En
nu.Die mensen moeten nou naar
een fabriek, misschien omscholen,
en dan aan een draaibank, tot hun