Familienamen: netelig onderwerp ONDER STEDEN LAVA Stadswallen en -poorten uit de Middeleeuwen POMPEII EN HERCULANEUM: ZATERDAG 4 JANUARI 1975 PAOINA 21 Voor de kennis van Nederlandse geslachtsnamen was het tweedelige standaardwerk van Johan Winkler uit 1885 tientallen jaren maatge vend. In het begin van de Tweede Wereldoorlog versohenen enige nieuwe boeken over dit onderwerp, waaronder in 1942 een werk van de ambtenaar van de Burgerlijke Stand G. J. Uitman. Een half jaar na zijn verschijning werd dit boek door de bezetter verboden, maar in 1962 werd het herdrukt en thans is een (herziene) derde druk ver schenen (uitgave Wereldvenster, Baarn). In dit boek is een schat van ge gevens verzameld, overzichtelijk ge ordend in hoofdstukken, zoals: ge slachtsnamen van volkenkundige aard (De Waal, De Moor), ont leend aan aardrijkskundige namen (Van der Eist, Van Peursum), aan ambten en bedrijven (Verwer, De Jager), aan persoonlijke eigen schappen (De Lange, Den Besten), aan huisnamen (Van der Leeuw, Van der Spiegel), aan diernamen (Haan, Vink), plantnamen (Linde boom, Rozelaar), enz. enz. Talloze pagina's vermelden tientallen na- De schrijver is zich gelukkig be wust geweest „wrik 'n glbberig ter rein we bij de verklaring van onze geslachtsnamen betreden en hoe de fantasie er gemakkelijk vrij spel kan krijgen, stellig tot grote scha de van 'n objectieive wetenschappe lijke beschouwing". De heer, Uit man bedoelt hiermee, dat bepaalde verklaringen gerust van een vraag teken mogen worden voorzien. Een boek als dit zou immers pas we tenschappelijke waarde krijgen, in dien alle verklaringen gebaseerd zouden zijn op archiefonderzoek! Ik kom tot deze kritische aante kening, omdat mijn eigen naam vermeld staat in het hoofdstuk ..Merkwaardige geslachtsnamen". Uitman schrijft daar: „Al vertoont het wapenschild van één van de le den van het geslacht Rotteveel al een veel, vedel, viool, en rotten of ratten, daarom is het nog niet juist om in die afbeeldingen de oorsprong van deze naam te zoeken, want deze naam is gevormd naar het Hoogduitse Rothenfeer met een niet ongewone wisseling van r- en I-klank, die verwant zijn, en deze naam, een samentrekking van Ro thenfeder-, was oorspronkelijk van toepassing op iemand, die gewoon lijk een rode veer, mogelijk op zijn hoed, droeg". Roofridder Met alle respect voor het omvang rijke werk van de heer Uitman moet ik toch vaststellen, dat deze verklaring van de naam Rotteveel op fantasie berust. Die fantasie is in vroegere publiikaties over ge slachtsnamen nóg verder gegaan: de stamvader van het geslacht Rot teveel zou een Duitse roofridder zijn geweest, die op zeker ogenblik ge noeg van zijn bedrijf kreeg, zijn land verliet en, met een rode veer op zijn hoed, naar Nederland toog. De heer Uitman heeft de roof ridder weggelaten, maar overigens gaat he£ ook in zijn lezing zonder meer om duimzuigerij. Op grond van eigen archiefonderzoek in het Haagse Gemeentearchief en in het Rijksarchief aldaar is mij namelijk gebleken, dat mijn naam pas sedert omstreeks 1630 de te genwoordige vorm heeft gekregen. Voordien was het Rotteval (1) en daarvoor (1516) „den Rottevall". Mijn oudst-bekende voorvader was de omstreeks 1490 geboren Adriaen den Rottevall, in Monster-Ambacht. Misschien dat verder archiefonder zoek nog meer gegevens oplevert, maar in elk geval is de afleiding van „Rothenfeder" nu reeds van eflke grond ontbloot. Ik neem de heer Uitman zijn ver keerde afleiding niet kwalijk, om dat hij immers, zoals uit boven staand citaat blijkt, bij het schrij ven van zijn boek besefte .,hoe de fantasie gemakkelijk vrij spel kan krijgen". Zelf zou ik, op basis van de thans beschikbare gegevens, mijn naam liever onderbrengen an der de hoofdstukken .huisnamen' of „ambten en bedrijven". „Den Rot tevall" is vermoedelijk een afkor ting van „In den Rottevall", een huisnaam, ontstaan door de bewo ning van een bepaald pand (in Gouda?) door een familie vain kaarsemakers. De grondstof voor hun bedrijf werd belaagd door rat ten, waartegen rattevallen werden opgesteld. Eén zo'n instrument kan in of aan de gevel zijm aangebracht, waarna de daar wonende familie met de geslachtsnaam ,.In den Rot tevall" werd aangeduid (een veel voorkomend gebruik in vroeger eeu wen), later afgsfaort tot (Den) Rot- tevall en nog weer later gewijzigd in Rotteveel. Voorzichtig Het familiewapen uit het begin van de zeventiende eeuw waar op de heer Uitman zinspêelt is een zogenaamd „sprekend wapen". De familie kende de oorsprong van haar naam niet meer en zo werd de laatste lettergreep uitgelegd als een afkorting van „vedel" of viool. Vandaar de merkwaardige combi- natie van ratten en viool in dat wapen. rust, heeft slechts zeer ten dele ge lijk. In elk geval berust die goed deels op archiefvondsten, terwijl „de samentrekking van Rothenfeder", zoals de, heer Uitman die geeft, op een veronderstelling berust, die door geen enkele aanwijzing uit archie ven wordt gesteund. Conclusie van diit verhaal: -men zij toch -wel voorzichtig met het hanteren van boeken als van Wink ler en Uitman. Laatstgenoemde is zich terdege bewust geweest van het gevaar van „fantasie" en liep desondanks toch nog in deze „ratte- val". Dit neemt niet weg, dat een behoedzaam gebruik van dit boek tal van lezers heel wat wijzer kan ma ken 'over de (vermoedelijke) her komst van hun geslachtsnaam. Maar dat er niets boven archief onderzoek gaat, staat vast. C. J. ROTTEVEEL De Zuidhavenpoort in Zierikzee. Van de vele stadspoorten en verdedigingswerken, die de Neder landse steden in de middeleeu wen niet alleen beschermden maar ook sierden, is niet zo heel veel overgebleven. In de serie „Cul tuurgeschiedenis der Lage Lan den" (uitgavë van de Europese Bibliotheek in Zaltbommel) is nu een aantrekkelijk overzicht ver schenen van wat er in ons land op dit gebied nog rest. De titel luidt: Middeleeuwse stadswallen en stadspoorten in de lage landen (prijs f 38,50). Schrijvers zijn H. Janse, architect bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, en Th. van Straalen, bouwkindige by de zelfde dienst.' Leiden is vertegenwoordigd met een korte beschrijving van de muurtoren Oostenrijk en vermel ding van de grondslagen van de tóren Bourgonje, beide aan de Zoeterwoudse Singel. Dus niet de Morschpoort en de Zijlpoort. Die dateren namelijk uit 1669 en 1667. Dit boekje van 175 bladzijden is uitgestekend geïllustreerd met 40 zwart-wit foto's, meestal over een hele pagina, en bevat voorts afbeeldingen van veertien oude gravures en twintig reconstruc tietekeningen. De tekst berust op studie van oude plattegronden en schriftelijke bronnen. Veel van het recente materiaal kon den de schrijvers verzamelen in het kader van onderzoekingen van henzelf en andere medewer kers van de Rijksdienst, waarbij een uitgebreid gebruik werd ge maakt van de archieven van Monumentenzorg. Wat hier aan tekst en tekeningen is bijeenge bracht is dan ook tot het laatste moment bijgewerkt. Met grote kennis van zaken wijden de schrijvers korte hoofd stukken aan bijv. rechthoekige stadspoorten, poorten met uitge bouwde hoektorens, voorpoorten, waterpoorten, werp- en schietga ten, rondelen, bolwerken en bas tions, enz., om vervolgens na een schets van de afbraakwoede in de voorgaande eeuw een overzicht te geven van wat be houden bleef in Limburg, Noord- Brabant, Zeeland, Zuid-Holland, Noord-Holland, Utrecht, Gelder land en Overijssel. Elk provin ciaal hoofdstuk is dan weer on derverdeeld in een beschrijving van de afzonderlijke steden. Voor belangstellenden in-oud-stede- schoon (gelukkig groeiend in ge tal) een uitstekende wegwijzer. C.J.R. Voor liefhebbers van de Grieks-Romeinse oudheid zijn er in de laatste tijd enige interessante werken verschenen, waar onder Steden onder lava, opgravingfen rond de Vesuvius, uitgave Fibula-Van Dishoeck, Bussum (39,50). Panorama van het centrum van Pompeii, met de Vesuvius op de achtergrond. Sic transit gloria mundi Wie het voorrecht heeft gehad de restanten van de in enkele uren be dolven steden Pompeii en Hercula- neum te aanschouwen een even indrukwekkend als angstaanjagend toneel zal met grote belangstel ling dit boek van Michael Grant ter h&nd nemen. Maar in dit prachtige werk, met zijn 180 illustraties in zwart-wit (waarvan sommige over twee pagina's) en met niet minder dan zestien hele bladzijden met uit stekende kleurenfoto's, krijgen ook zy, die deze verwoeste steden nim mer hebben bezichtigd, door de glas heldere tekst van Grant en de voor treffelijke foto's van Werner Forman een volledige indruk van wat er zich op 24 augustus van het jaar 79 na Chr. aan de voet van de Vesuvius heeft afgespeeld. Veel hebben de op gravingen aan het licht gebracht en nog meer kon er uit de vondsten worden afgeleid over het leven in de ze Romeinse provinciestadjes, dat zo plotseling tot stilstand kwam. Vanuit ons gezichtspunt, zegt Grant ergens, heerste er in de hui zen yan Pompeii eta Herculaneum een vreemde mengeling van elegan tie en ongemak. De verlichting bijv. was naar onze maatstaven bepaald armoedig en het ontbreken van bril len hield in, dat de meeste mensen al Jong niet meer in staat waren veel te lezen. Mensen uit de betere stand waren voor het lezen en schrij-, ven afhankelijk van vertrouwde sla ven. Typisch zijn de stapstenen bij de kruispunten der straten, waarover men van de ene kant van de straat naar de andere kon komen. Uit een oogpunt van hygiëne was het name lijk niet geraden de straatjes te be wandelen, waardoor de toeristen zich nu vrijelijk plegen te bewegen. Toiletten Zelfs in hotels ontbraken soms niet alleen voldoende toiletten, maar ook kamerpotten,» te oordelen naar een vers dat een gast op de muur in zijn kamer had geschreven en dat als volgt luidde: Gastheer, mijn bed ia nat geworden/ Dat is, ik geef het toe, een zonde/ Maar vraagt u mij waarom?/ Ik heb geen pot gevon den!. Toch was bijv. de watervoor ziening over het geheel goed geor ganiseerd. Alle huizen, behalve de armste, hadden waterleding, met kra nen, hoewel men in de slaapkamers geen stromend water moest ver wachten. Overigens gaven de oude Italianen de voorkeur aan openbare toiletten en dito badhuizen, waarvan de laatste zoals de bezoeker kan waarnemen en zoals enkele afbeel dingen duideiyk laten zien vaak luxueus waren ingericht, inclusief Verhaal nog es wat (2) Titel: Verhaal nog es wat2. Samengesteld door Wim Hazeu. Uit gegeven bij Standaard in Antwer pen en Van Kampen in Amsterdam. Prijs f 12.90. De tweede bundel die Wim Hazeu samenstelde met werk van Neder landse auteurs is (wederom) een ge degen stukje werk. Van acht schrijvers, die allen ge boren zijn in de periode 1915-1925 is uitsluitend werk gepubliceerd dat nog niet eerder in boekvorm is ver schenen. De acht zijn Pierre H. Dubois, J. W. Holsbergen, Adriaan van der Veen, Alfred Kossmann, Sybren Polet, I- saac Faro', Marga Minco en Willem G. van Maanen. In een zeer duidelijke inleiding zegt Hazeu ondermeerdat het werk in de bundel zich technisch gezien bij de .gematigde cetatrumpartij in de romantiek" bevindt. De schrijvers hebben allemaal „Abraham gezien" en de overschrijding van de tempel van vijftig Jaar, aldus Hazeu, moet het besef dat het (hun eigen) leven vergankelijk is, hebben versterkt. Het is natuurlijk onzinnig om te zeggen dat het boek makkelijk leest? acht korte verhalen achter elkaar van acht verschillende mensen moe ten ook stuk voor stuk en met een flinke tussenpoos worden verorberd. Persoonlijk ben ik om verklaar bare redenen erg nieuwsgierig als ik iets van Kossmann tegenkom. Zyn bijdrage heb ik dus ook als eerste ter hand genomen. Ik heb ervan ge smuld. Maar ook Marga Minco heeft me erg geboeid en J. W. Holsber gen ennou Ja, eigenlijk alle maal. PAUL WOLFSWINKEL Titel: Bezig zijn met papierma- ché. Auteur Ab de Brouwer. Uitge verij Het Spectrum Utrecht/Antwer pen. Prijs f 4,50. Zelf maskers en poppen maken is een erg leuke bezigheid. Maar je hebt er wel een handleiding bij no dig. Een goed geïllustreerde hand leiding is bovenstaand boekje. Royaal voorzien van foto's. Titel: Bezig zijn met allerlei werk stukken. Auteur Ab de Brouwer. Uit geverij Het Spectrum Utrecht/Ant werpen. Prijs f 4,50. Wie genoeg heeft van papiermaché kan zich met dit, boekje verder gaan bekwamen im 't werken met hout, het rollen en lak ken van serpetines, vouwsel enz. Ook dit boekje is goed voorzien van foto's. H.v.d.H. voorzieningen voor warm en zelfs heet water. Even luguber als belangwekkend zijn de afgietsels van door verstik king omgekomen inwoners. De as verhardde zich rond het lichaam, zodat, hoewel er van het lichaam niets overbleef, de vorm bewaard bleef en gereconstrueerd kon worden door middel van gips dat in de holte werd gegoten. Het bovenstaande is maar een zeer kleine greep uit de schat aan gege vens, die in het boek door tekst en illustraties (waaronder ook 17 kaar ten en plattegronden) wordt geboden. Grant beschrijft achtereenvolgens de geschiedenis van de beide stadjes, de Vesuvius, de openbare gebouwen, de tempels, goden en godinnen en de fi losofen ,de woonhuizen in en buiten de stad, de muurschilderingen, mo zaïeken en het meubilair, de land bouw en handel, en tenslotte het da gelijks leven. Waardevol zijn de bi bliografie en de uitgebreide index, die het raadplegen van het boek ge makkelijk maakt. Nog altijd gaan de archeologen door met hun opgra vingen, maar wat er tot nu toe aan het licht is gekomen, is in dit boek in woord en beeld op boeiende wijze samengevat. De vertaling van P. de Looff is uitmuntend. Oude techniek Bij de opgravingen van Pompeii en Herculaneum vonden de archeologen lege ruimten, waarin zich eenmaal de lichamen van de door lava en asregen overvallen bewoners bevonden. Door die ruimten met gips op te vullen konden de slacht offers gereconstrueerd worden. Op de foto: een in doodsangst ineengehurkte man. Bij dezelfde uitgever verscheen een vertaling van het werk van de En gelsman Henry Hodges over Tech niek in de Oudheid (f 32.-), eigenlijk een overzicht van de ont wikkeling van de technologie der mensheid vanaf de oertijd tot aan het einde van het tijdperk der Ro meinse overheersing, begin vijfde eeuw na Chr. Honderden afbeeldin gen in zwart-wit geven een zeer nut tige Illustratie van de technologie in de loop der eeuwen. De schrijver, die archeologische techniek doceert aan de universiteit van Londen, vatte zijn werk samen in de volgende hoofd stukken: Genesis, De zonen van Noach, de vroege dynastieën, strijd wagens en schepen, Perzen en Grie ken, De ingenieurs, en tenslotte De Barbaren (n.l. in het Westen, die echter allerminst zo achterlijk waren als menigeen nog altijd denkt). In het slothoofdstukje "Terugblik" komt Hodges o.m. tot deze opmerke lijke conclusie: „Nergens vertoont het tempo van de technologische vooruit gang een voortdurende, gelijkmatig stijgende lijn. Het lijkt wel of men steeds geconfronteerd wordt met plotselinge uitbarstingen van techni- sche vindingen, gevolgd door perioden waarin alles eigeniyk stagneert?. Waaruit dan "«feer biykit, dat de hui dige razend-snelle vooruitgang op technisch gebied allerminst zo "uniek" is als sommigen menen. Voor belangstellende leken is het werk vdn Hodges een prettig leesbaar boric, dat telkens weer de deskundige hand verraadt. Odysseus en Aeneas Bij Fibula-Van Dishoeck versche nen voorts twee vertalingen van boe ken van Auguste Lechner: „De zwerftochten van Odysseus", en „Ae neas, de vader van de Romeinen" (f 10,75). In deze royale paperbacks van ruim 200 pagina's zijn de mees terwerken van de dichters Homerus en Vergilius over resp. de Griekse held Odysseus en zijn Trojaanse collega Aeneas, en hun zeer uiteen lopende ervaringen na afloop van de Trojaanse oorlog op boeiende wij ze isn "proza beschreven. Bob Taidema Sporry zorgde voojr uitstekende ver talingen. Tenslotte de tweede, herziene druk van „Muntwyzer voor de Romein se tijd", van de hand van prof. dr. A. N. Zadoks Josephus Jitta (Groningen) en prof. dr. W. A. van Es (Amsterdam en Amersfoort), met medewerking van dr. Jacqueline Lal- lemand van het Brusselse Penning kabinet. Aan,laatstgenoemde is het te danken, dat in deze nieuwe druk ook Begië bij het overzioht kon wor den betrokken. De tekst van de pa perback omvat 90 bladzijden, gevolgd door 36 pagina's afbeeldingen op kunstdrukpapier, met afzonderlijke toelichting. Voor belangstellenden in het algemeen en voor verzamelaars in het bijzonder (die het lange tijd zonder de uitverkochte eerste druk hebben moeten stellen) is dit een onontbeerlijke uitgave. C. J. ROTTEVEEL

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1975 | | pagina 21