SUCCES VERHAAL BESTAAT NOG... De gaarkeuken: zelfs Wina Born smult er... e Saterdag 4 januari 1975 hadden gelukkig de distributiedienst achter ons staan. En voor de oorlog hadden wij slagers en groenteboe ren, die aan de rand van hun faillissement stonden, er bovenop geholpen door ze aan ons te laten leveren. Die mensen hebben ons toen ook de hele oorlog door, bij wijze van ereschuld, niet in de steek gelaten". De relatieve welvaart van vandaag heeft het karakter van de Amster damse volksgaarkeuken en van zijn clientèle veranderd. „A-sociallen zie Je haast niet meer", zegt de heer Wuiving, „er komen nog wel eens mensen met een bonnetje van het Leger des Heils, dat is alles. Maar zoals vroeger toen 't was van: „wie hier nog komt eten, wordt gered van de verpaupering", is het niet meer. De zelfkant, waar je buiten Je schuld terecht komt, bestaat niet meer". „Maar Je krijgt nu wel weer klanten", zegt Van Kamperdijk „waar Je raar tegen aankijkt, zoals ze gekleed zijn. Die hippies en zo. Maar laat ze maar komen eten hoor... wij zijn er voor". „Een dienend, niet verdienend bedrijf, dat is eigenlijk die volksgaarkeuken", zegt Wuiving. is hier geweest en die dame weet toch wel iets van kookkunst af hè. Nou, in Avenue heeft ze een jubelende recensie geschreven over onze keuken. Vooral de hachésaus had ze nog nergens zo lekker geproefd". Trots laat de heer Wuiving de moderne machines in zijn keuken zien. „Je kunt nou wel ouderwets willen koken, maar met zulke grote hoeveelheden moet Je met de uitrusting toch met Je tijd mee", zegt hij. Door het loket naar de keuken roept de serveerster een bestelling door: „Een stamppot vlees, halfom Halfom, wat is dat, vragen we. „Dat is met extra vet", zegt Wuiving, „dat is nou weer typisch iets van vroeger hè. Dat is zon klant, die hier al vanaf voor de oorlog komt. Die wil extra vet, want dat is goed voor je, zo heeft-ie geleerd. Die neemt straks vast nog een bordje rijstepap". Gaarkeuken" dat woord smaakt naar vies; waterig, vetvrij en kledderig. Hoe was dat ook weer, in de oorlogsjaren en die eerste tijd na de bevrijding? Met een pannetje stonden de mensen in de rij bij die lokalen in de stad. Ze roken de damp van ar moe, die naar buiten kwamvan koolsoep, soms van peen- en-uien. Watersoep en een paar lepels stamppotpulp wer den in de pannetjes gekwakt. De volgende! Die al te watertanden stond. „Gaarkeuken" een besmet woord nu? De Amsterdam mer H. Wuiving (53) zegt: „Het heeft een beetje armoe dige klank, vandaar dat wij het uit onze naam hebben weg- geschrapt. Eigenlijk jammer, want op zichzelf is „gaarkeu ken" een mooi historisch woord". Wuiving is directeur van één van de gelijke prijs een zo goed mogelijke zeer weinige, nog echte „volksgaar- maaltijd willen bieden aan de men- keukens" in ons land. In het tele- sen met de smalle beurs", foonboek staat hij genoemd als j h t b ingerichte lokaal ko_ .Amsterdamse Volksgaarkeuken", s°Der mg*™nte '°Jcaal ko ïïasLs-.s&'sts ES^IEHiEP Dat klinktwatsjieker.' Tnïü „Toch hebben we een echte volks- wel eens een ouderwetse prak lust. gaarkeuken", zegt Wuiving, „dat be- „We zijn met de tijd meegegaan", tekent dart: we op niet-commerciële zegt directeur Wuiving, „maar dat is basis werken, voor een zo laag mo- wat we in stand gelaten hebben: de I PONTIANAK Toch bestaaft het succesverhaal nog. Neem Hans Rodenburg, een 38-ja- rige Nederlander die, als de jaren zijn gezicht blijven etsen, steeds meer op John Wayne zal gaan lijken. Hij is geoloog en heeft onlangs in West Kalimantan (voorheen Borneo) een hoeveelheid bauxiet gevonden die wel eens de grootste te wereld zou kunnen blij ken te zijn. Bauxiet, u weet het, is de grondstof voor aluminium dat aanleiding geeft tot uw raamkozijn of sigarenhulsje. Dat van die geologie is eigenlijk toeval geweest. Hij had zijn vader, een tandarts te Leeuwarden, teveel gaatjes zien boren om dat vak ook te willen kiezen. Piloot, had hij gedacht toen hij de Commandotroepen verliet, maar dat ging niet door omdat hij een tikkeltje kleurenblind is. Hij is toen aan een eliminatieproces begonnen en hield tenslot te drie studierichtingen over: scheikunde, mijnbouw en geologie. „Maar scheikunde en mijnbouw leken me weer te veel zittend werk en omdat ik toch wat avontuurlijk was ingesteld dacht ik: nou, dan moet 't maar geologie worden". Geologiestudenten komen doorgaans voort uit Jongetjes die op Jeugdige leeftijd reeds bezield zijn van het oprapen en op juiste waarde schatten van steentjes, maar Roden burg geloofde er aanvankelijk zo weinig in dat een studie die gewoonlijk zes a zeven Jaar vergt, voor hem tien Jaar duurde. „Ach, die eerste twee Jaar heb ik gewoon verziekt door in de kroeg rond te Door H. J. Oolbekkink hangen en achter de meiden aan te zitten. Maar toen ik eindelijk klaar was ben ik meteen bij de Aluminium Company of America, de Alcoa, gekomen en die stuurden me drie maanden naar Suriname om eens te gaan leren hoe bauxiet er uitzag. Wist ik veel, dat hadden we nooit gehad, want bauxiet was voor de professoren niet interessant; die lieten Je liever mooie glimsteentjes zien. Goed, ik wist wat bauxiet was en toen stuurden ze me een Jaar naar Jamaica, want daar haalden ze weer een ander soort bauxiet uit de grond". Aankomend geoloog Hans Roden burg werd in mei 1969 overgeplaatst naar Indonesië, want Alcoa had zo n Idee dat er ergens in die onoverzichtelijke archipel de kostba re grondstof voor aluminium onder de klei moest zitten. Hij was het succesverhaal moest nog beginnen tweede geoloog in een ploeg van drie en ze kregen een gebied van een half miljoen vierkante kilometer ter beschikking om te gaan speuren: het strekte zich uit van Noord Sumatra tot West Irian en dat werd druk heen en weer varen en vliegen, want de hooiberg waar de naald uiteindelijk uit tevoorschijn moest komen, was deksels uitgestrekt. Eind 1970 werd dat gebied teruggebracht tot de helft, omdat de Indonesiërs aan de ene kant op snelle resultaten uit waren en aan de andere kant geen trek meer hadden in de vroegere concessies met een looptijd van 99 Jaar. Weer een Jaar later was de concessie beperkt tot Bangka, de Riouweilan- den en West Kalimantan; nog altijd 125.000 km2. De volgende twee jaar daar werd een laag aangetroffen die varieert tussen enkele centimeters en vier meter diltote, door de natuur behendig verstopt ouder een kleilaag van vier meter. Er is, bekent Rodenburg, toen enige malen en in uiteenlopende talen het woord tot de schepper gericht zonder dat dit direkt in bijbelse zin geschiedde. Onuitputtelijk spitste de zoektocht zich toe op een lapje grond van 5000 km2 in West Kalimantan, en Rodenburg wist: daar moet het zitten. Rodenburg: „In 1939 heeft de grote professor Van Bemmelen al, zonder ooit op Borneo te zijn geweest, gezegd dat er best eens bauxiet zou kunnen zitten. Maar voor de oorlog hebben de Nederlanders, en later de Japanners, er voortdurend met grote passen overheen gestapt. Ik had de eerste vondst in het zuiden van Kalimantan gedaan, dat was in oktober 1970. Toen zeiden we, Jezus, 't zit er. alleen wisten we nog niet hoeveel het was. In oktober van dat jaar stap ik ons kantoor in Djakarta binnen met een brok monster en ik zei: Nou, hier heb je t dan. De volgende dag hebben we een vliegtuig gecharterd naar diezelfde plek en daar vonden we een laag van een tot twee meter dikte". Een laag van die dikte is het minimum om voor ontginning in aanmerking te komen, maar Alcoa stootte, onder supervisie van Roden burg, door naar het noorden en „Wat wil Je. Je weet dan opeens weer dat je als geoloog geluk moet hebben. Wat was ik, ik kwam net kijken. Je kunt wel tien of twintig jaar in een gebied zoeken naar iets dat er niet zit. Al ben Je nog zo capabel, dan heb je pech gehad en kom je niet in the picture. Wij hebben acht maanden ten noorden van de Kapoeasrivier gezocht en, godbetert, 't zat er. Een strook van zo'n driehonderd kilometer lang, vijftig tot honderd kilometer breed. Om je maar een idee te geven bauxiet is het belangrijkste produkt van Suriname. Nou, wat wij hier gevonden hebben is aanzienlijk meer. Zeg maar in de orde van enkele honderden miljoenen tonnen". Zonder dat er (behalve voor onderzoekmonsters) een korrel bau xiet uit de aarde is gelicht heeft Alcoa al vijfentwintig miljoen gulden in het project geïnvesteerd. Men weet dat die vermoedelijk onuitputtelijke bodemschat klaar ligt om gewonnen te worden. Rodenburg huist afwisselend in Djakarta en in een exploratóekamp in Tajan. driehonderd kilometer ten oosten van Pontianak. Het kamp telt airconditioned caravans voor de staf, een constant met koud bier gevulde ijskast en een keuken waar een aardige nabootsing van de Hollandse pot bereid wordt. Luxe in het oerwoud. „Jawel", zegt Rodenburg, „maar de eerste twee Jaar was het zeven dagen per week zo'n achttien tot twintig uur werken. Dat gaf niet, want er was toch niks anders te doen dan met de bootjes de rivieren op en af te varen en 's nachts in verlaten kamponghuisjes op een matje te pitten. Nou. toen die vondst gedaan was heb ik ook meteen het beste voor mij en mijp mensen gevraagd. En mooi dat het prompt kwam. Ik heb trouwens nooit van dat echte kamperen gehouden en had er de pest aan om in een tentje op de hei te gaan zitten." Paadjes Hans Rodenburg heeft (in zijn basiskamp en drie subkampen in het oerwoud) het beheer over 750 medewerkers, twee helikopters, twee schepen en een laboratorium. Hij heeft door het oerwoud 3500 kilometer smalle paadjes laten hakken waarlangs omtrent 20.000 boorputten zijn geslagen. Om de exploratie op poten te zetten dient er aan de Kapoeas, naast het basiskamp, een stad met scholen en kerken voor 10.000 mensen te worden aangelegd. Er moet een haven gegraven worden, de rivier moet worden uitgediept, er zal een mijn komen en tenslotte ook een raffinaderij. Geschatte kosten: ruim drie miljard gulden. Rodenburg, de aankomend geoloog die binnen enkele jaren opklom tot exploratiemanager in Kalimantan, zegt: „Nou is het gekke dat het nog niet eens vaststaat of we met die exploratie kunnen beginnen. Mijn maatschappij heeft die drie miljard ook niet even op de plank liggen en financiering is tegenwoordig zo ingewikkeld. Het zal er wel van komen hoor. het is tenslotte waarschijnlijk de grootste bauxiet- vondst, maar het wachten is nu gewoon op de baasjes met de centen. En die heb Je als geoloog niet in de hand". Rodenburg voor 'zijn' bauxiet. Geoloog Hans Rodenborg vond speld in hooiberg Door Aad Wagenaar Foto's Karei Bökenkamp „We hebben een grote naam hoor, op het gebied van de smakelijkheid. Logisch: alles wat Je in grote hoeveelheden kookt, wordt lekker", zegt Van Kamperdijk .„Wina Born oer-Hollandse stamppot. De ene dag met zuurkool, de andere dag met peen-en-uien, dan weer met snijbo nen en witte bonen. Alles op een bord, met een kuiltje Jus. In feite heeft de volksgaarkeuken de plate- service uitgevonden, die Je nu in de beste restaurants kunt bestellen". „En waar", vraagt Wuiving trots, „kun je nog een bord rijstepap met boter en suiker verkrijgen vandaag de dag? Bij ons staat-ie op het menu". De „Volksgaarkeuken", zoals vele ste den die gekend hebben, werd in Amsterdam op 13 september 1870 opengesteld. Het was een instelling van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen. Tegen betaling van 10 centen konden worden gebruikt of afgehaald „eene portie erwten soep, rijstesoep, hutspot, boonen of karnemelkspap". Per dag wordt er 100 kg aardappelen opgeschept, 30 kg vlees, 15 kg vet, 75 kg groenten, 80 liter erwtensoep, nog eens 80 liter andere soepen en vele borden rijstepap. - ixjajl jyrx km. i" Het affiche, waarmee de gaarkeuken in 1870 aan de Amsterdamse arm lastigen werd aangeprezen, hangt nu nog tegen de wand in „De Keuken van 1870". Niet ver ernaast hangt de thans geldende prijslijst: de duurste maaltijd (stamppot) staat er op voor 3,25. A. van Kamperdijk (67)', die twee Jaar geleden de leiding aan de heer Wuiving overgaf, heeft vanaf 1938 in de volksgaarkeuken in de Spui straat gewerkt. s.Van de vijf gaarkeukens, die onze vereniging in Amsterdam had, was er toen nog een over, die in de Spuistraat," vertelt hij. „En ook hier zaten we op de wip. Want door de armoe, die er in die tijd was, had de gemeente Amsterdam het initiatief genomen ook zelf gaarkeukens in te richten. Omdat die zwaar gesub sidieerd werdm en wij onszelf moesten bedruipen, konden we er haast niet tegen op boksen. De gemeentekeukens gaven een maal tijd voor tien cent en wij moesten vijfendertig cent berekenen. Toch hebben we het gered tot de oorlog uitbrak". „We hebben tot de laatste dag kunnen koken, ook in de hongerwin ter", zegt Van Kamperdijk, „we

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1975 | | pagina 17