Jan Zwarthoed VISSER TE VOLENDAM l'Je leeft altijd op hoop "Het is een hard bedrijf" Het regent, de zcm schijnt, de wind steekt op en valt dood. Ruysdaelwolken hangen als vette watten laag boven het leigrijze IJsselmeer; meeuwen storten zich krijsend in een duikvlucht. Volendam op een herfstdag vijf toeristen slenteren kleumend langs de haven en de aanblik van Elmer uit Wichita die zich in plaatselijk kostuum laat fotograferen ontbreekt. De winkels die 's zomers uitpuilen van de toe risten die de even wanstaltige als begeerlijke souvenirs ko pen, zijn leeg en een sigarenboer neemt er ongehaast drie minuten voor om me een pakje sigaretten te slijten. In de keuken van Grietje Zwarthoed, steunend op palen die in de dijk van het Zuideinde steken, heb je uitzicht op het weer en de haven waar nu, tussen drie en vier uur, de vissersschepen binnenlopen: vluchtend, lijkt het, voor de aansluipende schemering. Grietje wacht op de VD 76, het schip van haar man, die 's ochtends om kwart voor zes is uitgevaren om te doen wat hij, zijn vader, zijn grootva der, zijn overgrootvader en nog wat generaties daar voor hun hele leven hebben gedaan: vissen. Het heeft stevig gewaaid, vandaag, en Jan Zwarthoed valt drie kwartier later dan afgesproken binnen: de VD 76 vaart tenslotte niet op Door H. J. Oolbekkimk dienstregeling. Hij vleit zijn dertien meter lange kottertje tegen een aan de kademuur gemeerde boot en zijn twee zoons maken vast. De zoons klauteren via het andere schip naar de wal; even stapt ook Jan Zwart hoed, een plastic zakje met een maal spiering in de hand, op de kade. Hij is een pezige man met een gegroefd, blozend hoofd met scherpe 8 trekken, een tanige huid en wat j versluierde, lichte ogen die Je wel aankijken, maar toch snel weer de tj ruimte zoeken waar ze aan gewend zijn een van de 29 nog bestaande IJsselmeervlssers. Zwarthoed is 58, hij heeft nog een collega van 60: samen vormen ze de oudste generatie, want de tijden dat een j visser wel tot zijn zeventigste, g vijfenzeventigste moest doorgaan, B zijn voorbij. Hij is een van de L laatsten die geen andere keus had; wie in een vissersfamilie werd '4 geboren ging ook vissen. Hard Twee van zijn vijf zoons (hij heeft ook nog vijf dochters) hebben dezelfde keus gemaakt, al hoefden ze niet. De drie anderen zagen meer in de wal. Zwarthoed: „M'n oudste zat op de MAVO, een helder hoofd, maar in zijn laatste Jaar zei hij: „Ik verdom 't. ik wil varen". Dat eerste Jaar was keihard voor 'm, hij heeft achter mekaar zijn gal uitgespogen, zo zeeziek was die. Daar kan Je dan geen clementie mee hebben. Z'n moeder zei wel: „Laat die jongen nou in de kooi liggen", maar daar zei ik nee op; Je moet daar hard in zijn, anders komt zo'n Jongen er nooit door". Grietje Zwarthoed, weinige Volendamse nog, uit niet-commercieel oogpunt, klederdracht draagt, had het al gezegd: „Het is een hard bedrijf, en de meeste Jongens willen aan wal blijven. Dat geeft meer vastigheid". Ze speelt met een kleuter, zoontje van haar dochter die een felgroene minirok draagt; in textiel gemeten misschien een tiende van de rokken van Grietje die tot op de voeten vallen. Het is het soort tegenstellin gen die Juist op een stille dag zo opvallen in sluimerend Volendam. Het dorp van de Mührens en The Cats toont vele langharige jongens in spijkerpak, en aan de hele haven valt geen astrakan-karpoets te signaleren. We lopen met Jan Zwarthoed van zijn boot naar huis. Met lome, in de knieeën doorbuigende stappen klotst hij met zijn klompen over de dijk, een vettig alpinopetje in de dunnende haren gedrukt. Goeie vangst gehad? Hij haalt de schouders met een hoekige beweging op. „Zo'n wichie of zes". De leek kijkt dom. Geduldig verduidelijkt de visser: „Een wichie is honderd pond". Toch een aardig gewicht, denk Je. „Rooie baars", legt Zwarthoed uit, „daar maak Je geen geld voor, twee kwartjes het pond. En wat dacht Je van de onkosten en de sociale lasten?" Ondermaats In de huiskamer bewijzen twee heiligenbeelden dat Volendam een rooms dorp is. In een aquarium schieten guppies heen en weer: ze lijken erg ondermaats, vergeleken bij wat een beroepsvisser meestal uit de netten haalt. Proper is zo'n ouderwets, maar verhelderend woord dat op dit dijkhuisje slaat. Op kousevoeten in zijn fauteuil, een borreltje met suiker onder handbe reik, tekent Jan Zwarthoed zijn eigen beeld: „Ik ben bij mijn vader begonnen toen ik twaalf was. Op zo'n houten kwak met zeilen; ach, de Afsluitdijk was nog niet eens dicht. In die tijd kwam het voor dat Je bij windstilte vier dagen, of soms een week, midden in die plas lag met zo'n vier, vijf botters omdat Je dan niet naar huis kon, en dan was het maar met mekaar ouwehoeren, want iets anders was er niet te doen. En maar meelkost eten, met de stroopkan erbij om het naar binnen te krijgen. Je was zo'n honderd uur per week aan het werk; m'n vader, m'n oudere broer en ik als jongmaatje. Als Je in die dagen een goeie week maakte, haalde Je met z'n drieën honderd gulden ruw uit zee, en daar moesten alle onkosten nog af. Misschien dat dat een paar keer per Jaar gebeurde. Je viste met de wonderfuik tussen twee boten in en dan ving Je alleen spiering, want andere vis zat er niet. Toen ik van school ging zei de meester: „Jongen, jij hebt niet te vissen, want de Afsluitdijk gaat straks dicht". Ja, iedereen zat met het hoofd op de kist; ze dachten dat het een dooie plas zou worden. Die dijk ging op 28 mei 1932 dicht; Ja, dat zal ik niet weten het staat met grote letters op de dijk. ik héb het honderden malen gezien. Er kwam wel een grote terugslag, natuurlijk, want de Zuiderzee was de kraamkamer van de haring en de ansjovis en die kwamen dus niet meer. Lanterfanten „Nou, dan liep Je de hele winter te lanterfanten, want ander werk was er niet te vinden, en trouwens, Je kon niks als vissen, Je had geen ander vak geleerd. Vader kreeg dertien gulden Zuiderzeesteun, moet je nagaan: we waren thuis met ons tienen, 's Zomers gingen we met de dwarskuil op aal vissen, dat kon 's winters nou eenmaal niet, want dan kruipt de aal in de grond en vang Je geen kop meer. Dat heeft zo tot de oorlog geduurd en toen kwam de snoekbaars een beetje opzetten. „Ik ben er nooit achter kunnen komen hoe die snoekbaars daar terecht is gekomen; of die nou uitgezet zijn, ik weet 't niet, maar je kon weer vissen. Nee, snoekbaars zie Je niet meer, ik heb er van de week precies twee gevangen. De rest is rooie baars, en ik heb Je al verteld dat Je daar niet vet van wordt. Nou Ja, voor de oorlog was het ook niet alles. We gingen toen over op motorvissen; wat dacht Je dat zo'n motor kostte? Aan de andere kant, de stookolie kostte twee centen, en Je kon gelijk veel intensiever vissen. Al viste de dwarskuil eigenlijk feller dan een motornet, maar dan ging Je ook in een ruk van zondagochtend tot zaterdagmidag door. „Tegenwoordig ben Je in een dag uit en thuis. Neem vanochtend. Ik ben om kwart voor zes uitgevaren en we zijn zo'n vijftien kilometer wegge gaan, daar stond een beug voor de snoekbaars. Die beug bestaat uit tweehonderd netten in parkjes van vier, in totaal vijf kilometer lang. We zijn voor anker gegaan, hebben de vis binnengehaald, de netten weer klaargemaakt en overboord geschoten om ze morgen weer op te halen. Kijk, als het morgen nou tegenvalt zoek Je een ander plekkie, met de kans dat je de dag daarna niks vangt. Dat is het risico. Maar daarom is het ook zo'n mooi beroep Je leeft altijd op hoop". Toekomst? De Volendamse vloot bestaat uit 20 schepen die de Noordzee bevissen en uit 29 IJsselmeervissers. In totaal vinden omtrent 170 mannen nog hun brood in de vis. Voor de oorlog Jan Zwarthoed kijkt gelaten waren er ruim honderd schepen, is er nog toekomst? Eind volgend Jaar wordt de dijk tussen Enkhuizen en Lelystad gesloten: menigeen heeft de trage dood van de vloot al voorspeld. Weliswaar, kunnen de boten door de sluis bij Enkhuizen (er is nu nog een gat van 400 meter), maar zal het door de dijk worden aangetast? „Moet Je horen, ik ben in 1945 al voor mezelf begonnen nadat ik het bedrijf van m'n broers had overgenomen. We hebben toen nog een drie goeie Jaren gehad, daarna liep het terug. Dat gaat met pieken en dalen, altijd zo geweest, maar het is nou wel het dal, hoor. Daarom kan Je het die Jongeren niet kwalijk nemen dat ze het verdommen. Zelf ga ik over veertien dagen weer de Noordzee op. Dan leg ik m'n eigen bedrijf stil, want het is onverantwoord met wintervissen door te gaan vanwege die hoge sociale lasten omdat Je toevallig wel een kleine zelfstandige bent. Verhuurd „Ik heb me nu voor de derde winter verhuurd aan een Volendammer die de kustvisserij beoefent. Op die kotter zit Je met vier man aan boord en dan vis Je op span, dat wil zeggen twee boten met samen acht man. We vissen op torren, zoals wij die noemen, dat is een van die kleine kabeljauw. Meest tussen Texel en Terschelling; daar zitten we dan zo'n maand of vier van maandags tot vrijdagochtend. Je voelt t wel, dat Je Je eigen baas niet bent, maar het is niet anders. Ik kan niet 's winters op m'n kont gaan zitten, de kosten draaien gewoon door. „Ik heb ook nog twintig wintersei zoenen bij de NDSM in Amsterdam gewerkt als aanpikker, dat was het transporteren vdn machines. Geen vakwerk, nee, maar ik dee het toch liever als de fabriek in, want dan krijg Je zo'n gevoel van in de gevangehis zitten en het moet wel altijd buitenwerk wezen". Jan Zwarthoed: „Dat is een open vraag. Niemand weet het, en de biologerx hebben zich nou ook al zo vaak vergist met hun voorspellingen dat ik die niet meer geloof. Die hebben toch ook gezegd dat de snoekbaars nooit zou verdwijnen Nou, laat ze maar komen kijken. Rooie baars, anders niks. Ik blijf toch wel vissen, hoor, ik kan het niet laten. Alleen, nou is er een nieuwe maatregel van de Visserij- inspectie dat ik voor m'n zestigste m'n vergunning aan m'n ze on moet overdragen. En dat zint me niks, want op Je zestigste ben Je nog vitaal genoeg.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1974 | | pagina 17