Champagne leeft geen )ropaganda meer nodig ER ZIT EEN ZONDERLING OP DE ZANDPLAAT )e troeteldrank an de Fransen PAG 10 AUGUSTUS 1973 EXTRA Er zit een zonderling op een zand plaat, zei men ons, ga eens naar 'm kijken. Dat doen we nu :we zien een stip aan de horizon. En daar zal het de komende vier uren bij blijven. De „Kloosterburen", een oude rond vaartboot, die ons uit Lauwersoog zover de Waddenzee heeft opge bracht, ligt voor anker. We kunnen niet verder, we moeten laag water afwachten. We hadden ons al uit gekleed om met 't water tot borst hoogte, door de golven naar de zandplaat te waden, maar het mag opeens niet van de schipper. „Er is te veel zwel", zei hij vandaar. Wachten dus. Simonszand heet de plaat, hier tus sen Schiermonnikoog en Rotummer- plaat. Het is een geheel onbegroeide plak zand. Er staat alleen een schipbreukelimgenhuisje op palen. Daar woont die stip in de verte. Hij heet Arie Brader, is 23 jaar en studeert in Wageningen. Voor een scriptie over natuurbeheer is hij naar de zandplaat gegaan om er zes weken lang het gedrag van zee honden te bestuderen. Hij zit er nu haast vier weken. Is hij reeds gek van eenzaamheid? „Kom nou," zegt de schipper, „hij heeft tot dusver haast iedere dag bezoek gehad. Als Je dacht dat Je Door Aad Wagenaar een soort Robinson Crusoë zou vin den, ben Je voor niks gekomen." De meeste journalisten aan boord gaan nu teleurgesteld slapen; ze stonden al om half zes op de kade in Lauwersoog. „Hij heeft op dit moment trouwens twee logé's, zegt de schipper nog, „een jongen en een meisje, ze zijn hier al de hele week." Daar gaat de romantiek van de eenzaamheid. Maar omdat we hier nu toch zijn, wachten we laag wa ter maar af. Tegen één uur zegt de schipper dat we van boord mogen. Het water is nu dij hoog. We waden er doorheen en zien dat ook de stip zich is gaan bewegen, onze kant op. Het duurt een kwartier voor we elkaar bereikt hebben. Dan blijkt Arie Brader een blonde Jongen te zijn met een vlas baard. En hij kijkt eerst naar wat we voor hem hebben meegebracht. Jenever, zo had men ons getipt. Arie is er tevreden mee. We mogen met hem mee lopen inaar zijn schipbreukelin genhuisje. Aan de voet daarvan treffen we Magda van der Ster en Hans van der Lee, ook studenten uit Wageningen. Ze kijken bewonderend naar hun vriend: t Is Arie al wéér gelukt om domme Journalisten naar zijn bui tenverblijf te krijgen. In het huisje van twee bij twee meter, heel knus en rommelig, beantwoordt Arie Brader vragen. Maar vooraf stelt hij nadrukkelijk dat zijn verblijf op Simonszand geen publiciteitstunt is. „Ik heb he lemaal niet Jan Wolkers en God fried Bomans willen nadoen," zegt hij, dat „eenzaam op een eiland" heeft men er van gemaakt. Ik zit hier gewoon rustig op de zandplaat en ik ben niet eenzaam, ik verveel me niet. Ik heb geen tijd om te le zen en ik slaap goed." Waar zullen we het dan verder eens over hebben? Arie Brader weet het al: de zeehonden. Daarvoor zit hij tenslotte op Simonszand. „Ik heb er vandaag weer vijftien ge zien," vertelt hij, „volgens de laat ste telling zijn er in de Waddenzee 350 robben en zo'n 60 jongen. Die wil ik in de zes weken dat ik hier zit allemaal wel een keer voorbij zien komen. Tot dusver is het iede re dag raak geweest." Arie Brader heeft de hele dag een verrekijker aan de ogen. Hij slaat de bewegingen van de robben gade en schrijft alles in zijn dagboek op. Als hij weer op het vasteland is, moet dat tot een scriptie leiden. Ook zal hij een rapport opstellen voor het Rijksinstituut voor Na tuurbeheer. „Ze waren bij het RIN heel erg en thousiast voor dit project," zegt de jonge anderzoeker, „er is tenslotte maar erg weinig bekend over het gedrag van de Hollandse zeehonden. Eigenlijk zijn deze zes weken te kort, want als ik weg ga, begint net de tijd dat de dieren gaan paren. Dat had ik natuurlijk nog wel graag willen meemaken. Ik zie ze nu alleen maar in het stadium van de voorzichtige vrijerij." Wat weerhoudt Arie Brader om nog een paar weken langer te blijven? „Geldgebrek natuurlijk," zegt hij, „dat mag je heel best in de kran' zetten: een week hier kost me on geveer veertig gulden proviand en dan komt er nog wat geld bij voor de boot. om me te bevoorraden, en de mobilofoon. Het nummer van mijn mobilofoon is Winschoten D 2220, dat mag ook in de krant. Ik houd er wel van om af en toe op gebeld te worden." Heeft hij dan tóch last van een eenzaamheid? „Ben je gek," zegt Arie Brader, „jullie zijn er toch. De eerste och tend dat ik wakker werd, was dat door een fotograaf, die een plaatje wilde maken van als ik zwom. En er is ook een keer een verslaggever bij me blijven slapen. Vorige week kwam er hier een plezierjacht lig gen en daar ben ik toen de hele avond gezellig bij aan boord ge weest." Jullie zijn hier voor het verkeerde verhaal Arie Brader kijkt ons guitig aan. Als we dan persé iets negatiefs willen: „Ik werd in het begin 's-nachts vaak wakker van de wind, die hier door de kieren komt. Maar ik heb nu overal plastic ge plakt en zo gaat het goed. Ik ben ook wel een nacht bang geweest toen er een heel stevige wind stond. Je schudt dan heen en weer. Maar ze hebben me daarna verteld dat dit huisje twee orkanen doorstaan heeft, die van november en april. Dus er kan me niks gebeuren." Terug naar de zeehonden. „Ze zijn nog nieuwsgieriger dan ik", zegt Arie, "zolang ze in het water zijn, duiken ze steeds op om naar me te kijken. Alleen op het zand zijn ze schichtig. Als ik heel voorzichtig kruip kan ik ze tot op honderd me ter naderen. Dan gaan ze vluchten. Maar ik heb tóch een Jong kunnen vangen. Die heb ik een merkteken in de linker achterflap gegeven en toen weer losgelaten. Daar had het RIN om gevraagd." De zeehondenstand in de Wadden zee wordt ieder jaar minder. Vindt mmgmmmmhh Arie Brader dat hij naar een -aflo pende zaak zit te kijken? „Ja natuurlijk," zegt hij, „ze hebben koppen van dode zeehonden onder zocht en met wat ze daarbij von den, kun je een apotheek beginnen. Alleen als ze de vervuiling stop zet ten, zijn de dieren nog te redden. Als 't allemaal doorgaat zoals nu, is mijn onderzoek ook voor niks. Het Rijksinstituut voor Natuurbe heer wil weten of er hier bij Si monszand een natuurreservaat kan komen. Maar daar kunnen mijn no tities natuurlijk nooit alléén een antwoord op geven. Ik kan hier het millieu niet gaan verbeteren. Ik heb trouwens wel al drie dode zeehon den gevonden: één grote, een mis kraam en een zeehond, die zijn kop kwijt was, waarschijnlijk door een scheepsschroef. Dan heb ik ook nog een geraamte op het zand gesleept." „Ach," zegt Arie, „ik heb natuurlijk ook veel plezier met de levende die ren. Ik- geef ze namen, die dieren dan die iedere dag terugkomen. Een heet er „Teen," omdat er bij hem iedere keer als hij kruipt bij de achterflap een teen omhoog steekt. Dan heb ik hier bij de plaat ook nog „De Bruine" en „De Zwarte" en gisteren heb ik een tweede zwar te zeehond gezien. Die noem ik nu „De Andere." .Maak Je maar geen zorgen over Arie. Ik ben een paar jaar niet met vakantie geweest en ik ben hier nu helemaal aan het bijkomen," zegt hij. „En ik ga behalve mijn scriptie ook een boek schrijven, maar ik wist nooit waarover. Nou heb ik een onderwerp." Die zeehonden? „Nee," zegt Arie, „alles wat ik hier meemaak en zie komen en gaan." Een boek over Journalisten dus. „Ja, waarom hebben Jullie eigenlijk geen petroleum meegebracht?" )oor Marijke Nagel Chandon persoonlijk kwam bezoe ken. Vandaag de dag volgen in de zomer dagelijks zo'n 3000 toeristen het voorbeeld van de Franse keizer. Tegenwoordig worden, voor die tweede gisting, natuurlijke giststof- fen uit het Champagne-gebied aan het wijnmengsel toegevoegd. Even als een likeur van wijn, waarin sui ker is opgelost. Daarna wordt de wijn gebotteld. De wijn, die in de fles voor de tweede maal gaat gis ten, is samengesteld uit vele ver schillende (soms wel 30) wijnsoor ten of „crus". Men probeert steeds een wijntype te verkrijgen, die van Jaar tot jaar evenwichtig blijft. Deze „cuveé" garandeert de con stante kwaliteit. Wamieer het gezelschap diplomaten van Reims (waar in de kelders van Taittinger o.m. Prins Bernhard en de Paus hun eigen champagne-stek kie hebben) naar Epernay, cham- pagnestad bij uitstek, rijdt, wijst Bonal naar de wijngaarden die aan hen voorbijtrekken. De gifstoffen in de fles werken traag in op suiker, waardoor de tweede gisting ontstaat. De suiker zet zich om in alcohol en kool- dioxyde. De "ploef" van de kurk bij het openen van de fles wordt door de kooldioxyde veroorzaakt. Door die tweede gisting wordt een be zinksel op de flessewand afgezet. Die moet uiteraard worden verwij derd. In de kelders van Moët et Chan don, in die van Taittinger en al die andere bekende en minder bekende huizen, staan de flessen onderstebo ven in rekken opgeslagen. Eerst in schuine stand, daarna steeds verti- caler, zodat het bezinksel tenslotte in de hals van de fles terechtkomt. Een procédé waarvoor de „re- moueur". die de flessen gedurende een paar maanden dagelijks schudt, ze een kwart slag draait en weer iets schuiner zet, verantwoordelijk is. Een béétje remoueur werkt per dag zo'n 60.000 flessen af. Met de hals naar beneden gaat de top van de fles vervolgens door een ijs- badje. Het bezinksel bevriest en wordt met een vakkundige beweging uit de fles geslagen. De nu heldere champagne wordt aangevuld met een wijn van dezelfde cuvée en een likeur. Nog een kurk en een etiket en de fles is klaar om zijn weg te vinden naar een feestelijke tafel er gens in de wereld. Zoals gezegd: de champagne zal geen moeite hebben die weg te vin den. Champagne heeft zegt men zelfs geen propaganda meer nodig, geen verkoopstuntjes en eigenlijk ook geen promotie-bezoekjes van notoire champagnedrinkers. Cham pagne verkoopt zich immers zelf. Dat ondervindt het gezelschap bui tenlandse diplomaten uit Den Haag ook. Want een van hen merkt op: „Toen ik 17 Jaar geleden zo'o champagnetochtje maakte, werden we door meneer Pommery zelf rondgeleid". Nu moet hij het doen met een ano nymus in een groene stofjas. Ie eenheid van de wereld", le man in de groene stofjas, hij royaal probeert te kijken, er geheven glas in zijn hand, met een sprankelende vloei- eerhoudt hem echter niet van it reëlere kijk op de zaken, i, op de eenheid van de am is en alleen die er werken" t hij zich. egesprokenen, die zijn heil- oet de bekende opwaartse be- I van hand en glas en een is-zal-het-niet-liggen, maar- wiu-met-verlof gezicht beant- n, zijn Haagse diplomaten, enwoordigers van vele landen, Is gemeenschappelijke stand- onze vaderlandse residentie. ertegenwoordigers dus. van evoeglijk wordt aangenomen, champagne drinken als limo- zodat smaak en tinteling van eraationale feestdrank zolang- land wellicht wat slapjes op ïerkomt. Maar hier, in de op- van het huis Taittinger in keuren ze het aangeboden met de nieuwsgierigheid en itratie van iemand die voor rst champagne drinkt. tomaten worden tijdens een sags reisje door de Champag- eek (ten noord-oosten van ontvangen door het Comité ffofessional du vin de Cham- Een comité met een naam die bruist als de wijn die ze met een bijna vaderlijke zorg omringt. Het comité houdt zich bezig met de promotie van Frankrijks dure troe teldrank. Veel moeilijkheden geeft die promotie zo op het oog niet, want de Franse schuimwijn - net als onze Haagse hopjes „de enig echte" - verkoopt zich vanwege haar bijzondere eigenschappen zelf. Goede wijn behoort geen krans te behoeven. Champagne heeft zelfs niet de minste aanprijzing nodig. De vraag heeft het aanbod al over schreden (de omzet over '72. 123 miljoen flessen, heeft een tekort in de voorraden teweeggebracht van 50 miljoen flessen) Er kan namelijk niet zomaar luk raak méér geproduceerd worden, de champagne-produktie staat on der strenge controle en is wettelijk vastgelegd. Champagne is bijvoor beeld al geen champagne meer, wanneer van één pers (4000 kg druiven per keer) meer dan 2666 li ter sap getrokken wordt. De tweede pers heeft geen recht meer op de naam champagne. Bovendien mag slechts uit drie „edele" wijnstoksoorten champagne gemaakt worden: de Pinot Noir (blauw), de Pinot Meunier (blauw) en de Chardonnau (wit). De sa menstelling, tweederde blauwe en eenderde witte druiven, zou doen vermoeden, dat champagne tenslotte een donkere kleur krijgt. Maar bij die eerste precisie-pers krijgen de schillen geen kans zich met het sap te vermengen, zodat dit zijn lichte kleur behoudt. Aan de lunch in restaurant Royal Champagne in Champillon, waar de champagne steeds in een schoon glas wordt geserveerd, vindt kolonel Francois Bonal, die names het Co mité etc. ontvangt, het echter met Australische, Japanse, Mexicaanse en Amerikaanse vertegenwoordigers aan de dis, niet de juiste gelegen heid om over die problemen te spreken. Hij houdt de conversatie, geholpen door het geestrijke vocht (dat hier rijkelijk vloeit, maar waardoor de diplomaten straks wei de rekening gepresenteerd krijgen) levendig met wetenswaardigheden en anekdotes over zijn geliefde drank. Praktijkles aan tafel: "Schenk nooit'\ zegt Francois Bo nal, „champagne in champagnegla zen. Champagne hoort niet in plat te glazen, maar in hoge fluiten. Dan blijft hij langer sprankelend. Om dezelfde reden wordt een glas bijgevuld, als hij pas half leeg is". Een gretig gehoor vindt Bonal ook voor de anekdotes over de vrouw en de champagne, die hij doorgaans tijdens promotiepraatjes op meisjes scholen vertelt: „In het begin van de 18e eeuw leefde Marie Madeleine de la Vieuville, gravin van Parabé- re. die „de teint van een roos, de esprit van een vogel en de dorst van een huzaar had. Ze dronk gewoonlijk champagne, omdat die „het vuur in haar ogen bracht zon der dat haar wangen begonnen te gloeien". Ook Madame de Pompadour placht te zeggen dat het de enige wijn is, die een dame na het drinken haar schoonheid laat behouden." Terug in de geschiedenis brengt de diplomaten ook de gids in de kel ders van Moët et Chandon, Frank rijks grootste champagnehuis in Epernay. Hier, in deze krijtgrotten. waar nu 38 miljoen flessen liggen opgeslagen, ontdekte de Benedictij ner monnik Dom Perignon in de 2e helft van de 17e eeuw de bijzondere eigenschap van de champagne-wij nen. Tot die tijd bracht de landstreek zeer goede, doch slecht houdbare stille wijnen op. De door Dom Pe rignon ontwikkelde wijn had d« neiging bij de terugkeer van de eerste warme dagen opnieuw te gaan gisten, zodat wanneer ze aan het einde van de winter werd ge botteld, zich een schuimlaag boven in de fles afzette. Die eerste brui sende champagnewijnen werden al dus „ploefkurk" of duivelswijn" ge noemd. Jean Remy Moët en zijn schoon zoon Pierre Gabriel Chandon die de abdij met toebehoren na de Franse revolutie overnamen, oogstten zoveel succes met him ploefkurk, dat Na poleon de kelders van Moët et

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1973 | | pagina 9