iwerver in rote stad IE BROER, KOM ENS OVEREIND' VOOR NA DE VERMOM- HAVELOZE ZWERVER IAG 2 NOVEMBER 1972 PAGINA 15 md als een vermorste zwerver is verslaggever Paul van Beckum van het ams Nieuwsblad een middag, avond en nacht gaan „stappen" door de tad. Hij voelde meewarige, nieuwsgierige en onverschillige blikken op zich en kasteleins en caféklanten opgelucht kijken als hij zijn consumpties be- i. Maar voor de meisjes van plezier blééf bij een potentiële klant, want het ttleven" voelde intuïtief aan, dat hij namaak was, surrogaat, een tweedehands fer in zweterige kleren van de rommelmarkt geleden droeg ik een behoorlijk costuum. Ik woon- feen huis met gemakkelijke stoelen, televisie, stereo, ed bed, douche, gekoelde drankjes en een telefoon. Ijn pols tikte een horloge, metronoom van het dage- pbeuren. •e morgen wandelde ik een gebouw binnen waar ik meelslid ben ingeschreven. Ik groette de portier, lift naar boven en schoof achter een bureau. Ik telefoneerde, dronk bekertjes koffie uit de auto- [n lunchte in de kantine, 's Avonds las ik boeken, naar de schouwburg of "stapte" met vrienden. jleden? Ik voel het zo. boen en nu liggen niet vijf uren. In vijf uur ik een ander mens ge- Ik draag een smerige, broek, afgetrapte i, een vaal colbert, een id met zwarte boord ran - koffievlekken. Mijn ge- grauw en ongewassen, lar verknoopt. Een oude jet neergeslagen randen ert het beeld van de e zwerver. Dagboek van een haveloze, met jchil dat hij genoeg geld heeft om in Hilton te iten. m heb ik 's morgens van melmarkt gehaald. Kos- er gulden, schoenen drie winterjas, voor de nach- iren, vier gulden .Ik ver- nij tot een naamloze, f, horloge af, herken- bieren uit de binnenzak. hei cl Bur in de middag. Af- van de dierbaren. Veel plagerijen, goed bedoelde i. Buiten. Ik heb de zon straalt in een laat na- t. Druk beweeg van appende vrouwen op de Zwervers hebben en vast doel voor ogen. ik doe niet mee met de voetstappen van mijn g. De scheefgegroeide u met de gebroken veters mij het Juiste ritme te Even doorzakken door ën, schuren met zolen en over het trottoir. Wohin geh'n? ruimte hebben geen be- Ergens ver weg hoor ik aiorgel. Verstrooide klan- mij altijd een beetje maken. Sjok, sjok, inden op de rug. nek een naar voren. Er passeren >nge vrouwen. Ik kijk ze ier ogen zien mij een van een seconde, maar dan af. Ik houd een me- ■aande en vraag om een Hij schrikt even en •nmiddelijk daarna zijn in een gemoedelijke i. In angst of wil hij 'U dat ieder mens voor lijk is? „Natuurlijk", zegt w en strijkt een lucifer ge burcht die Bijenkorf oet mij aarzelen. Voor de keer in mijn leven vraag af: kan ik daar binnen- Glazen klapdeur, behaag- armte, schone vloer, frisse achter de toonbank. Ben in het vizier van de be- jcherche? Sloffen door de pen, roltrap naar boven, Voorwerpen beetpakken en terugleggen, bladeren in kunstboeken. De verkopers chefs van de afdelingen [een acht op mij. Of maske ren zij hun onrust, hun waak zaamheid? Een oudere vrouw verkoopt amandelkoeken. Een echtpaar dat net geholpen wordt, doet een paar passen opzij. Bijna onge merkt maar wel met reden. Ik sohijn een muffe geur te ver spreiden. Het colbertje van de rommelmarkt was nog klam van de regen toen ik het aantrok. De dame van de koek knikt mij bemoedigend toe. Zij schijnt te denken: „Hij praat wel netjes. Zeker helemaal aan lager wal geraakt". De koek wordt inge pakt. Ik betaal. Nog een knikje vol begrip. Klassiek. Schuifelen naar de platenafde ling. Vraag naar een klassieke LP. De jongeman gaait op zoek, maar wisselt intussen een snelle blik met een juffrouw een paar me ter verder. De juffrouw schiet naderbij, trommelt met haar vingers op de toonbank en kijkt zogenaamd langs mij heen". „Zestien-vijftig", zegt de jongen. Een briefje van vijfentwintig gaat in andere handen over. Ge luid van kleingeld. „Alstublieft meneer". Ik heb betaald, dus ben ik een meneer. Kwart voor drie. Trek in een goudgele pils met een mooie kraag. De jukebox in het café dendert van meisjes met rooie haren die het kussen zo voor treffelijk schijnen te beheersen. Tien mannen en twee vrouwen aan de bar. De gesprekken val len stil. De kastelein wil mij niet weigeren, maar zijn gezicht heeft wel een uitdrukking van: „Hé joh, waarom nou?" De vrouw op de kruk naast mij kijkt even van terzijde en glimlacht als onze ogen kaatsen. „Ober geef deze mensen iets van mij". Drankje voor vier mannen en de vrouw. Er wordt getapt.. „Maz zeltje gehad?" vraagt een van de mannen. „Zo zou je het kunnen noemen". Vrouw naast mij: „Van wie je het niet verwacht, daar krijg je het van". Zij wil voorkomen dat er wordt gedis crimineerd. Maar het leed is in feite al geschied. Toch wel aar dig van d'r. Zij ziet er aantrek kelijk uit. We raken in gesprek. Ik zeg dat ze wel lacht maar toch niet gelukkig is. Schot in de ruimte, maar is raak. „Geluk kig nee, dat ben ik ook niet". Praat over haar man en kinde ren. Het leven Dan plotseling: „U houdt zeker van het leven, u trekt zich ner gens wat van aan". „Zo is het mevrouw". „U voelt zich hele maal vrij, doet wat u wilt". „Zo ben ik mevrouw. Maar als ik u weer zie zal ik een ander kostuum aantrekken". "f, krant. Lang geleden gihg ik daar iedere dag naar binnen. Ik groette de portier, nam de lift naar boven en schoof achter een bureau. Een meisje van de administratie steekt over, knielt bij me neer en vraagt: „Wat is er met Jou aan de hand?" Medelijden van het establishment waar ik eens toe behoorde. Broer „Nou, voor mij hoeft het niet. Ik accepteer u ook zo wel". Man naast haar maakt kennelijk een denigrerende opmerking over mijn persoon. Vrouw: „Hij doet toch niks?" Man: „Nog niet". Vrouw lachend: „Nee, nog niet". Afrekenen. De kastelein zegt: „Zes-vijfentwintig". Iedereen kijkt nu waar de centjes vandaan moeten komen. „Hou van zeven vijftig af", zeg ik.' De klanten lachen bevrijdend. Gelukkig, hij hoeft er niet uitgetrapt te wor den. De kastelein pakt mijn glas spoelt het niet om, zoals gebrui kelijk, maar zet het achter zich. Dit glas krijgt een extra behan deling als de klanten weg zijn. Sloffend het café uit. De mensen groeten. Vreemde vieze man. Waar zou ie vandaag komen en waar gaat ie heen? Hoe komt hij aan al dat geld? Misschien een zonderling, die in werkelijk heid schatrijk is. Prijzen Ik moet het volk van Rotterdam prijzen. Openlijk gedemonstreer de aversie heb ik nog niet ont moet. Opvallende aandacht krijg ik evenmin. De hippe Jeugd heeft voor mij het pad geëffend. Haar bontkleurige outfit, de gek ke hoeden en petjes, de lange haren en de baarden zijn een vertrouwd beeld geworden in de stad, baren geen opzien meer. Volg mij. Ik drink koffie op de Lijnbaan. Duur terras waar uit sluitend keurige mevrouwen be schaafd babbelen boven een ge heven kopje koffie. Ik strek mijn benen met het aftrapte schoeisel. Hier wordt niet over mijn aanwezigheid gerept, hier word Ik genegeerd. Behalve de ober, die vraagt: „Wat wenst u?" De man is uiterst correct en zelfs als hij het niet zou zijn, dan kon ik onmogelijk boos wor den. Sommige reacties laten zich beter verklaren als Je in de huid van een ander kruipt. Vijf uur. Werkend Rotterdam explodeert uit de benauwde kan toren. Machines onder de hoe zen, laden dicht kam door het haar, streek lipstick, Jas aan, frisse lucht, tram, metro, bus, fiets, brommer,, auto, massale veldloop naar huis en beeldbuis. Bij een oversteekplaats laat ik mij eenvoudig op de grond zak ken, leunend tegen een lantaarn paal. Merkwaardig dat het me niet deert, dat ik me niet schaam voor deze landloperige houding. Het kan me niet schelen wie Ik ben of wat ik doe. Ik word over mand door een gevoel van per soonlijke vrijheid. Lekker zitten op het trottoir, niemand die er op let. Ik ben het eigenlijk aan mijn „stand" verplicht, het past in mijn levensbeeld. Schuin te genover ligt het gebouw van de Half zes. Trap af naar de metro. Ik neurie: „Sous le ciël de Paris les oiseaux du bon Dieu". Ik doe niets. Toch manifesteren zich de eerste verschijnselen van ver moeidheid. Ik laat mij zakken op het perron en doe nu en dan mijn ogen dicht. Echo's van trippelende hakken en metalen stemmen. Het gedender van trei nen, dat wegsterft als het ap plaus in een concertzaal. Ont snappende lucht tussen de por tieren, een licht gezoem en dan plotseling stilte. Ik word bekeken vanuit de treinen. Meewarig, on verschillig, nieuwsgierig, ook wel met enige afkeer. De algemene conclusie moet zijn: „Hij is dronken, want hij stapt niet in". Dan is daar plotseling die forse politieman met de actetas onder zijn arm. Hij stapt uit en buldert in mijn richting: „Hé broer, wat is er aan de hand? Kom eens overeind?" Ik voldoe aan zijn verzoek, krijg een kleur en voel me als een geslagen hond. De politieman stapt weer in, blijft dreigend kijken en schuift van mijn netvlies. Pas dan vraag ik mij af wat de man mij had kunnen maken. Niets. Het wordt alleen niet geto lereerd in een stad als Rotter dam waar gewerkt wordt en niet geslampemperd. Vreemd is ook dat zodra het gezag de afkeu rende vinger opsteekt de min- aohtiging zich algemeen mani festeert. Parfum Half zeven. Honger. De keurige broodjeszaak waar ook complete maaltijden verkrijgbaar zijn is druk bezet. Ik heb niet de moed een exclusief restaurant binnen te gaan. Ik ken zo langzamer hand mijn plaats. De bestelling brood met biefstuk en een glas melk komt vlot door. Mes en vork. Ik kan ermee omgaan. Van waar die gedachte? Terwijl ik met enig plezier terugdenk aan de fles parfum die ik kocht in een dure bijouteriezaak hoor ik de man achter de toonbank te gen een collega zeggen: „Moet je eens luisteren Jongen, ik ben niet van sociale zaken". De Juffrouw in de bijouteriezaak was uiterst hoffelijk. Is het voor een zwarte of een blonde dame, vroeg zij minzaam. „Een brunet te", antwoordde ik. Toen kwam die speciale bijna waarschuwen de intonatie. „Ik welke prijsklsse had u gedacht?" Het flessje kostte veertig gulden en ik be taalde. Het gerinkel van de kas sa was toen noet het enige ge luid in de winkel. Ook de andere klanten zwegen met duizend vragen. Sex Zeven uur. Wat doet een man alleen zonder huis, zonder gezin, zonder richting of doel? Ik schuif de sexbioscoop binnen, verkreukelde hoed in de hand. rozig warm en met slaapogen. Andere mannen om mij heen. Eenzame zoekers eeuwige vrijge zellen, die hun driften niet kwijt kunnen. De sexfüm blijkt een Amerikaanse voorlichtingsfilm te zijn waarin de horizontale vreugden walgelijk clean worden gedemonstreerd, voortdurend on derbroken door een dokter die de variaties aankondigt als een circusprogramma. De teleurgestelden stommelen naar buiten, ik volg hen met lo den schoenen. Ik trek de uitge zakte winterjas over mijn zwete rige colbert. Ik zie mijzelf voor bijgaan in de spiegelruiten van de etalages. Een sombere, grauwe man, die zijn leven nu echt niet leuk meer vindt. Ik versmelt met het duister van de avond en be teken absoluut niets meer. Over dag leverde ik een bijdrage aan het straatbeeld, een dissonant misschien, maar in ieder geval een figurant in de mise en scène van de stad. Op dit moment ben ik niemand meer, een schim te gen de achtergrond van liohtre- klames en steeds schaarser wor den auto's. Ik sleep mij zwaar voort langs de kroegen en krijg mijn drankj66. De klanten die er al zaten zie^p er vaak niet beter uit dan ikzelf. Toch wordt ik niet opgenomen, want intuïtief wordt aangevoeld dat ik namaak ben, surrogaat, een tweedehands zwerver, een slechte vermom ming. Fout Er zit een kapitale fout in mijn gezicht. Ik draag een goed on derhouden baardje en geen stop pels. De nagels van mijn vingers zijn kort geknipt en dragen geen zwarte randen. Mijn hemd is ge maakt vuil en niet groezelig dankzij een natuurlijk proces. De avond bezwijkt voor de ver starring van de nacht. Wait is die Coolsingel lang en breed. De geluiden worden dun, het weer verkilt. Ik zet de kraag op van mijn Jas, verfrommel de hoed tot een kussen en val log neer op een bank. Languit onverschil lig, een beetje afgestompt. Aan vankelijk wend ik voor te slapen in de hoop dat de politie zal in grijpen. Maar de witte patrouil lewagens rijden voorbij, hebben niet de geringste belangstelling. Een uur later schiet ik wakker. Koud tot op mijn botten. De Coolsingel is volledig bevroren. Geen mensen, geen auto's, geen blaffende hond, geen kreet in de verte. Alleen het geluid van de liohtreklames, zacht gezoem af gewisseld door kleine tikjes. Half vier. Ik zit op de stoep voor een huls op de Binnenweg. Taxi's met lichtblokjes op hun kruin, een paar slenterende Su- rinamers, warme pianoklanken uit „De Pul" en ostentatief tip pelende hoertjes met witte laars jes. Of ik misschien mee wil. Hoe vermorst de man ook zij. hij is een potentiële klant en dus interessant. Kwart over vier. Nu een bed. Wohin soil ich geh'n? Wat past er nog in mijn sfeer? Leger des Heils. Ik loop om het gebouw dat donker is en hecht gesloten. Geen toegang op dit uur van de nacht. Aan de overkant gaat een nachtclub uit. De ontnuchtering. Twee werelden aan weerszijden van de straat. Allebei leeg.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1972 | | pagina 15