Schaubühne Berlijn oogst succes met theaterexperiment Absolute kunst van V-G Larousse in het Nederlands SINT NICOLAASPUZZEL: LITERAIRE KRONIEK VAN CLARA EGGINK ZATERDAG 27 NOVEMBER 1971 LEIDSCH DAGBLAD PAu» WEST BERLIJN Op de aanplakbiljetten van de „Shau- bühne am Hallescher Ufer" prijkt altijd als ondertitel „Zeit- genossisches Theater". Maar het grootste succes heeft de groep nu behaald met Ibsens "Peer Gynt", ondubbelzinnig aangekon digd als „toneel uit de negentiende eeuw". Uit het honderd jaar oude drama heeft de Schaubühne een over twee avonden verdeelde opvoe ring: gedistilleerd, waarvoor al sinds midden mei het vele kilometers van het stadscentrum verwijderde thea ter tot de laatste plaats gevuld is. Weken van tevoren zijn de voor stellingen al uitverkocht. Het ge sprek van de dag in de Duitse theaterwereld gaat nog steeds over deze „legendarische" Peer Gynt van regisseur Peter Stein en over „het beste ensemble", waarover een Duit se schouwburg beschikt. De erken ning is niet alleen bij lovende kre ten gebleven. Mede op grond van deze Ibsen-produktie verstrekt de Berlijnse Senaat nu een jaarlijkse subsidie aan de Schaubühne. Op instorten Jaar. In het begin van de Jaren zestig had het Schaubühnetheater weliswaar naam gemaakt als een kleine, links geëngageerde rgoep, die sociale kritiek bedreef met stukken van schrijvers als Brecht, Gatti, Wesker, Horvath en Hacks. Maar die idealistische activiteiten garan deerden nu eenmaal geen volle geldbuidel. De Schaubühne stond fi nancieel op instorten en de critici riepen om hulp. Kultursenator Stein zette toen een subsidie van 1,8 miljoen mark per jaar door en in de herfst van 1970 ging het eerste Duitse „Theaterkollektiv" van start onder een vijfkoppig directoraat, waarin Peter Stein de dominerende figuur is. Er werd begonnen met Goethes „Tasso", door Peter Stein reeds in Bremen geënsceneerd; daarop volgden Maxim Gorki's „de moeder" in de versie van Brecht met Therese Giese in de titelrol, Hans Magnus Enzenbergers „Verhör von Habana", de wereldpremière van Peter Handtkes „Ritt über den Bodensee", onlangs door de toneel groep Theater in ons land geïntro duceerd, en tenslotte „Peer Gynt". Inspraak De nieuwe speelstijl van de Schaubühne berust op de eliminatie van de als burgerlijk beschouwde scheiding van kunst en politiek te gunste van integrale samenwerking op theatergebied en politieke be wustmaking. Het instituut van de inspraak werd ingevoerd en alle medewerkenden aan de Schaubühne nemen nu deel aan de directiever gaderingen. Discussies en stemmin gen horen bij de dagelijkse gang van zaken, precies zoals de repeti- tis. Iedereen, die bij het theater is betrokken, krijgt een verslag van alle vergaderingen en regiebespre kingen. Éénmaal per week worden soholingsbi j een komsten gehouden waarin gemiddeld zeventig mede werkers geregeld van de partij zijn. De christelijk-democratische opposi tie in het stadsparlement van Ber lijn was het hier niet mee eens en was van mening dat de Schaubühne hiermee bulten haar boekje ging, maar uit een nader onderzoek bleek, dat hiervan geen sprake kon zijn. Wel werd de Schaubühne op de vingers getikt, omdat de boek houding nogal wat te wensen over liet, maar de senaat heeft nu toch besloten om dit theaterexperiment, dat aanvankelijk op een proeftijd van twee jaar was vastgelegd, in een duurzamer vorm te continueren. Benodigde subsidies zijn al tot me dio 1975 gegarandeerd. Op tribunes „Peer Gynt", waarvoor het schouw burginterieur geheel moest worden gewijzigd (de toeschouwers zitten op houten tribunes aan weerszijden van de speelruimte), brengt de Schaubühne nog deze maand Hug von Hoffmansthals „Das gerettete Venedig", geregisseerd door Ja Kauenhoven en Frank Patrick Stec- kel, die Peter Stein al assisteerde bij „Peer Gynt". Ook hiervoor is de indeling van zaal en toneel afwij kend van de gebruikelijke opstelling gemaakt. Na Hofmannsthal ko: dan waarschijnlijk een stuk over d? arijse commune, waarvoor Pet Stein in samenwerking met de dra- ïaturg van de Schaubühne Diei Sturm de bewerking van de tekst van Brecht en de enscenering op zich zal i Dagelijkse discussie tussen de Schaubühne-medewerkers. j De oplossingen stromen binnen. Dinsdag 30 november worden de prij- j zen getrokken Alleen de inzendingen i die vóór 30 november 1971 binnen zijn, dingen dus mee naar een van de volgende prijzen: Hoofdprijs van f150,— 1 prijs van f 100,— 1 prijs van f 1. O LO 4 prijzen van f 25.— 1 0 prijzen van f 10,— 30 prijzen van f 5.— 40 prijzen van f 2,50 Regisseur Peter Stein (links) GROTE NEDERLANDSE LA ROUSSE ENCYCLOPEDIE IN 25 DELEN. Uitg. Schel tens en Giltay NV, Den Haag. IK WEET NIET of het voor jonge mensen nóg zo is —het zou mij niet verwonderen maar over het algemeen is het woord Larousse een begrip. „Zoek het maar op in de La rousse", betekent zoveel als; al les wat je niet in je hoofd hebt, kun je daarin vinden. Een Larousse is dus een na slagwerk, dat zal wel duidelijk zijn. Waar komt die naam vandaan? De naam van het gehele werk is tevens de naam van zijn creator, Pierre Atha- nase Larousse. (18171875). Een Larousse is dus een ency clopedie, een werk waaruit ie mand, populair gezegd, alles te weten kan komen over alles. Zo vat men tenminste dat woord tegenwoordig op. Een bron van informatie, van alle markten thuis. En overwegende dat niemand alles kan weten, moet het voor velen met mij een geruststellende gedachte zijn dat er een plek, een werk iB waarin men terecht kan om kennis op te doen over „Aaf- jes" en verder via „afvalwater', „recht" en „telecommunicatie" tot en met de gemeente „Zij- pe", om even snel door het al phabet heen te rennen. Nu is het niet zo dat Pierre Athanase de eerste was. die een encyclopedie heeft samen gesteld. Dat was al eeuwen eerder gebeurd. De oudste is waarschijnlijk die van Plinius, gestorven in 79, een werk dat in de middeleeuwen hoog ge waardeerd werd. Hier ziet u. tussen haakjes, wat men uit encyclopedieën al niet aan de weet kan komen. Beroemd en bekend is de grote achttiende eeuwse encyclopedie waarbij zich wat de naam be treft. het omgekeerde had voorgedaan. De samenstellers van dit werk zijn de onsterfe lijkheid ingegaan onder de be titeling „Les Encyclopédistes". Het merkwaardige van deze encyclopedie was, dat dat im mense werk eigenlijk als een soort strijdgeschrift was opge steld. De bedoeling van de sa menstellers was in de eerste tijden, cosmopolitisch. Om het vormen van deze mens te be vorderen stelden zij hun ency clopedie samen. Het werk was om zo te zeggen het geestelijke dieet waarmee de universele mens gevoed diende te worden ten einde hem op te voeden in het licht van de füosofie. van het redelijk denken ten opzich te van het universum en in de geest van scepsis ten opzichte van geloof en bijgeloof. Deze encyclopedie was bedoeld als plaats de Verlichting een wa pen te geven. Deze Encyclope die van d'Alembert en Diderot, die werden bijgestaan door een onmetelijke stoet, waarin iede re lettré en man van weten schap die in die tijd in Frank rijk iets te betekenen had was opgenomen, was bedoeld als een geschreven bolwerk van de nieuwe tijd. Die tijd die streed tegen de traditionele koning en kerkverering, tegen de be staande sociale orde. tegen d'e autoriteit van de adel en die streed vóór de intellectuele ontwikkeling van ieder en de soevereiniteit van de rede. De Encyclopedisten wilden „l'hom- me en soi", de mens op zich, verlicht, ontwikkeld, van alle p.en inventarisatie van alle exacte kennis en als climax en symbool van zijn tijd. Ondanks de tactische wijze waarop het geheel van vijfendertig delen was samengesteld, riep het toch woede en verzet op bij de conservatieven, met name bij de kerk. Larousse die men min of meer als een opvolger van de Ency clopedisten kan zien, werd ge boren in Toucy, een plaats waar hij na zijn studie terugkeerde, om hoofd te worden van de school die hij zelf bezocht had. Hij was een waardig opvolger. Ook zijn doel was groter dan alleen het compileren van wat bekend was. toen hij zijn „Grand Dictionnaire universel du XlXe Siècle" samenstelde. De toon van de artikelen van zijn vijftiendelig werk was re denerend en onderhoudend en het geheel had een enorm suc ces. Larousse moet als instruc teur een moderne geest geweest zijn, want hij baseerde zijn onderwijsmethode op zelfstan dig denken en oefening van het geheugen. Dit laatste niet met het verfoeilijke opdreunen als doel. Hij zag het geheugen als een paraat en actief onder deel van de menselijke geest. Zelfstandig leren denken en het geheugen als belangrijk in strument - ook wel iets voor nu. Hier ligt nu het eerste deel van een Nederlandse Larousse. In de presentatie kan men le zen dat deze encyclopedie niet slechts een geïllustreerd na slagwerk is, maar ook een compleet verklarend woorden boek van de Nederlandse taal, aangezien de hede Koenen-En depols er in is verwerkt. De uitgever belooft ons een inter nationaal werk met een Neder lands gezicht. Het eerste deel A-ALAW is verschenen. Het totaal zal uit 25 delen bestaan waarvan er per Jaar drie zullen verschij nen. Voor zover ik het zien kan men neme mij niet kwalijk dat ik het kolossale deel van ruim 700 blz. niet he lemaal doorgelezen heb is dit werk wat taal en spelling betreft op deugdelijke principes gegrondvest en voorts accuraat en verscheiden in zijn onder werpen. Voor wie er een uitnemend St.-Nicolaas cadeau van wil maken: de prijs is resp. 79, 72 en 62 gulden der deel. Dat hangt af van de hoeveelheid delen die men tegelijk wil be talen. De uitvoering is kostbaar en kostelijk. Mondriaan is wel een begrip en van Kandinsky heeft bijna iedereen gehoord. Veel minder algemeen bekend is Vordem- bergeGildewart, die ook een pionier was van de „niet-figu- ratieve" kunst. Een jaar na de bevrijding maakte werk van deze Duitse schilder deel uit van een overzicht van moderne Nederlandse kunst te Bazel en in 1953 van de Nederlandse inzending naar de biennale van Sao Paulo, waar het werd bekroond. Van 1950 tot 1954 ontwierp hij étalages voor De Bijenkorf. Hij is lid geweest van de groep „De Stijl" en doceerde in 1952 aan de Rotterdamse academie over „kleur als ruimtescheppend element in de architectuur". Toch is van zijn werk nog maar heel weinig in Nederland te vinden. Alleen het Haagse Gemeentemu seum heeft zeven doeken. Thans is bij DuMont Schauberg te Keulen een boek over Vordemberge-Gildë- wart verschenen, geschreven door prof. dr. H. L. C. Jaffé van de uni versiteit te Amsterdam. Het bevat 25 reprodukties in kleuren en een geïllustreerde catalogus van heel het levenswerk. (DM 78). De serene ontaarde In 1938 werd in Duitsland „on taard" verklaarde kunst aan het volk vertoond en daar waren ook schilderijen bij van Vordemberge- Gildewart. Deze schilder was uitge weken naar Amsterdam. Hij woonde daar in d'e Nicholaas Maesstraat. Hans Jaffé beschrijft in zijn boek, hoe „VG" placht te werken. Op een getinte ondergrond bracht hij zorg vuldig smalle en wat bredere kleur- banen aan en soms moest één daarvan gestructureerd worden, met heel kleine verf heuveltjes. „Heuveltje na heuveltje glanzende verf werd met een spits penseel zorgvuldig opgebouwd. Steeds wachtte de schilder tot de verf vol doende was gedroogd om met het volgende heuveltje te kunnen begin nen. Dat zat V-G ontspannen en nonchalant naast het schilderij, sprak over alles en nog wat met de bezoeker en blies alleen af en toe zachtjes op het schilderij om vast Met Max over zwart Na de Duitse inval liep hij ook in Nederland gevaar. In die moeüijke jaren had hij goede gesprekken met zijn eveneens naar Amsterdam uit geweken collega Max Beckmann. een figuratieve schilder die met verbazing vaststelde dat zij beiden iets gemeen hadlden: een belangstel - ling voor zwart als kleur in de schilderskunst! In de harmonische doeken met heerlijke kleuren, die V-G in zijn Amsterdamse tijd maakte, is niets dat ook maar in de verte doet denken aan gevaar en oorlogsgeweld. V-G leefde niet in een ivoren toren. Hij verzorgde ille gale uitgaven, voor de uitgever Frans Duwaer die zijn verboden ac tiviteit met de dood moest bekopen. Opdrachten voor grafische ontwer pen waren V-G welkom. Maar al zijn werk had een andere actuali teit dan die van de dag: een tijde- loze. Het ging er hem om. wetma tigheden zichtbaar te maken die in alles en altijd werkzaam zijn. Ob jectieve wetmatigheden, niet beïn vloed door persoonlijke emoties. In het licht van de universele harmo nie was Hitler niet meer dan een rimpelvlakje, waar andere tegenop wogen. Vorm en kleur In dat opzicht was V-G gelijk- geaard aan Mondriaan, die even eens eigen lotgevallen en de gebeur tenissen van zijn tijd buiten zijn werk hield. Beiden zuiverden hun werk van het incidentele om nog uitsluitend te werken met de pure beeldmiddelen: vorm die niet tevens gelijkenis is van iets, kleur die niets anders is dan de kleur om het sa menspel met andere kleuren. En anders dan Kandinsky of Mon driaan V-G kwam niet na een geleidelijk proces van abstraheren tot deze werkwijze. Hij begon direct „abstract" concreet zoals hij te recht liever zei. Door het boek van Jaffé is nu voor het eerst zijn evolutie volledig te volgen. In de jaren twintig maakte V-G constructies. Op het vlak bracht hij behalve kleur ook een stuk van een schüderijlijst aan, of een houten bol, een tekenlat of een strook glas. Zulke tastbare partijen bracht hij evenals later de in structuur geschilderde in dyna misch evenwicht met ontastbare. Kleuren, in grotere en kleinere par tijen, woog hij af tegen zulke tast bare elementen. Daarbij kwam het aan op een precies Juiste plaatsing, dus op de onderlinge afstanden. V- G ging daarbij empirisch te werk. Vandaag tracht Peter Struycken zulke verhoudingen in systeem te Direct als muziek Zo'n verhaal over afwegen klinkt onvermijdelijk nogal grutterig en maakt bepaald niet duidelijk, dat het gaat over een manier om de universele harmonie op het spoor te komen daargelaten of en wat die harmonie is. De schilderijen van V-G daarentegen spreken even ogenblikkelijk aan als een muzikale compositie en dan zijn woorden verder nauwelijks nodig. Anders dan Mondriaan, bepaalde hij zich niet tot de primaire kleuren. Zijn werk werd steeds subtieler van tin ten en verhoudingen. Een grote kwaliteit van het boek is, dat de reproducties deze verfijning zo goed mogelijk recht doen. De platen be vestigen volkomen de nauwkeurige beschrijvingen van Jaffé. Zijn vormende Jaren bracht V-G door in Hannover, destijds een brandpunt van cultureel verkeer vooral door de ook nu nog steeds zeer actieve Kestner-Gesellschaft. Op oude foto's ziet men V-G in chic met Kandinsky wedijveren: ook hij droeg wel de monocle. Hij verkeerde met Arp en Rlngelnatz. Hans Richter, Kurt Schwitters die ontwerpen maakte voor de stadsdrukkerij en inlichtingen van de gemeentetram voor het publiek berijmde, Moholy Nagy en Yvonne Georgi om maar enkele namen te noemen. In Amsterdam kreeg V-G bezoek van onder anderen Strawinsky en Tristan Tzara. Doffe jaren Aanvankelijk was het werk van Lissistzky stimulerend voor hem; vervolgens was er enige invloed van Theo van Doesburg, maar in V-G's werk was meer dynamiek dan in dat van Lissistzky en maar zelden heeft hij zich tot „De Stijl"-kleuren bepaald. Hij heeft een volkomen ei gen geluid. Alleen de ongunst van de tijd verklaart, dat hij hier maar in een betrekkelijk kleine kring waardering vond. Toen hij kwam waren we in de doffe Jaren dertig, waarin het vertwijfelde realisme opgeld deed. Na de bevrijding brak „Cobra" baan, met de omstuimige trant van Karei Appel c.s. Maar ook in Duitsland, waar V-G allang tot de groten wordt gerekend, zullen velen eerst door dit voortreffelijke boek gaan beseffen van welke hoge rang zijn levenswerk is. Het heeft buiten zijn toegepaste werk om circa 220 schüderij en omvat. Dertig daarvan zijn verloren ge gaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1971 | | pagina 15