van Jongkind na meer dan een >euw nog steeds pringlevend Vaticaan: het rijkste museum ter wereld DRIE IN EEN Opzienbarende expositie van Nederlandse schilder in zijn geboortestreek LITERAIRE KRONIEK VAN CLARA EGGINK ITERDAG 24 APRIL 1971 LEIDSCH DAGBLAD PAGINA 21 Volgend jaar zal de NCRV een kleu renfilm van een half uur uitzenden, waarvoor nu opnamen worden gemaakt op de Jongkind-tentoonstelling in En schede. Een filmploeg onder leiding van Jaap Molenaar zal „in de voetsporen van Jongkind" onder meer opnamen maken in Maassluis, Vlaardingen, Rot terdam, Honfleur, Parijs en andere plaatsen. Het script is gebaseerd op het Jongkind-onderzoek da t door mevrouw dr. Victorine Hefting verricht werd. Jongkind werd op 3 juni 1819 in het Overijsselse dorp Lattrop geboren. Het grootste deel van zijn leven bracht hij door in Frankrijk, waar hij o.m. be vriend was met de dichter Baudelaire en vele andere Franse kunstenaars. Met getrokken zwaard stond Jongkind het Louvre te be- lermen, tijdens de opstand van Parijs in 1871. Tegelij- rtijd trok Thijs Maris met de opstandelingen op. Maris elde zich betrokken bij het politieke gebeuren. Jongkind st alleen maar, dat de kunst beschermd moest worden. ren Corot, Millet, Daubigny en der interesseerden hem de he- Fte gebeurtenissen van zijn tijd Hij was helemaal en uitslui- schilder en hoe! Dat is nog It zo goed te zien geweest als op de grote tentoonstelling in Rijksmuseum Twenthe in En- ede (tot eind mei). Parijs had Jongkind een stgevende reputatie als schilder Hollandse „ansiehten" - zoals aletto voor Britse toeristen een jlder van was Venetiaanse sou- irs. iij maakte zulke dingen inder- dikwijls op bestelling, vooral het geld. Toch stond hij in vak zeer hoog aangeschreven, impressionist Monet erkende als „mijn werkelijke leermees- iegentig Franse schilders droegen een werk bij voor een verkoping bate van Jongkind, die met de ïengst in staat werd gqsteld Frankrijk terug te keren toen het in Rotterdam niet kon har- Onder die gulle vrienden wa- Troyon om maar enkele bekende namen te noemen. Met een argeloze onbevangenheid namelijk, ging Jongkind te werk op een manier die deze Fransen op zienbarend vonden. „Bij hem zit al les in de impressie", schreef in 1863 een vriend van Courbet. Hij baande inderdaad een weg voor het impressionisme, en dat blijkbaar zonder veel theoretiseren, gewoon door in h'et werk zichzelf te zijn. Hij dramatiseerde weieens 't licht-don- ker of het zwerk van een maannacht maar nooit nam hij ij dele artistieke houdingen aan. Als een overgevoelige seismograag registreerde hij zijn indrukken van de natuur prachtig bewerktuigd door een gedegen traditionele oolei- ding en een oog dat niet door aan geleerde regels was bedwongen. Het is óns oog, gewend aan expo sities met grote formaten die pri maire indrukken geven, dat zich op deze tentoonstelling even moet aan passen. Men ziet er een vijftigtal schilde rijen, veelal in bescheiden kabinet formaat en bovendien naar het vol tooid verleden teruggedrukt door zware pronklijsten. Een winterge zicht uit het Haags Gemeentemu seum is nog helemaal als een r- mantische kostbaarheid uit de wir> kei van Pieter A. Scheen. Met de aquarellen, tekeningen ei etsen een goede honderd kor het contact gemakkelijker tot stand Nu lopen we daar ook van de er verrukking naar de andere, intusse- vaststellend dat een „Seinekadc van omstreeks 1862 (uit het Mu seum Boymans-van Beuningen) no volop actueel is voor het werk var enkele hedendaagse aquarellisten ii Rotterdam. Maar dr. Victorine Hefting wijs er in de catalogus terecht op. dat de schilderijen -- mits goed geko zen, zoals voor deze tentoonstelling voor de aquarellen bepaald niet onderdoen. Werd Jongkind door zijn Franse klanten dan vooral gewaardeerd om zijn behandeling van bepaalde on derwerpen, hijzelf kon het overal vinden, al voelde hij meer voor kusten dan voor bergen. De Notre Dame van Parijs schil derde hij op een winterochtend en ook, van precies hetzelfde punt uit, bij zonsondergang. Wat hem boeide e r-- vas het verschil tussen helderheid en atmosferische vervaging. Later zou Monet hezelfde gebouw op ver schillende uren van de dag schilde ren. Ik schreef, dat Jongkind „regi streerde", maar hij deed dat wel terwijl hij crëerde: samenvattend en weglatend, (zie de etsen!), zijn indrukken van ruimtelijkheid en licht subjectief en daardoor juist zo navoelbaar, weergevende. In onze tijii heeft Dibbets vie lichtval in zijn atelier op verschillende tijd stippen fotografisch vastgelegd. Werken van Jongkind of Monet zijn geen mechanische constateringen. Een molen dient bij Jongkind vooral om de ruimte te markeren en is in dat opzicht voor hem ge lijkwaardig aan de masten (die hij met kennis van tuigage schilderde) in zijn havens of aan bomen langs een rivier. Tussen het vroege Win- tergezicht en een Haven van Hon fleur van 1864 ligt aan ontwikkeling een enorme afstand. Oude motieven konden ook met die ontwikkeling mee gaan getui ge een „Schaatsenrijders op de Schie" uit 1866— krakelig van Hol landse wintersheid. Het is duidelijk dat sommige schilderijen niet alleen wat hun trant, ook wat de motief keuze en de visie op het thema aangaat, veel voor de Impressionis ten betekend moeten hebben. Tegelijkertijd gaat Jongkind het Schilderij van J. B. Jongkind "Le Ciotat" uit het Museum Boy mans-Van Beuningen te Rotter dam. Impressionisme te buiten. Hij be hoorde tot geen „school". Voor deze expositie, die uitslui tend in Enschede te zien is, zijn onder meer bruiklenen verkregen van de Koningin, die uit het Louvre en uit andere Franse collecties. DOLF WELLING ROME (GPD) De beroemdste werken van de wereld, dat zijn de grote onbekenden", vindt de nieuwe directeur-generaal van de Vaticaanse musea, dr. Deoclesio Redig de Campos. ,,Het laatste oordeel van Michel Angelo, de Stanzen van Rafael, ze zijn door hun beroemdheid tot de gemeen plaatsen van de cultuur geworden waar iedereen naar kijkt, en nie mand ziet meer wat". Een Jaar lang had het rijkste mu seum van de wereld geen directeur, nadat de voorganger van dr. De Campos „een andere post" werd aangeboden. Een paar Vaticaanse hoogwaardigheidsbekleders hadden opdracht gekregen in het diepste ge heim een onderzoek in te stellen naar de discrepantie tussen de ver kochte kaartjes en de inkomsten uit de entreegelden. Het bleek dat er 'n voorspoedig bloeiende sluikhandel in valse entreebiljetten was ontstaan, .iic* het Vaticaan tientallen miljoe nen lires kostte. Officieel werd over de uitslag van het onderzoek nooit iets meegedeeld. De 66-jarige dr. De Campos heeft met dit alles niets te maken. Hij is al sinds 1933 aan de Vaticaanse mu sea verbonden als directeur van het laboratorium voor restauratiewerk zaamheden en inspecteur voor mid deleeuwse en moderne kunst. De Campos had de leiding bij de restau ratie van de Loggia van Rafael, dat zijn de 52 decoraties in het plafond van één van de loggias, die tafere len uit het bijbelverhaal voorstellen. Sinds enige tijd is een nóg groter werk onder leiding van de nieuwe directeur-generaal aan de gang het schoonmaken van de 15de eeuw- se fresco's langs de wanden van de Sixtijnse kapel. Van Braziliaanse nationaliteit, groeide Redig de Campos als diplo ma tenzoon in Berlijn, Bern en Ro me op. Hij promoveerde al op zijn 18de Jaar op een proefschrift over de estethische aard van het kunst werk, maar als hij dat vertelt, lacht hij vertederd „over alles wat je op Je 18de aandurft". Onuitputtelijk Na achtendertig jaar is dr. De Campos in zijn museum nog lang niet uitgekeken. Hij vertelt van ach ter zijn nieuwe bureau met de tele foons waarvan hij de knopjes nog nauwelijks weet te bedienen, zo nieuw is het allemaal nog: „De grootste meesterwerken die het leeu wendeel van de verzameling uitma ken zijn zo rijk, dat ze onuitputte lijk zijn. Bij een eeuwfeest voor Mi chel Angelo in '68 heb ik een boek geschreven waarvan een van de hoofdstukken is gewijd aan een be schrijving zoals de archeologen die gewoonlijk in hün vak maken van de werken van de kunstenaar in de Sixtijnse kapel. Ik herinner me dat er toen collega's waren, die me goedmoedig uitlachten omdat ik kennelijk niet wist dat we in de eeuw van de fotografie leefden. Ik heb toen tegen ze gezegd: dat kan waar zijn, maar als we een afbeel ding gaan beschrijven en we doen daarbij of onze ogen voor het eerst het kunstwerk zien, dan zien we wat we vroeger over het hoofd zagen. De grote kunstwerken zijn niet alleen door het roet bestoven en verduis terd. maar ook door hun glorie en ze werden ten onrechte tot iets van zelfsprekends. In de Vaticaanse musea werken van hoog tot laag 170 tot 180 experts, ambtenaren en suppoosten. In het museumjaar van 1 november '69 tot 31 oktober '70 wérden de musea door 1 178.750 belangstellenden be zocht. Het hoogtepunt viel op 20 juli 1970, toen er 9.566 bezoekers werden geteld. Ik vraag dr. De Campos wat hij van deze enorme belangstelling denkt en hoe hij ze waardeert. Hij vertelt: „De grote belangstelling be gon eerst heel langzaam te komen al meteen na de eerste we reldoorlog. Ze groeit nog steeds en wel steeds sneller. Ik geloof dat de bezoekers van de musea ook steeds beter zelf al geïnformeerd zijn als ze komen. Paperback-editions kan ieder kopen, dat helpt mee. De gid sen die we hebben zijn ook van een hoog niveau. Ze moeten allemaal examens doen voor een commissie van Italiaanse professoren en die zijn tamelijk streng. Iedere gids moet zich natuurlijk wel instellen op het niveau van zijn toehoor ders". De nieuwe directeur-generaal gaat voort „Het museum is enorm groot en men kan absoluut niet alles in één dag zien. Meestal gaan de men sen alleen naar de belangrijkste din gen van de klassieke archeologie de Apollo van de Belvedère en naar de Sixtijnse kapel, dat is het grootste voor iedereen. Als ze dat gezien hebben, denken ze dat ze het hele Vaticaan gezien hebben. Als Ik dr. De Campos vraag over de soms wel heel overladen en ou derwetse opstelling van de museum stukken, antwoordt hij: ..Het hele museumcomplex is niet alleen een museum voor kunstwerken, maar door een reeks van historische ge beurtenissen is het ook een museum van de museologie geworden. Het is allemaal begonnen onder Paus Ju lius II (1503—1513) rond de Apollo van de Belvedère, die zo heet om dat hij in de Belvedère staat die toen ook al zo heette. Toen kwam onder Leo X de Laocoongroep erbij en in de tweede helft van de 18de eeuw het hele Museo Clementino, dat toen express als museumge bouw werd ingericht. Het was de begintijd van de archeologie. De op stelling, in bijvoorbeeld de Sala Ro- tonda, in Sala a groce Greca. ze zijn zo wereldberoemd, dat het eigenlijk historische teksten gewor den zijn. In deze opstelling is alles nog naar de opvatting van de tijd sterk gerestaureerd en deze restau ratie kan met niet wegnemen zon- der iets op de een of andere manier kapot te maken. De ingepaste delen toch de gang van de kunstwerken door de loop van de historie aan en dat moet zo weinig mogelijk veran derd worden. In de kamer van Redig de Cam pos wordt over mannen als Michel- Angelo, die een arm van de Laocoon zaagde en over Canova van wie een zelf geschreven document ingelijst aan de muur hangt, gesproken of ze nog levend aanwezig waren. In deze kunstwerken speelt de tijd inder daad, geen rol meer. Onderhoud fresco's Lopen de grote en beroemde fres co's bijvoorbeeld die van Rafael- niet het gevaar door de tand des tijds te worden aangetast, vraag ik dr. Campos. Hij wuift dit probleem weg. Het onderhoud van fresco's is routinewerk, zegt hij en: „Er is wel het normale probleem dat fresco's zich steeds weer van de muur los maken en dan vastgehecht moeten worden. Dit gebeurt met injecties van caseine en kalk. Wel zijn er na tuurlijk af en toe echte problemen. Zo werd in het fresco van Rafael dat de verdrijving van Heliodorus uit de tempel voorstelt het hoofd van de blonde engel steeds verder uit de wand gedrukt worden. Om dit tegen te gaan moest een eronder liggende gipsknobbel worden verwijderd. In dertijd was de mortellaag gebroken en die had een soort buik gevormd. Mijn voorganger uit de 18de eeuw de schilder Maratta 1702 wist niet wat hij daarmee aan moest, het mocht er natuurlijk niet afvallen en hij had de buik met gips gevuld en dat was zo hard dat er geen norma le stacco gemaakt kon worden (de doctor legt uit dat een stacco bete kent dat de beschilderde zone met mortel en al wordt afgenomen). Daarom moest de verflaag er zon der ondergrond afgescheurd worden en dat was natuurlijk bij een werk van Rafael uiterst verantwoordelijk werk. Dat hebben we toen gedaan en daaronder kwam de eerste schets van Rafael tevoorschijn, een bozet- to heet dat, een voorschets zoals die er uitzag nadat hij tien minuten begonnen was met schilderen, de eerste verflaag die in het mortel dringt. Ook die hebben we toen nog kunnen afnemen en daarover heb ik toen alles gepubliceerd". Dr. de Campos zal in zijn nieuwe functie minder kunnen publiceren, dan zich vooral met administratief werk moeten bezighouden, al houdt hij de leiding van de restauraties in de Sixtijnse kapel in eigen hand. Wat hij objectief het mooiste bezit van de musea vindt? „Het absolute zenith, het hoog tepunt van de renaissance en met een van de Italiaanse kunst, dat is zeker het plafond van Michel Ange lo in de Sixtijnse kapel. Dat kan men in alle objectiviteit zeggen". Rudolf Bakker llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllW llillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll "ARE LENNART. Winders tussen de Stenen - tanibus. Ültg. Kosmos, Amsterdam. Drie romans van Clare Len to in één band herdrukt is iets om mee in Je schik te 'in. Te zeggen dat deze schrijf - to „een geheel eigen plaats" toeemt in de Nederlandse let- tkunde is tegelijk een misera- gemeenplaats en een grote •barheid. Laten we wel zijn; de «ierlandse literatuur herbergt xinig vertellers die niet alleen 'dellen maar tevens transfor- toen of beter misschien trans- cendenteren. Ik weet niet of dit laatste werkwoord wel bestaat: ik bedoel ermee het werk van schrijvers die een verhaal in de realiteit vertellen maar het er tevens ver bovenuit tillen door hun eigen unieke mentaliteit. We hebben schrijvers in vele soorten, van realisten tot en met Innerlijke monologenhouders maar ik geloof heus dat er maar één zo schrijft als Clare Len- nart, die het dagelijks bestaan zo messcherp in evenwichi weet te houden met de fanta sie van het verlangen. Dit moet een van de geheimen zijn van haar resultaat: evenwicht. E- venwicht in haar tederheid, in haar ironie, in haar poëzie, in haar triestheid. Deze eigen schappen zijn alle aanwezig en geen enkele overheerst, want zonder de vertedering zou haar ironie niet zo treffend zijn, zon der haar poëzie haar realis me niet zo verwonderlijk, zon der haar melancholie haar le venslust niet zo helder. Haar pen is voor al die varianten ge schikt en als ik zeg dat die scherp is, dan bedoel ik daar mee niet wat men daar alge meen onder verstaat, maar dat die pen zozeer geslepen is dat zij er haarfijn, zelfs de vluch- tigste gevoelsnuances, mee vast kan leggen. Vluchtig, want de oorzaken van de melancholie, de echte, de ingeborene, zijn zo vluchtig als geuren en dampen, even reëel en even moeilijk vast te leggen. En dat lukt deze schrijf ster. Clare Lennarts figuren, zekef haar vrouwenfiguren, zou men in twee groepen kunnen ver delen: de koesterenden en de roekelozen. Toch hebben deze ook iets met elkaar gemeen want beiden ontlenen hun ei genschappen aan het zien van de absurditeit van het bestaan Begiftigd met de beide kanten is b.v. Charlotte uit de roman „Mallemolen", de eerste uit de ze bundeling van drie. Char lotte. die haar slordige kamer- verhuurster Christ'l verwent, de zieke hond verzorgt, haar koste lijke rpaar onverantwoordelijke vader met uiterste takt bejegent, maar die roekeloos genoeg is ge weest om ongetrouwd met een man te gaan wonen in een kleinburgerlijke buurt (let wel. dit verhaal speelt in de Jaren dertig). De roekeloosheid is het die maakt dat zij tegen het ver bijsterende leven opgewassen blijft, ondanks haar melancho lie en haar sombere momenten waarin zij zo'n behoefte heeft- zelf tegen iemand aan te leu nen. Misschien is deze Chariot te wel haar volledigste vrouwen figuur geworden; de vrouw die, hoewel geen heldin, doet wat zij meent dat Juist is. die haar kri tische aard verzacht tot wijsge righeid en die haar dromen vastklemt aan reeële dingen van vreugde. „Avontuur" is Clare Lennarts debuut geweest. Het is en blijft een kostelijk verhaal in een wat luchtigere, soms bijna baldadige trant geschreven en dat is heel merkwaardig veel meer .sophisticated" dan ze later ooit meer schrijven zal. De bizarre atmosfeer van dit verhaal, dat zich afspeelt op een oud kasteel waar een meisje dat daar eigen lijk niet voor is opgeleid, zich als dienstbode verhuurt, is een zeldzaamheid in Nederland Deze Marianne Delpré, nu het 2de meisje Ria, houdt in haar dagboek werkelijk haar ogen niet in haar zak. De eigenaars, de bezoekers, de bedienden, ie dereen en alles beschrijft onze Marianne met een zo amusante raakheid en gevoeligheid dat de ze roman nog even fris en nieuw aandoet als bij zijn eers te verschijnen nu ruim dertig jaar geleden. „Huisjes van Kaarten die huisjes staan in de straat die „loopt van C. en A tot in de middeleeuwen". Wie het geordende, maatschappijke leven te eng wordt, kan in de ze straat zijn wildernis vinden Men hoeft niet naar Afrika te gaan", zegt de schrijfster. Daar toch wonen mijnheer Godefroy in zijn winkel van vergane glo llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllilllllllllllllllllllllllllllllll rie. Thereesje Landorf, de keu rige publiciste met zes pseudo niemen, Marcella, de cabaret zangeres" die het leven als rauwkost verteert" met haar Jonge verlopen echtvriend Geor ge en verder kinderen, poezen, bloemen en de felle en trieste drama's in ieders leven; uitmun tend en onvergetelijk. Het is wel te hopen dat Clare Lennarts ver dere werk ook herdrukt zal wor den en dat daar dan in de eers te plaats bij zal zijn „Toverlan taren". de verrukkelijke geschie denis van de roekeloze, elfach tige Floortje Désire en haar eeuwige slachtofier dat in dit geval Jean Frangols Billemanf heet. Illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1971 | | pagina 21