,Laat mij maar
•ustig alleen in
iet bos lopen"
fragmenten uit de bewogen atletiekcarriere van Leidenaar Wim Slijkhuis
JNDERDAO 24 DECEMBER 1970
KERSTBIJLAOE LEID0CH DAGBLAD
fAQIWA J
EIDEN De Nederlandse herenatletiek
ift in zijn toch lange historie de eerste
dstrijd dateert uit 1878 maar weinig fi-
en van echte wereldklasse voortgebracht,
een op het gebied van de sprint heeft ons
gedurende een tiental jaren krachtig
(gesproken. Chris Berger en Tinus Osen-
darp veroverden in de jaren dertig bij elkaar
vier Europese titels op de 100 en 200 meter.
En Osendarp won bovendien nog twee bron
zen medailles tijdens de Olympische Spelen
van 1936. Die sprintbron droogde in de oor
logsjaren op.
lange-afstandslopers is Nederland nooit rijk geweest. Jan
was de grote nationale figuur op dit terrein in de voor-
periode, maar van de pure wereldklasse bleef hij nog een
stukje verwijderd. Pas in de jaren veertig ging in Nederland
ster glinsteren die de internationale top wel zou halen: Wim
thuis. Hij werd tweede op de 5000 meter tijdens de Europese
vpioenschappen in 1946 (waarbij moet worden aangetekend flat
lie tijd de Europese top op de lange afstand ook onverbiddelijk
wereldtop vormde), behaalde twee bronzen medailles op de Olym-
he Spelen van 1948 in Londen (5000 en 1500 meter) en werd
opees kampioen 1500 meter in 1950. Een blessure maakte een
i aan zijn carrière in 1954.
Geen opvolger
ijkhuis had in ons land geen
ganger en heeft, tot op dit mo-
t, ook geen opvolger gekregen.
wel de atletiek in het laatste de-
tium een duizelingwekkende ont-
:eling heeft doorgemaakt, is zelfs
nog maar een piepklein groepje
i ïrlandse atleten in staat tüden
Dpen die Slijkhuis al rond 1948
afdrukken,
j it is al ruim 15 jaar geleden dat
Slijkhuis, eens lid van het Leid-
i LV Holland, zijn sportcarrière be-
llgde. De vraag welt dan al gauw
I r de oppervlakte wat er van zo'n
i is geworden. Zeker bij mij, want
huis ligt zwaar verankerd in een
itteerd sport-jeugdsentiment,
rover ik nauwelijks kan praten
I Ier een brok in de keel te krijgen.
huis hoort thuis in een rijtje
rtoe ook behoren: Fanny Blan-
Nel van Vliet, Hannie Termeu-
Geertje Wielema, Cor Braasem,
5 Wilkes, Piet Kraak, Abe, Gerrit
ulte, Theo Middelkamp, Roepie
ize en nog een paar. De helden
leldinnen van mijn jongensjaren,
js wie ik een nimmer verflauwende
jj [achting ben blijven koesteren.
Weinig veranderd
I t Slijkhuis-van-nu verschilt niet
leel veel van de man die al weer
el Jaren geleden de atletieklief-
iers imponeerde met zijn schit-
tide loopstijl. Klein beetje dikker,
ner haar, gezicht weinig veran-
1 L Slijkhuis beheert in Leiden een
fchandel in schildersartikelen. In
werkkamer, waar we nog eens
zijn sportloopbaan praten, is
i niets te zien dat aan zijn at-
ksuccessen herinrfêrt. („Mijn
npische medailles zitten geloof
een kist op zolder"). Er staat
een beeldje van de grote Paavo
mi, een geschenk van de Finse
fiekbond. „Nurmi", zegt Slijkhuis,
de grote pionier van de lange
ind. Als hij er niet was geweest,
de ontwikkeling van de langere
aummers pas veel later zijn ge-
Antwoord van Slijkhuis op
rraag waarop de Skandinavische
len nu helemaal geen troeven
hebben op de lange afstand:
n en trainen op de 5 en 10 km
leulenwerk. Ei- komt ook steeds
bij: dieet houden, strengere!
ische controle enz. Als de levens- 1
standaard stijgt, wat in de Skandi
navische landen zeker het geval is,
vind je steeds minder mensen bereid
dat beulenwerk te doen".
Boemerang
U heeft jarenlang een naam
gehad in de atletiekwereld.
Heeft dat u nu nog voordeel
opgeleverd in uw latere leven?
Slijkhuis: „Het geeft soms een ren
tree. Er zijn mensen die zeggen: „Hé,
Slijkhuis die hardloper?" Dat
gebeurt tegenwoordig nóg, hoewel ik
toch al lang niet meer loop. Maar
van die naam gaan niet alleen voor
delen uit. Oh, nee. Het wekt bij heel
den. Nee, ik hoefde geen functie bij
de KNAU. Laat mij maar alleen in
het bos lopen".
We spreken daarna nog uitvoerig
over trainers en coaches.
Slijkhuis: „Je moet schaven op
zwakke punten van een atleet, niet er
op schelden, zoals ik vele zogenaamde
trainers heb zien doen en nog wel
zie doen. Het grote risico is dan dat
de atleet zijn liefhebberij er in ver
liest. Zelf heb ik daar nooit last van
ondervonden. Leo van der Kar was
mijn vaste verzorger. Die praatte al
les met me door als er moeilijkheden
waren. O, ik heb hem wel eens uit-
geescholden hoor. Maar die man be
greep iets van een atleet die onder
spanning staat. Die wist te geven
en te nemen".
Door
Ruud Paauw
wat mensen ook een verschrikkelijk
vooroordeel op. Die redeneren dan
zo „Hij moet nou niet denken om
dat hij Slijkhuis is Of: „Hij
mag dan vroeger hard hebben gelo
pen, maar Dat is vervelend.
Dan werkt zo'n naam als een boeme
rang".
Loopt u nog om fit te blijven?
„Ja, ik loop twee, soms drie maal
per week in het Amsterdamse Bos.
Zo'n 15 km per keer. Niet zómaar
wat lopen, hoor. Ik trek er dan
stevig aan".
Is de stijl van lopen nog zo
fraai?
Slijkhuis (lacht): „Nee, dat geloof
ik niet. Als ik lichter werd zou dat
waarschijnlijk nog wel lukken. Ik
ben nu iets over de 70 kg. Om ge
makkelijk te kunnen lopen moet ik
zo'n 68 kg zijn. Maar om echt goed
te gaan, zou ik niet boven de 63 kg
mogen wegen". Zegt dat het nog al
tijd heerlijk is om te trainen: „De
bevrediging van de zelfkastijding".
Wim
Slijkhuis
glorie
zijn
Verbitterd
Heeft de Atletiek TJnie u wel
eens benaderd voor een func
tie?
Slijkhuis (spreekt geërgerd, soms
uitgesproken verbitterd)„De KNAU
heeft me wel eens gevraagd, ja
Ik heb het niet gedaan. Ik heb in
die kringen te veel hansworsten en
dilettanten gezien en dat soort figu
ren was eenvoudig niet weg te bren
gen. In de jaren dat ik liep ben ik
sarcastisch geworden, ja, zo mag je
dat wel noemen. Ik heb te veel be
krompenheid en nare dingen meege
maakt. Je gaat de mensen zien in
het schijnheilige licht waarin ze
staan. Want er was niet alleen her
rie in de KNAU in 1968 met West-
phal, er was al haat en nijd in 1948.
Maar de tijd was toen anders, de
conflicten kwamen niet zo gauw naar
buiten. Veel van die officials (je had
ze niet alleen in de KNAU, hoor)
hebben door de jaren heen nooit wat
geleerd. Ze zijn altijd van het stand
punt uitgegaan: de atleet heeft maar
te doen wat wij zeggen. Nou, zo ge
draag je je niet eens in de gewone
maatschappij, laat staan in de sport.
Een bestuurslid hoort in dienst te
staan var. de sportbeoefenaar. Het is
zijn taak ervoor te zorgen dat de
omstandigheden voor sportman zoda
nig zijn dat hij zijn beste prestatie
can leveren.
Maar bij de KNAU hoorde je zo
/aak zeggen: „We gaan hem daar
ïelemaal in een glazen kastje zet
ten" Dan zei ik: „Dat is nou juist
wat Je moet doen. Niet omdat hij
Jansen of Pieterse heet, maar om
dat je uit die man wil halen wat er
in zit. Wat de KNAU nodig heeft zijn
mensen met eerlijke diplomatie".
Voegt er zachtjes aan toe: „Als
atleet heb ik een mooie tijd gehad.
Ik heb een flink stuk van de wereld
kunnen zien. Maar ik heb in die
jaren ook verdriet gehad, door men
sen die me achter mijn rug beklad-
Er is destijds nogal vaak ge
schreven dat u alle kwalitei
ten bezat van een atleet van
wereldklasse, behalve vech
tersmentaliteit.
„Ja, maar dat was zo'n onzin. Dat
werd gezegd door mensen die geen
verschil konden maken tussen
krachtfiguren en souplesse-figuren.
Kijk, toen ik op mijn top stand, woog
ik 60 kg. Ik was iemand die het van
souplesse moest hebben. Ik had met
dat gewicht natuurlijk geen power,
zoals Zatopek. Als ik kracht moest
gebruiken dan was ik al na 5 minu
ten aan het eind van mijn Latijn.
Zo vaak werd er gezegd: je had kun
nen winnen, als je maar had door
gezet, want je liep nog zo soepel. Men
besefte niet dat ik gemakkelijk zo
kon blijven lopen tot ik plat en uitge
put op de grond viel. Zo was mijn
stijl nu eenmaal".
Slijkhuis loopt nog even door op
een zijpad van de vraag. „Er is wel
meer zomaar wat over mij beweerd.
Zo zeiden ze ook: Slijkhuis heeft nou
eenmaal een sterke eindsprint. Alsof
het me aangewaaid was. Maar zo was
het niet. Ik verloor in 1946 het Euro
pees kampioenschap op de 5000 meter
in de eindsprint van Wooderson. Ik
ben toen op mijn sprint gaan letten.
Bij AAC trok ik op met de pure
sprinters. Het was niet makkelijk, ik
heb er hard voor moeten knokken.
Nee, aanwaaien doet je niets".
U heeft nooit een wereldre
cord kunnen breken.
„Nee. Ik ben er wel een keer heel
dichtbij geweest. Dat was in 1949 tij
dens een BelgiëNederland wed
strijd. Reiff en ik liepen daar de 1500
meter. Het wereldrecord op die af
stand was toen in handen van een
Zweed, Strand, met 3.43.0. Het ging
vrij snel in die wedstrijd, maar ik
wist niet hoe snel. De tussentijd op
de 12Ó0 meter was 2.59. Maar dat
werd niet omgeroepen, dus ik wist
dat niet. Voor dat soort details had
men toen niet zoveel aandacht. Dat
is een van de dingen waarover nu
heel anders wordt gedacht. Ik bleef
Reiff volgen en versloeg hem in de
sprint op het laatste stuk. Mijn tijd
was 3.43.8, een fractie boven het we
reldrecord. ALs ik die tussentijd op
de 1200 meter had geweten, zou ik
beslist heel anders hebben gelopen.
Dan had ik veel eerder aangezet. Ik
ben ervan overtuigd dat ik die dag
Wim Slijkhuis met het
beeldje van Nurmi. Onder: Her
innering aan de 5000 m. finale
van Londen-1948. Op kop Zato
pek, daarna Ahlden, Reiff en
Slijkhuis.
onder de 3.40 had kunnen komen".
Even ivat over de Olympische
Spelen van 1948. Hoe waren
daarvoor de voorbereidingen.
Was er zoiets als een trai
ningskamp?
Slijkhuis lacht wat schamper. „Een
trainingskamp? Ben je gek, dat ken
den wij niet. Na afloop van de Spelen
heb ik er pas eentje meegemaakt, in
Zweden. Nee, je trainde nauwgezet
en dat was alles. Ik heb in dat jaar
te veel wedstrijden naar mijn zin in
eigen land moeten lopen. De KNAU
wilde dat, maar ik schoot er niets
mee op. Van landgenoten had ik geen
enkele tegenstand te verwachten. Ik
werd niet voldoende met mijn neus
op de harde feiten gedrukt. Daar
voor had ik meer naar het buiten
land gemoeten".
Zware baan
Die 5000 meter finale in Lon
den is als een klassiek gevecht
bekend gebleven.
Slijkhuis (peinzend, met in handen
een foto van de kopgroep in die 5000
meter)„Het was een merkwaardige
wedstrijd. Voor mij was een Zweed,
Ahlden, favoriet. Hij had zijn serie
heel goed gelopen en ik dacht: hem
blyf ik volgen. Dat was fout. Op de
dag van de finale regende het en de
sintelbaan zag er slecht uit. Ahlden
was, net als ik, iemand met een
lange pas. Op zo'n baan ben je dan
in het nadeel. De beste kansen had
den Zatopek en vooral Reiff. de
Belg, want die hadden een veel kor
tere pas. Maar dat realiseerde ik me
toen niet. Reiff ging meteen aan
de kop sleuren. En er kwam zodoende
al vroeg een kopgroepje: Reiff, Zato
pek, Ahlden en ik. Om Reiff maakte
ik me geen zorgen, want die liep
vaak als een kip zonder kop. Hij had
nog nooit van mij gewonnen. Op ze
ker moment kon Ahlden Reiff en Za
topek niet meer volgen. Tussen hen
en ons "iel even een gat. Ik keek
het even aan en liet Ahlden toen
achter me. Daarna begonnen de
moeilijkheden. Want Zatopek had
Reiff moeten laten gaan. Op die
Belg lette ik niet al te zeer. Ik dacht:
daar trekt Zatopek me wel naar toe
en als dat gebeurde dan had ik met
mijn eindsprint de beste kans. Maar
Zatopek trok me niet naar Reiff. Ik
ging naast hem lopen en keek in zijn
gezicht. Dat deed ik altijd: kijken
in iemands gezicht. Daar kun Je zien
hoe het er met iemand voorstaat.
Ik zag aan zijn gezicht dat Zatopek
kapot zat. Daarom ben ik toen alleen
achter Reiff aangegaan. Het werd
een keiharde ronde.
Ik naderde Reiff tot op zes, zeven
meter. Verder kwam ik niet. Ik was
op. Ik zag de tribunes voor mijn ogen
heen en weer gaan. Ik dacht wat
gebeurt er met me. In de laatste
ronde raakte Zatopek over zijn in
zinking heen en kwam als een be
zetene opzetten. Hij passeerde mij
en liep geweldig in op Reiff. Maar
Reiff hield een metertje van zijn
voorsprong over".
En dan die bronzen medaille
die u op de 1500 meter behaal
de, dat had volgens de kenners
een gouden moeten zijn.
Slijkhuis grijnst breeduit. „De
KNAU had mij in Londen laten in
schrijven voor de 5000, 1500 en 3000
meter steeple chase. Dat was een
rare geschiedenis want de steeple
chase had ik nog nooit van mijn
leven gelopen. Ik was veel te licht
voor dat gestamp. Als ik uit cadans
raakte, nou dan kon ik wel ophouden
en in zo'n steeple chase onderbreken
die barrières voortdurend de cadans.
De 1500 meter had ik dat jaar ook
nog geen enkele keer gelopen, maar
op die afstand was ik toch wel goed
thuis. Toen ik na die 50Ó0 meter
's avonds naar bed ging, vond ik een
briefje op mijn kussen. Het was van
Paulen. Hij schreef dat ik de 1500
meter maar moest laten schieten,
want daarop had ik toch geen schijn
van' kans ik moest me maar voor
bereiden op de steeple chase. Dat heb
ik niet gedaan. Ik ben toch op de
1500 meter uitgekomen. Het was weer
een moeilijke finale, in de regen, op
een zware baan. Op een belangrijk
moment in de race wilde de Fin Jo-
hannesen me niet laten passeren. Ik
moest naar baan zes om langs hem
te komen. Intussen waren die Zwe
den Eriksen en Strand er tussenuit
getrokken. Op het rechte eind liep
ik sterk op ze in. In de laatste me
ters week Strand van zyn lyn en
hinderde me ontzettend. Ik werd net
geen tweede. We hadden beiden de
zelfde tijd. Maar nou komt het
mooie. Na die wedstrijd sloeg Pau
len met de vuist op tafel en zei:
„Verdomme, het had goud kunnen
zijn, je had makkelijk kunnen win
nen, je hebt zonder zelfvertrouwen
gelopen!" Dat was niet waar. Ik had
die wedstrijd op mijn gewone manier
gelopen. Maar zelfs als dat zelfver
trouwen er niet was geweest, wie
had er dan een poging gedaan om
het me wel te geven? Paulen soms,
met zijn briefje?"
Die Zweed hinderde u bij de
eindsprint. Werd daar niet te
gen geprotesteerd?
„Ach, nee. We hebben niet eens
wat gezegd. In die tijd dreef je dat
soort dingen niet zo op de spits"
Europese titel
Twee jaar later werd u in
Brussel kampioen 1500 meter.
„Ja, dat was in de eindsprint tegen
El Mabrouk, een Fransman, en Nan-
keville, een Brit. Het was weer een
wedstrijd met een incident. Met nog
ruim een ronde voor de boeg pas
seerde ik Eyre, een vervelende En
gelse jongen, en die pakte me daar
gewoon vast bij m'n shirt. Ik liep
zo'n achterstand op de koplopers op
dat ik tegen mijn gewoonte in al op
300 meter van de eindstreep ging
sprinten. Om te redden wat er nog
te redden was. Ik passeerde eerst
Nankeville en bij de zandbak, zo'n
40 meter voor de finish ook El Ma
brouk. Een jaar daarvoor had ik in
Geleen van El Mabrouk verloren.
Ik had toen tegen Bob Spaak ge
zegd: let op, in Brussel pak ik die
Fransman en ik zal je precies zeg
gen waar: by de zandbak. Het kwam
mooi uit, maar het was in dit geval
wel puur geluk".
In 1952 in Helsinki viel u ou
de 1500 meter uit met een
blessure.
„Ik was niet delemaal fit toen ik
naar Helsinki ging. Ik had last van
mijn achillespees. Iemand zei toen:
ga naar het ziekenhuis en laat ze Je
bestralen. Dat helpt en ze doen het
daar goed. Maar ze hebben my daar
te sterk bestraald en de gevolgen
waren ellendig. Ik had voortdurend
het gevoel of myn linkerbeen niet
meer tot myn lichaam behoorde. In
de series van de 1500 meter heb ik
het nog wel geprobeerd, maar het
ging niet".
Hoe kwam uw carrière nu pre
cies tot een eind?
„Dat gebeurde in 1954 en ik
had toen net het gevoel dat het myn
beste seizoen zou worden. De vorm
was er. Ik was van plan om myn
5000 meter record onder de 14 minu
ten te brengen. Maar het zou er niet
van komen. Vlak voor een wedstrijd
in Roemenië stampte ik op Duindigt,
waar ik toen werkte, een aantal
paaltjes aan. Dat was niet handig
als je weet dat je gevoelige beenspie
ren hebt. 's Avonds zei Leo van der
Kar tegen me: „Wat heb jy in he
melsnaam met je benen uitgevoerd".
Ze waren opgezet en pynlyk. Met te
genzin ben ik naar Roemenië gegaan.
En daar ben ik op de 5000 meter fi
naal door ndjn linkerbeen gegaan.
Maar dan ook finaal. En toen dacht
ik: nou moest ik er maar mee stop
pen".
Zatopek
U hebt een aantal jaren Zato
pek meegemaakt. Wat voor in
druk maakt hij op u?
„Zatopek was een aardige, eenvou
dige vent. Hy kwam uit een arm ge
zin. Het regime gaf hem vry om te
trainen, zyn familie kreeg het een
stuk beter. Daarom was hy ook sterk
voor dat regime. Het is goed voor
myn land, zei hy, we hebben het nu
beter dan vroeger. Maar dat was een
onjuiste manier van redeneren. Hy
bepaalde de waarde van het regime
naar wat het voor hem en zyn fa
milie deed. Wat ik hem bewonderde,
was het vermogen om zich enorm
te concentreren. Vlak voor de wed
strijd, by het inlopen, dan keek hy
door iedereen heen, herkende nie
mand, hoorde niets. Die concentratie
zoals Zatopek dat deed, dat moet je
maar kunnen".
Siykhuis (met enige emotie):
is uiterst belangrijk. Zo lang Je die
kunt volhouden is lopen een tweede.
Het is een kwestie van het denken
omzetten in lichaamskracht. Zatopek
kon dat. Die bekketrekkerijen van
hem, dat stompen in zyn zy wat hy
deed, maakte eigenhjk ook deel uit
van die concentratie. Want met die
kop trekken dat deed hy al na twee
kilometer en dan was hy net zo min
moe als ik. Als je liep zoals hy, heb
ik later in de training wel gemerkt,
dan was Je langer in staat die con
centratie te handhaven dan wanneer
je volkomen statisch liep. Maar Ja,
Ik krijg nu de indruk dat het
regime hem terugdrukt naar
de armoede van zijn jeugd.
„Niets daarvan. Zatopek zal nooit
armoede kennen in Tsjecho-Slowa-
kye. Als Zatopek honger zou hebben,
dan loopt hy naar de bakker en
krygt brood. Als hy dorst zou hebben
dan loopt hy naar een zaak en
krygt te drinken. Hy wordt verguisd
door een klein kliekje, maar niet
door het volk. Voor dat volk is Zato
pek een held. Hoe meer het regime
zal proberen hem te vertrappen, des
te hoger zal Zatopek ryzeai in de
ogen van het volk".
Hoed af
Tot slot: wat vindt u van de
Nederlandse lange-af standslo
pers van nu?
.Voor vele jongens neem ik de hoed
tot de grond toe af. Ze trainen hard,
vaak onder barre omstandigheden en
een warm bad en een goede massage
is er na afloop meestal niet by. De
verzorging is niet navenant de trai
ningsprestatie. Ze hebben er vreseiyk
veel voor over, maar er kan onder
deze omstandigheden nooit uitkomen
wat er in zit. Ze lopen nog nauweiyks
harder dan ik deed. Nou, dat kan
toch eigenlyk niet na zoveel Jaar?"