Anekdoten over .Van Deyssel, Boutens, Couperus en Querido Ballet XXste eeuw viert verjaardag INDRE GIDE Buiten en binnen de speeltuin in Brussel herdacht ARoland Hoist in unieke radio-gesprekken 3ndré Gide RECLAMEMENSJES iTERDAG 19 SEPTEMBER 197C LEIDSCH DAGBLAD PAGINA 11 per ldd( Brel tap UTRECHT (GPD) Op vijf woensdagavonden hebben onlangs radioluisteraars op Hilversum I de stem kunnen horen van de man, die onbetwist geldt als Neder lands grootste dichter: A. Roland Holst. Hij las verzen en proza, vertelde herinneringen en anekdoten, citeerde uit spraken van lang gestorven letterkundigen, daartoe bemin nelijk aangespoord door de enige man aan wie hij zulks toestond, Simon Carmiggelt. En al was hier geen sprake van interviews in de gangbare zin van het woord daarvoor hield Car miggelt zioh te zeer op de achter grond toch is het een unieke serie uitzendingen geworden, waarmee men VARA-producer Cor Holst «geen familie) zonder voorbehoud kan complimenteren. Wat aan deze uitzendingen hun merkwaardig karakter gaf, was al lereerst de stem van de nu 82-jarige dichter, een stem met onmiskenbaar het timbre van een voorbije gene ratie ik geef het een ieder te doen alleen al de woorden „logeren" en „huisje" uit te spreken zoals hij het doet! Een vaak geamuseerde stem, maar soms ook een stem die stokte van ontroering. By het grote in me- moriam-gedicht voor zijn vrienden Ter Braak en Du Perron zelfs in die mate, dat men als luisteraar niet ontkwam aan de beklemming. Holst vertelde dat hy vroeger, bij voorlezingen uit eigen werk, vaak last had van „het brok in de keel". „Daar schfjnt niets aan te doen te zijn. Een dichter als Boutens, die door velen beschouwd werd. in de ge wone omgang, als een ongevoelig mens. had dat heel sterk! Ik hoef me er dus niet voor te schamen". Heel curieus was de overgang dan weer van dit druide-achtige naar de anekdoten, waarvan de dichter er vrijwel onbeperkte voorraad leek te bezitten, en die hy met meesterlijke imitatie van het stemgeluid der be trokkenen wist te vertellen. Wie van Deyssel ooit heeft horen praten men kan het nog, op een singeltje dat jaren geleden is uitgebracht by het boek „Weet Je nog wel" —zal toegeven dat Hoists stembuiging het origineel zeer naby komt. (Van onze Brusselse correspondent) BRUSSEL (GPD) Kort na dood in 1951 stonden de er van de Franse schrijver An- Gide voor een grote moeilijk je ad. By het vaststellen van de larde van zyn nalatenschap -'"'den de deskundigen voor zyn ipitaliseerde auteursrechten in by kans astronomisch bedrag cSjstgesteld. Daarover moesten de pie; «cessierechten worden betaald. •Jiet was gebaseerd op de jaar- Ise tantièmes, die Gide van zijn igever ontving. Al spoedig bleek dat na zyn over- i er eerst zoals dat pleegt te een korte opflakkering in de 11 blieke belangstelling was geweest dat die daarna tot vrywel ni- Iwas teruggevallen. Zo is het verscheidene Jaren ge- fven. Onlangs vernam ik van een rijse boekhandel dat het werk Gide weer geregeld wordt rkocht. Hy had de indruk dat veel meer dan voordien werk persooniykheid van de schryver discussie worden gebracht. Wanneer dat inderdaad zo is, mt de mooie tentoonstelling „Pré- Ipce d'André Gide" in de Brussel- Koninklyke Bibliotheek op een ld ogenblik. Ze werd op touw ge- ter gelegenheid van het feit dat de een eeuw geleden werd gebo- 9 i Bovendien heeft Gide met het ilglsche intellect altyd nauwe rela- gehad. Hy was nog geen een en ÖJintig toen hy in gezelschap van moeder Brugge, Antwerpen, ussel en Spa bezocht en kort voor dood, in Juni 1946 hield hy nog lezing in Brussel. Hy is bevriend reest met de schilders van Rys- &erghe en Van den Eeckhoudt, i s auteurs als Verhaeren, Carlo Done, Jean de Bosschere, Mae ter- ei en met de kring van de XX. heeft in de oorlogsjaren '14-16 bezig gehouden met een „Foy- Pranco-Belge", die steun ver- ade aan de gezinnen uit België naar Frankryk waren gevlucht. van zyn werken zyn ook voor ft teerst in kleine oplagen in Bel- 1 verschenen. b Belgische collecties en in de B. zelf bleek nog heel veel mate- ul van en over Gide aanwezig en tentoonstelling is er met haar kt dan vierhonderd nummers dan 4 nogal uitvoerig door geworden. kir ze loont de moeite van het tachtig bekyken omdat men al- 4 lel belangwekkende details vindt, t iGide's karakter illustreren. Zo staat er by voorbeeld de bron- buste, die de beeldhouwer Zad- van hem heeft gemaakt. Hy 1 het in 1943. toen hy voor de fce overheersing naar de Ver. li was gevlucht en hy dus ge- jll 'óaakt was naar een foto te wer st Toen hy in 1948 het brons te !l wilde tentoonstellen was fatsoenlyk Gide om toestem- te vragen. Het antwoord was klein briefje: „Omdat de buste weinig geiykend is, verzoek ik u erby te vermelden dat hy naar een foto werd gemaakt". Het is weer eens een voorbeeld van zyn ydelheid. Die heeft overi gens ook gemaakt dat een zeer gro te hoeveelheid aan Gide gerichte brieven bewaard zyn gebleven. Op hetgeen hy zelf schreef, stelde hy overdreven prys. Toen zyn vrouw Madeleine, nadat hy met de cineast Marc Allegret, met wie hy een ho mofiele verhouding had, naar Kongo ging, verbrandde zy al zyn brieven. Hy heeft er Jaren over gejeremieerd. In dit verband ook nog de vermel ding dat de tentoonstelling een exem plaar van Gide's Philoctete uit 1899 toont. Op de titelpagina schreef Gi de: A lord Alfred Douglas, cordiale- ment. André Gide. Dat was vier Jaar nadat de schryver Marokko Oscar Wilde en Douglas had ontmoet in maart 1895. In mei van hetzelfde Jaar werd Wilde tot vyf Jaar „hard labour" veroordeeld. Portretten van Gide zyn er vele. Behalve dat van Zadkine vindt men er vroege foto's en ook de merk waardige diabolisch aandoende teke ning van Pierre-Louis Flouquet uit 1945, de schilderijen en tekeningen van Van Rysselberghe, ook nog la tere karikaturen en het dodenmas ker dat in 1951 van hem werd ge maakt. Heel merkwaardig is een eerste druk van Les chansons de Bi- li tis van Pierre Louys. Gedrukt staat daar de opdracht André Gide en daaronder in kleinere letters M.b.A. Louys heeft die laat ste initialen onderstreept en erby ge schreven „leur ami". In Si le grain ne meurt heeft Gide het verhaal van die kleine mystificatie gedaan. Paul Albert Laurens en hij hadden de gun sten genoten van een zestienjarig Arabisch meisje" zo mooi als een bachante van een Griekse vaas", Meryem bent AU. Dat was te Cham- pel. Later ontmoette hy daar Louys met een vriend, Herold. Hy sprak over Meryem en Louys en Herold in stalleerden zich met haar in een vil la voor de poorten van Constantine. Er bestaat nog een tweede exem plaar van het boek en daarby zyn zelfs twee foto's van M.b.A., één naakt, zes en zeventig jaar gele den Zo'n expositie is natuuriyk be- langryk en boeiend, maar de vraag biyft onbeantwoord hoe het staat met de betekenis van André Gide voor de lezers van nu. Voor ons blyft La porte étroite een meester werk en Les caves du Vatican een amusant toneelstuk. Maar dat is heel persoonlyk. Het is te hopen dat die hernieuwde belangstelling, waar de ze expositie ook een bewys van is, helpt leiden tot een nieuwe waarde ring van Gide's beste werk. De cri tici en de lezers van thans zullen vryer tegenover zyn geaardheid staan, die zeker in zijn Jonge Jaren een taboe is geweest. Hoe dat ove rigens pleit voor degenen, die hem in die tyd reeds van him bewonde ring voor bepaalde aspecten, van zyn werk lieten bUjken. Hun schuch tere brieven vindt men ook tentoon gesteld. Daar was het prachtige verhaal van Van Deyssels huweiyksaankon- diging aan zyn vader, de eertyds zeer bekende prof. Alberdingk Thym, een man die het verschrikkelyk vond dat zyn zoon een verhouding had met een actrice, de latere mevr. Theo Mann-Bouwmeester. Holst vertelt: „Daar zit hy met zyn zoon, voor ze aan tafel zouden gaan, zoals dat toen heette een bit tertje te drinken en toen zegt de zoon tegen de vader: „Vader, ik heb u een belangryke mededeling te doen". Waarop de oude professor al begon te rillen. Die zei: „Karei, mag ik misschien weten wat dat is?" „Vader, ik heb het besluit geno men my in den echt te begeven". O God. dacht de professor, daar heb je het dan. .Karei, mag ik misschien vragen met wie?" Waarop de zoon zei: „Vader, dat zal u te gelegener tyd geopenbaard worden. Maar hier is mevrouw myn moeder om te zeggen dat de soep op tafel staat". En een rUlende professor ging ach ter zyn bord soep zitten. Toen de soep op was,, belde mevrouw Thyn en kwam het tweede meisje binnen, dat er allerhelst uitzag en waar de professor dol op was, volkomen in het nette: het was ook een allerliefst wezen. Waarop de zoon opstaat en zegt: „Vader, mag ik u myn aan staande vrouw voorstellen?" De professor sprong op, drukte het meisje aan zyn borst en zei „Kind, goddank dat jy het bent!" En daar was dat andere verhaal, veel te lang om hier te citeren, waarin Van Deyssel 's nachts op de Amsterdamse artiestensociëteit De Kring was biyven hangen en werd meegenomen door de schilder Germ de Jong. 's Morgens werd de gast heer wakker doordat Van Deyssel, die de hele nacht in zyn eentje cognac was biyven drinken, tussen duim en wysvinger zyn grote teen vasthield en vroeg: „Meneer De Jong, mag ik u vragen behoort dit nog aan u?". Couperus Van Louis Couperus was er de ont moeting met Israël Querido, een schrilver die zichzelf voor een genie hield en het als vanzelfsprekend be schouwde een medegenie bij zyn voornaam aan te spreken. Holst, met het kwynende stemgeluid van Cou perus: „Ja. heel wonderiyk, daar komt meneer Querido binnen en die gaat naar me toe en die zegt: „Zo Louis, hoe gaat het?" Ja. wat moest ik zeggen? Ik zeg maar: „les, dat gaét nogal". Ze gingen aan een tafel zitten en toen had Querido gezegd: „Louis, dat zul je met me eens zyn, een genie heeft het recht zyn vrouw te be driegen". Nu wist iedereen dat het huwe- lyk van Couperus met zyn eigen nicht, een freule Baud. heel goed was. maar Couperus was wat tegen woordig met een beleefde term een homofiel genoemd wordt. Hy zei: „O les, dat ben ik helemaal niet met Je eens. Dat zou Betty niet goed vinden!" Zielige makkers In de jaren '20 had Jan Greshoff zyn ballade van de zielige makkers geschreven, met de regels: O Heer. wees vriend'iyk voor die arme tobbers, Van Hulzen, Scharten, Wagenvoort en Robbers. Vergeef hun al die glim lach loze boe ken. Vergeef hun al die zwarte nagel randen, En al die knieën in hun slobber broeken. Maar Querido, zo, moet branden. Holst: ,Dat komt in „De Gids" en daar kom ik twee weken later op het Rokin in Amsterdam Herman Rob bers tegen. Die een ontzettend goeie man was. Wat zei Boutens ook weer van hem: „Een beste, brave, talent loze man". Ik kom Robbers tegen en die zegt: „Hoe kun Je nou toch zoiets in „De Gids" plaatsen?" Ik zeg: „Ik vind het een van de beste polemische gedichten die ik in tyden heb gelezen". Toen bedenk ik opeens dat hy er in voorkwam. Ik zeg: „Dat moet je je niet aantrekken, hy had gewoon een rymwoord no dig op tobbers". „O denk Je dat dat het is?" Dank zy deze radiogesprekken we ten we nu ook op welke uren zich de inspiratie by de dichter pleegt te melden: 's morgens vroeg, „te be ginnen met myn laatste kop thee en myn eerste sigaret", of tegen de avond, by de overgang van de laat ste kop thee naar de eerste borrel. „Dan drink ik heel lang en en heel langzaam" „Winter aan zee" Over die borrel nog een anekdote. In de oorlog, toen spreken in het openbaar niet mogelyk was, heeft Roland Holst wel lezingen bij men sen aan huis gehouden. „Ik herin ner me, toen kwam er een keer in de pauze een dame naar me toe, met zo'n uitdrukking van tot dwepen be reid en die zei: „O meneer Roland Holst, als u wist wat „Een winter aan zee" voor my betekend heeft! Ik zag aan haar gezicht dat ze er misschien een kwart van begreep en toen heb ik gezegd, en ik was met een helemaal van haar af: „Me vrouw, in „Een winter aan zee" zit meer jenever dan zeewater Het is te hopen dat deze verhalen en nog talloze andere ooit eens iö een boekje verzameld worden. Want mooie anekdoten, goed verteld, zyn in onze letteren toch wel erg zeld zaam. Scène uit ,Js dit wellicht de dood?" (Van onze correspondent André Glavimans) BRUSSEL (GPD) —Het tienja rig bestaan van het Ballet van de XXste eeuw, waarvan Maurice Bé- jart al die tyd de vaak omstreden leider is geweest, wordt met niet al te veel schittering gevierd. Eén nieu we choreografie, een ballet voor één danser en vier danseressen, op de muziek van de „Vier letzte Lieder van Richard Strauss. Dat korte ballet vormt dan het middenstuk tussen twee oude para depaarden, de uit 1961 daterende Bacchanale uit Richard Wagner's Tannhaüser en de Mathilde van 1965. ook op muziek van Wagner na mely k uit de Tristan en de Wesen- donoklieder, waaraan het ballet zyn haam ontleent. De „Vier letzte Lieder" van Strauss dateren van 1947. Hy com poneerde ze op teksten van Her- Jk nieuwe genieën van de publl- tt' noemt Elle de Jongetjes en &Jes van zes tot twaalf Jaar die. 'Initiatief van een groot Frans re cta tfiebureau. met pen, potlood en few aan de gang mogen om re isteksten en tekeningetjes te fcn. De grote reclamejongens vin- 5 die visie van het kind zo belang eend omdat een op de vier Fran- Jonger is dan vyftien jaar. Die (K ^ren betekenen een grote markt kleding, voedingswaren en *nartikelen. By de aankoop waar- 0 hun eigen mening steeds vaker doorslag geeft. Uit de denken fcënwereld die de kleine copywri- totnutoe op papier hebben ge- meent men te mogen opmaken dat de Jeugd directe en ongecamou fleerde reclame verwacht. Die re clame moet bovendien 'snel' zyn (met weinig tekst en zonder moei- ke woorden) en vooral kleurig, by voorkeur in geel, rood of hardgroen. Psychologen zouden positief staan tegenover het experiment omdat het moderne kind by na van uur tot uur met reclame wordt geconfronteerd. Door kinderen veel meer objecten uit de moderne maatschappy te la ten tekenen (inplaats van de tradi tionele huisjes, boompjes en bloeme tjes) zou men het kind een selectieve en kritische houding tegenover de moderne reclame kunnen bybrengen zodat het tot een 'gewaarschuwd consument' opgroeit. JOSEPHA MENDELS. De Speeltuin. Uitg.: Paul Brand, Bussum. Als ik een roman zoals deze van Josepha Men dels gelezen heb, ga ik my afvragen hoe een jong mens van vandaag een dergelyk boek zou ondergaan. In de vorige kroniek over het boek van de auteur Judicus Verstegen, „De vloek van het Schema" ben ik even ingegaan op het feit dat hy zyn boek een „hybride" noemde. Het vorm verschil tussen een roman van nu en van vroeger ik zal geen tyden noemen is o.a. dat de auteur van nu zich bedient van alles wat hy bruikbaar acht en dus de traditionele vorm heeft losgelaten. Dat is echter niet het enige verschil. Ik meen dat ook de conceptie is veranderd. De roman resp. een prozaverhaal was die van de „tranche de vie" die zich als een pudding in zyn traditionele conceptie van een vorm liet gieten. Ik bedoel hier niets denigrerends mee, ik tracht alleen het verschil te be naderen in een zo simpel moge- ïyke formule. De auteur greep a.h.w. een stuk leven en zette dat naar zyn schryvershand. Ik denk dat dat grijpen van een afgepast stuk thans niet goed meer mogelyk is vanwege het feit dat er geen afgepaste stuk ken meer te grypen vallen zon der daarmee te raken aan de in beweging zynde levensstructuur. Ik heb de indruk dat de auteur van heden en dus ook de lezer van heden, onderhevig is aan een lichte maar onophoudeiyke aardbeving in het wereldbeeld zoals dit zich tot nu toe heeft voorgedaan. Ik meen niet te zeggen dat er zich niet al eer der veranderingen hebben voor gedaan, maar de overtuiging dat die minder ingrypend zyn geweest, kan ik niet loslaten Om een eenvoudig voorbeeld te geven: hoe zou het mogelyk zyn om de wereld van heden, waar men via de techniek letterlyk lichameiyk buiten kan treden en waarvan men via de atoom leer de eigenhandige vernieti- gingsmogeiykheid heeft bewe zen, nog zien als het bolle be volkte vlak met het geheim bui ten zyn dampkring van de vori ge eeuw, waar men desnoods een eind onder kon maar zeker niet af. Er konden de afschu welijkste dingen gebeuren zoals epidemieën, heksenjachten en oorlogen: de mens zat toch vei lig binnen de aantrekkings kracht van onze planeet. Deze feiten moeten in het onbewuste van ieder levend wezen een schok teweeggebracht hebben die nog steeds doordreunt tot in ieder aspect van de mensehjke zynsvorm. Deze dreun moet dus doorgewerkt hebben in het maatschappelyk bestel, in de moraal, in het geloof, de grond slagen die eens de zin van het bestaan hebben gevormd en die nu met twyfel, achterdocht en angst bekeken worden. Vandaar de crises in gezag, gedrag, gods dienst, bezit, arbeid, die zaken die eens de pylers van de maatschappy waren. Dat deze verandering universeel is, is duideiyk zichtbaar. Het is dus niet wonderiyk dat een schry ver van nu, beter, de kunste naar in het algemeen, aankykt tegen een chaotisch totaal zo dat een onderdeel, b.v. een ver houding tussen twee of meer mensen, niet meer zyn aan dacht alleen krijgt. Men pro beert door te dringen tot nieu we terreinen die er vanwege die schok moeten zyn en die, zynde de gevolgen van een aardbeving, geen begrenzing meer hebben. Dat ik dit alles overwogen heb by het lezen van „De Speeltuin" van Josepha Men- dels komt waarschyniyk door dat beeld van die speeltuin. Het is voorlopig uit met onze speel tuin en wy moeten er niet naar terugverlangen. Dat de voor naamste figuur uit deze roman dat wel doet, heeft my mogelyk wat opstandig gemaakt. Overi gens is dit boek, dat men onder de rubriek bekentenisromans zou kunnen onderbrengen, mo dem in zyn vorm: niet chrono logisch maar gebouwd volgens Literaire kroniek door Clara Eggink de grillen van het geheugen van de schryfster. Ook heeft zy zichzelf gesplitst in O. (de On nozele) en Caty, de hoofdfiguur. Het boek vangt aan met een daad van O. die een stipendium aanvraagt by het ministerie van C. R. en M. en dat ook ont vangt. Dit geeft de schryfster de mogelykheid „De Speeltuin" te schryven. Dan treedt Caty op na een poging tot zelfmoord, genezen en ontslagen uit een ziekenhuis. De laatste woorden die de dok ter tot haar zegt zyn: „Op som mige punten en dit is uw charme —bent u niet verder gekomen dan een kind," wat de schryfster zelf de woorden in de mond geeft," maar zyn wy niet allemaal kinderen gebleven, kinderen van de speeltuin?" Men hoeft er de psychiater niet voor te horen om te weten waarom Caty een kind van de speeltuin is gebleven. Als zy noe klein is, sterft haar groot moeder aan wie zy innig ge hecht was. Later wordt zy door haar moeder verlaten, die haar Joodse vader volgt naar het kamp. Beiden worden vergast, zy wordt tweemaal verlaten door een moederfiguur en wil daarom biyven in de speeltuin van het kindzyn. Caty heeft haar jongste jaren in Frankryk doorgebracht. Later woont zy in Den Haag en daar wordt zy in de speeltuin geconfronteerd met naar tydgenoten. De verlaten heid van haar volwassenheid komt voort uit haar heimwee naar de speeltuin, zy zoekt en ontmoet ook haar vroegere vrienden en vriendinnen. Deze ontmoetingen vormen een groot thema van de roman maar het voornaamste is Caty in haar eenzaamheid. Zelfs het kind van haar en Philip —de laatste is een figuur uit de speeltuin verliest zy als het nog een baby is tydens een bombardement. Veel later vindt zy het kind op een wat melodramatische ma nier terug als de aangenomen zoon van anderen, echter zon der haar rechten te kunnen la ten gelden. In het (open) einde vertelt Caty dat zy met haar nicht Sophie is gaan samenwo nen in oma's huls in Den Haag. Maar O- is nog steeds in Parys en vraagt haar AOW aan. Zeker is „De Speeltuin" een goede roman. Joeepha Mendels is een getalenteerde schrijfster en haar boek is persoonlyk van opzet en taal en zeker ook op recht. In hoeverre zy de jonge mens van heden binnen haar speeltuin kan krygen, ïykt me moeiiyk te bepalen. mann Hesse en Von Eichendorff. Ze behoren al jaren tot het repertoire van Elisabeth Schwarzkopf en de begeleiding van het ballet in de Munt is dan ook de grammofoon plaat van de opneming van haar vertolking met een orkest ander lei ding van George Szell. Béjart heeft, traditie getrouw, in het programma van de Munt schouwburg zyn nieuwe choreogra fie een paar regels verklaring mee gegeven: „Op de drempel van de dood ziet een man de vier vrouwen, van wie hy heeft gehouden. Drie van deze vrouwen hebben ieder een rol gespeeld in een periode van zyn leven; de vierde een raadselach tige figuur heeft hy alleen maar vluchtig gezien. En toch zal het beeld van deze vrouw hem vergezel len tot in de dood. De teksten van de eerste drie liederen zyn van Hesse, die van het vierde is van Jo seph von Eichendorff. De titel van het ballet „Is dit wellicht de dood?" is de laatste zin van dit vocale werk, dat bovendien het laatste werk van Richard Strauss is". Dat weet de bezoeker dan en hy ziet een reeks van vier pas de deux, die zoals altyd by het ballet van de XXste eeuw voortreffeiyk worden gedanst, maar die hem verder niet veel hebben gedaan. Dat is zo lang zamerhand ook wel een beetje de schaduwzyde van Béjart's onmete lijke talent: men denkt dat men al tijd weer iets heel byzonders te zien zal krygen en wanneer het dan een keer tot mooi vakwerk beperkt blyft. voelt men zich wat te kort gedaan. Het ballet .Mathilde" hebben we met veel genoegen teruggezien, om dat het één van de sterkste choreo grafieën van Béjart blyft, ook al met de vondst van het eerst volko men kale toneel, waar dan later uit maar liefst zes „Versenkungen" de wonderlyke beelden opryzen. Zowel voor Mathilde als voor de Baccha nale werd het orkest van de Munt schouwburg geleid door Hendrik Diels, die een van de beste Wagner- dlrigcnten is, die men in Europa heeft, maar die biykbaar moeiiyk de pen van kunstcriticus voor de diri geerstok verwisselt. Het ballet van de XXste eeuw zal dit jaar veel op reis zyn. Het gaat naar Parys, naar Canada, naar Zagreb, Milaan, Florence, Londen, Teheran en voor het eerst zal het ook te New York optreden in de Brooklyn Academy of Music. Als eni ge nieuwe choreografie schynt Stra- winsky's „Vuurvogel" gepland en verder zal men het ook m Brussel met het repertoire van de afgelopen tien jaar moeten doén. Wat gebeurt er met een choreograaf en een bal let, die biykbaar op hun lauweren aean rusten.-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1970 | | pagina 11