Anekdoten over .Van Deyssel,
Boutens, Couperus en Querido
Ballet XXste eeuw
viert verjaardag
INDRE GIDE
Buiten en binnen de speeltuin
in Brussel herdacht
ARoland Hoist in unieke radio-gesprekken
3ndré
Gide
RECLAMEMENSJES
iTERDAG 19 SEPTEMBER 197C
LEIDSCH DAGBLAD
PAGINA 11
per ldd(
Brel tap
UTRECHT (GPD) Op vijf woensdagavonden
hebben onlangs radioluisteraars op Hilversum I de stem
kunnen horen van de man, die onbetwist geldt als Neder
lands grootste dichter: A. Roland Holst. Hij las verzen en
proza, vertelde herinneringen en anekdoten, citeerde uit
spraken van lang gestorven letterkundigen, daartoe bemin
nelijk aangespoord door de enige man aan wie hij zulks
toestond, Simon Carmiggelt.
En al was hier geen sprake van
interviews in de gangbare zin van
het woord daarvoor hield Car
miggelt zioh te zeer op de achter
grond toch is het een unieke serie
uitzendingen geworden, waarmee
men VARA-producer Cor Holst
«geen familie) zonder voorbehoud
kan complimenteren.
Wat aan deze uitzendingen hun
merkwaardig karakter gaf, was al
lereerst de stem van de nu 82-jarige
dichter, een stem met onmiskenbaar
het timbre van een voorbije gene
ratie ik geef het een ieder te doen
alleen al de woorden „logeren" en
„huisje" uit te spreken zoals hij het
doet! Een vaak geamuseerde stem,
maar soms ook een stem die stokte
van ontroering. By het grote in me-
moriam-gedicht voor zijn vrienden
Ter Braak en Du Perron zelfs in die
mate, dat men als luisteraar niet
ontkwam aan de beklemming.
Holst vertelde dat hy vroeger, bij
voorlezingen uit eigen werk, vaak
last had van „het brok in de keel".
„Daar schfjnt niets aan te doen te
zijn. Een dichter als Boutens, die
door velen beschouwd werd. in de ge
wone omgang, als een ongevoelig
mens. had dat heel sterk! Ik hoef
me er dus niet voor te schamen".
Heel curieus was de overgang dan
weer van dit druide-achtige naar de
anekdoten, waarvan de dichter er
vrijwel onbeperkte voorraad leek te
bezitten, en die hy met meesterlijke
imitatie van het stemgeluid der be
trokkenen wist te vertellen. Wie van
Deyssel ooit heeft horen praten
men kan het nog, op een singeltje
dat jaren geleden is uitgebracht by
het boek „Weet Je nog wel" —zal
toegeven dat Hoists stembuiging het
origineel zeer naby komt.
(Van onze Brusselse
correspondent)
BRUSSEL (GPD) Kort na
dood in 1951 stonden de er
van de Franse schrijver An-
Gide voor een grote moeilijk
je ad. By het vaststellen van de
larde van zyn nalatenschap
-'"'den de deskundigen voor zyn
ipitaliseerde auteursrechten
in by kans astronomisch bedrag
cSjstgesteld. Daarover moesten de
pie; «cessierechten worden betaald.
•Jiet was gebaseerd op de jaar-
Ise tantièmes, die Gide van zijn
igever ontving.
Al spoedig bleek dat na zyn over-
i er eerst zoals dat pleegt te
een korte opflakkering in de
11 blieke belangstelling was geweest
dat die daarna tot vrywel ni-
Iwas teruggevallen.
Zo is het verscheidene Jaren ge-
fven. Onlangs vernam ik van een
rijse boekhandel dat het werk
Gide weer geregeld wordt
rkocht. Hy had de indruk dat
veel meer dan voordien werk
persooniykheid van de schryver
discussie worden gebracht.
Wanneer dat inderdaad zo is,
mt de mooie tentoonstelling „Pré-
Ipce d'André Gide" in de Brussel-
Koninklyke Bibliotheek op een
ld ogenblik. Ze werd op touw ge-
ter gelegenheid van het feit dat
de een eeuw geleden werd gebo-
9 i Bovendien heeft Gide met het
ilglsche intellect altyd nauwe rela-
gehad. Hy was nog geen een en
ÖJintig toen hy in gezelschap van
moeder Brugge, Antwerpen,
ussel en Spa bezocht en kort voor
dood, in Juni 1946 hield hy nog
lezing in Brussel. Hy is bevriend
reest met de schilders van Rys-
&erghe en Van den Eeckhoudt,
i s auteurs als Verhaeren, Carlo
Done, Jean de Bosschere, Mae ter-
ei en met de kring van de XX.
heeft in de oorlogsjaren '14-16
bezig gehouden met een „Foy-
Pranco-Belge", die steun ver-
ade aan de gezinnen uit België
naar Frankryk waren gevlucht.
van zyn werken zyn ook voor
ft teerst in kleine oplagen in Bel-
1 verschenen.
b Belgische collecties en in de
B. zelf bleek nog heel veel mate-
ul van en over Gide aanwezig en
tentoonstelling is er met haar
kt dan vierhonderd nummers dan
4 nogal uitvoerig door geworden.
kir ze loont de moeite van het
tachtig bekyken omdat men al-
4 lel belangwekkende details vindt,
t iGide's karakter illustreren.
Zo staat er by voorbeeld de bron-
buste, die de beeldhouwer Zad-
van hem heeft gemaakt. Hy
1 het in 1943. toen hy voor de
fce overheersing naar de Ver.
li was gevlucht en hy dus ge-
jll 'óaakt was naar een foto te wer
st Toen hy in 1948 het brons te
!l wilde tentoonstellen was
fatsoenlyk Gide om toestem-
te vragen. Het antwoord was
klein briefje: „Omdat de buste
weinig geiykend is, verzoek ik u
erby te vermelden dat hy naar een
foto werd gemaakt".
Het is weer eens een voorbeeld
van zyn ydelheid. Die heeft overi
gens ook gemaakt dat een zeer gro
te hoeveelheid aan Gide gerichte
brieven bewaard zyn gebleven. Op
hetgeen hy zelf schreef, stelde hy
overdreven prys. Toen zyn vrouw
Madeleine, nadat hy met de cineast
Marc Allegret, met wie hy een ho
mofiele verhouding had, naar Kongo
ging, verbrandde zy al zyn brieven.
Hy heeft er Jaren over gejeremieerd.
In dit verband ook nog de vermel
ding dat de tentoonstelling een exem
plaar van Gide's Philoctete uit 1899
toont. Op de titelpagina schreef Gi
de: A lord Alfred Douglas, cordiale-
ment. André Gide. Dat was vier Jaar
nadat de schryver Marokko Oscar
Wilde en Douglas had ontmoet in
maart 1895. In mei van hetzelfde
Jaar werd Wilde tot vyf Jaar „hard
labour" veroordeeld.
Portretten van Gide zyn er vele.
Behalve dat van Zadkine vindt men
er vroege foto's en ook de merk
waardige diabolisch aandoende teke
ning van Pierre-Louis Flouquet uit
1945, de schilderijen en tekeningen
van Van Rysselberghe, ook nog la
tere karikaturen en het dodenmas
ker dat in 1951 van hem werd ge
maakt. Heel merkwaardig is een
eerste druk van Les chansons de Bi-
li tis van Pierre Louys.
Gedrukt staat daar de opdracht
André Gide en daaronder in kleinere
letters M.b.A. Louys heeft die laat
ste initialen onderstreept en erby ge
schreven „leur ami". In Si le grain
ne meurt heeft Gide het verhaal van
die kleine mystificatie gedaan. Paul
Albert Laurens en hij hadden de gun
sten genoten van een zestienjarig
Arabisch meisje" zo mooi als een
bachante van een Griekse vaas",
Meryem bent AU. Dat was te Cham-
pel. Later ontmoette hy daar Louys
met een vriend, Herold. Hy sprak
over Meryem en Louys en Herold in
stalleerden zich met haar in een vil
la voor de poorten van Constantine.
Er bestaat nog een tweede exem
plaar van het boek en daarby zyn
zelfs twee foto's van M.b.A., één
naakt, zes en zeventig jaar gele
den
Zo'n expositie is natuuriyk be-
langryk en boeiend, maar de vraag
biyft onbeantwoord hoe het staat
met de betekenis van André Gide
voor de lezers van nu. Voor ons
blyft La porte étroite een meester
werk en Les caves du Vatican een
amusant toneelstuk. Maar dat is heel
persoonlyk. Het is te hopen dat die
hernieuwde belangstelling, waar de
ze expositie ook een bewys van is,
helpt leiden tot een nieuwe waarde
ring van Gide's beste werk. De cri
tici en de lezers van thans zullen
vryer tegenover zyn geaardheid
staan, die zeker in zijn Jonge Jaren
een taboe is geweest. Hoe dat ove
rigens pleit voor degenen, die hem
in die tyd reeds van him bewonde
ring voor bepaalde aspecten, van
zyn werk lieten bUjken. Hun schuch
tere brieven vindt men ook tentoon
gesteld.
Daar was het prachtige verhaal
van Van Deyssels huweiyksaankon-
diging aan zyn vader, de eertyds
zeer bekende prof. Alberdingk Thym,
een man die het verschrikkelyk vond
dat zyn zoon een verhouding had
met een actrice, de latere mevr.
Theo Mann-Bouwmeester.
Holst vertelt: „Daar zit hy met
zyn zoon, voor ze aan tafel zouden
gaan, zoals dat toen heette een bit
tertje te drinken en toen zegt
de zoon tegen de vader: „Vader, ik
heb u een belangryke mededeling te
doen". Waarop de oude professor al
begon te rillen. Die zei: „Karei, mag
ik misschien weten wat dat is?"
„Vader, ik heb het besluit geno
men my in den echt te begeven".
O God. dacht de professor, daar
heb je het dan.
.Karei, mag ik misschien vragen
met wie?"
Waarop de zoon zei: „Vader, dat
zal u te gelegener tyd geopenbaard
worden. Maar hier is mevrouw myn
moeder om te zeggen dat de soep
op tafel staat".
En een rUlende professor ging ach
ter zyn bord soep zitten. Toen de
soep op was,, belde mevrouw Thyn
en kwam het tweede meisje binnen,
dat er allerhelst uitzag en waar de
professor dol op was, volkomen in
het nette: het was ook een allerliefst
wezen. Waarop de zoon opstaat en
zegt: „Vader, mag ik u myn aan
staande vrouw voorstellen?"
De professor sprong op, drukte het
meisje aan zyn borst en zei „Kind,
goddank dat jy het bent!"
En daar was dat andere verhaal,
veel te lang om hier te citeren,
waarin Van Deyssel 's nachts op de
Amsterdamse artiestensociëteit De
Kring was biyven hangen en werd
meegenomen door de schilder Germ
de Jong. 's Morgens werd de gast
heer wakker doordat Van Deyssel,
die de hele nacht in zyn eentje
cognac was biyven drinken, tussen
duim en wysvinger zyn grote teen
vasthield en vroeg: „Meneer De Jong,
mag ik u vragen behoort dit nog aan
u?".
Couperus
Van Louis Couperus was er de ont
moeting met Israël Querido, een
schrilver die zichzelf voor een genie
hield en het als vanzelfsprekend be
schouwde een medegenie bij zyn
voornaam aan te spreken. Holst, met
het kwynende stemgeluid van Cou
perus: „Ja. heel wonderiyk, daar
komt meneer Querido binnen en die
gaat naar me toe en die zegt: „Zo
Louis, hoe gaat het?"
Ja. wat moest ik zeggen? Ik zeg
maar: „les, dat gaét nogal".
Ze gingen aan een tafel zitten en
toen had Querido gezegd: „Louis, dat
zul je met me eens zyn, een genie
heeft het recht zyn vrouw te be
driegen".
Nu wist iedereen dat het huwe-
lyk van Couperus met zyn eigen
nicht, een freule Baud. heel goed
was. maar Couperus was wat tegen
woordig met een beleefde term een
homofiel genoemd wordt. Hy zei:
„O les, dat ben ik helemaal niet met
Je eens. Dat zou Betty niet goed
vinden!"
Zielige makkers
In de jaren '20 had Jan Greshoff
zyn ballade van de zielige makkers
geschreven, met de regels:
O Heer. wees vriend'iyk voor die
arme tobbers,
Van Hulzen, Scharten, Wagenvoort
en Robbers.
Vergeef hun al die glim lach loze boe
ken.
Vergeef hun al die zwarte nagel
randen,
En al die knieën in hun slobber
broeken.
Maar Querido, zo, moet branden.
Holst: ,Dat komt in „De Gids" en
daar kom ik twee weken later op het
Rokin in Amsterdam Herman Rob
bers tegen. Die een ontzettend goeie
man was. Wat zei Boutens ook weer
van hem: „Een beste, brave, talent
loze man".
Ik kom Robbers tegen en die zegt:
„Hoe kun Je nou toch zoiets in „De
Gids" plaatsen?"
Ik zeg: „Ik vind het een van de
beste polemische gedichten die ik in
tyden heb gelezen". Toen bedenk ik
opeens dat hy er in voorkwam. Ik
zeg: „Dat moet je je niet aantrekken,
hy had gewoon een rymwoord no
dig op tobbers".
„O denk Je dat dat het is?"
Dank zy deze radiogesprekken we
ten we nu ook op welke uren zich
de inspiratie by de dichter pleegt
te melden: 's morgens vroeg, „te be
ginnen met myn laatste kop thee en
myn eerste sigaret", of tegen de
avond, by de overgang van de laat
ste kop thee naar de eerste borrel.
„Dan drink ik heel lang en en heel
langzaam"
„Winter aan zee"
Over die borrel nog een anekdote.
In de oorlog, toen spreken in het
openbaar niet mogelyk was, heeft
Roland Holst wel lezingen bij men
sen aan huis gehouden. „Ik herin
ner me, toen kwam er een keer in
de pauze een dame naar me toe, met
zo'n uitdrukking van tot dwepen be
reid en die zei: „O meneer Roland
Holst, als u wist wat „Een winter
aan zee" voor my betekend heeft!
Ik zag aan haar gezicht dat ze er
misschien een kwart van begreep en
toen heb ik gezegd, en ik was met
een helemaal van haar af: „Me
vrouw, in „Een winter aan zee" zit
meer jenever dan zeewater
Het is te hopen dat deze verhalen
en nog talloze andere ooit eens iö
een boekje verzameld worden. Want
mooie anekdoten, goed verteld, zyn
in onze letteren toch wel erg zeld
zaam.
Scène uit ,Js dit wellicht de dood?"
(Van onze correspondent
André Glavimans)
BRUSSEL (GPD) —Het tienja
rig bestaan van het Ballet van de
XXste eeuw, waarvan Maurice Bé-
jart al die tyd de vaak omstreden
leider is geweest, wordt met niet al
te veel schittering gevierd. Eén nieu
we choreografie, een ballet voor één
danser en vier danseressen, op de
muziek van de „Vier letzte Lieder
van Richard Strauss.
Dat korte ballet vormt dan het
middenstuk tussen twee oude para
depaarden, de uit 1961 daterende
Bacchanale uit Richard Wagner's
Tannhaüser en de Mathilde van
1965. ook op muziek van Wagner na
mely k uit de Tristan en de Wesen-
donoklieder, waaraan het ballet zyn
haam ontleent.
De „Vier letzte Lieder" van
Strauss dateren van 1947. Hy com
poneerde ze op teksten van Her-
Jk nieuwe genieën van de publl-
tt' noemt Elle de Jongetjes en
&Jes van zes tot twaalf Jaar die.
'Initiatief van een groot Frans re
cta tfiebureau. met pen, potlood en
few aan de gang mogen om re
isteksten en tekeningetjes te
fcn. De grote reclamejongens vin-
5 die visie van het kind zo belang
eend omdat een op de vier Fran-
Jonger is dan vyftien jaar. Die
(K ^ren betekenen een grote markt
kleding, voedingswaren en
*nartikelen. By de aankoop waar-
0 hun eigen mening steeds vaker
doorslag geeft. Uit de denken
fcënwereld die de kleine copywri-
totnutoe op papier hebben ge-
meent men te mogen opmaken
dat de Jeugd directe en ongecamou
fleerde reclame verwacht. Die re
clame moet bovendien 'snel' zyn
(met weinig tekst en zonder moei-
ke woorden) en vooral kleurig, by
voorkeur in geel, rood of hardgroen.
Psychologen zouden positief staan
tegenover het experiment omdat het
moderne kind by na van uur tot uur
met reclame wordt geconfronteerd.
Door kinderen veel meer objecten
uit de moderne maatschappy te la
ten tekenen (inplaats van de tradi
tionele huisjes, boompjes en bloeme
tjes) zou men het kind een selectieve
en kritische houding tegenover de
moderne reclame kunnen bybrengen
zodat het tot een 'gewaarschuwd
consument' opgroeit.
JOSEPHA MENDELS.
De Speeltuin.
Uitg.: Paul Brand, Bussum.
Als ik een roman zoals deze
van Josepha Men dels gelezen
heb, ga ik my afvragen hoe een
jong mens van vandaag een
dergelyk boek zou ondergaan.
In de vorige kroniek over het
boek van de auteur Judicus
Verstegen, „De vloek van het
Schema" ben ik even ingegaan
op het feit dat hy zyn boek een
„hybride" noemde. Het vorm
verschil tussen een roman van
nu en van vroeger ik zal geen
tyden noemen is o.a. dat de
auteur van nu zich bedient van
alles wat hy bruikbaar acht en
dus de traditionele vorm heeft
losgelaten. Dat is echter niet het
enige verschil. Ik meen dat ook
de conceptie is veranderd. De
roman resp. een prozaverhaal
was die van de „tranche de vie"
die zich als een pudding in zyn
traditionele conceptie van een
vorm liet gieten. Ik bedoel hier
niets denigrerends mee, ik
tracht alleen het verschil te be
naderen in een zo simpel moge-
ïyke formule. De auteur greep
a.h.w. een stuk leven en zette
dat naar zyn schryvershand. Ik
denk dat dat grijpen van een
afgepast stuk thans niet goed
meer mogelyk is vanwege het
feit dat er geen afgepaste stuk
ken meer te grypen vallen zon
der daarmee te raken aan de in
beweging zynde levensstructuur.
Ik heb de indruk dat de auteur
van heden en dus ook de lezer
van heden, onderhevig is aan
een lichte maar onophoudeiyke
aardbeving in het wereldbeeld
zoals dit zich tot nu toe heeft
voorgedaan. Ik meen niet te
zeggen dat er zich niet al eer
der veranderingen hebben voor
gedaan, maar de overtuiging
dat die minder ingrypend zyn
geweest, kan ik niet loslaten
Om een eenvoudig voorbeeld te
geven: hoe zou het mogelyk zyn
om de wereld van heden, waar
men via de techniek letterlyk
lichameiyk buiten kan treden
en waarvan men via de atoom
leer de eigenhandige vernieti-
gingsmogeiykheid heeft bewe
zen, nog zien als het bolle be
volkte vlak met het geheim bui
ten zyn dampkring van de vori
ge eeuw, waar men desnoods een
eind onder kon maar zeker
niet af. Er konden de afschu
welijkste dingen gebeuren zoals
epidemieën, heksenjachten en
oorlogen: de mens zat toch vei
lig binnen de aantrekkings
kracht van onze planeet. Deze
feiten moeten in het onbewuste
van ieder levend wezen een
schok teweeggebracht hebben
die nog steeds doordreunt tot in
ieder aspect van de mensehjke
zynsvorm. Deze dreun moet dus
doorgewerkt hebben in het
maatschappelyk bestel, in de
moraal, in het geloof, de grond
slagen die eens de zin van het
bestaan hebben gevormd en die
nu met twyfel, achterdocht en
angst bekeken worden. Vandaar
de crises in gezag, gedrag, gods
dienst, bezit, arbeid, die
zaken die eens de pylers van de
maatschappy waren. Dat deze
verandering universeel is, is
duideiyk zichtbaar. Het is dus
niet wonderiyk dat een schry
ver van nu, beter, de kunste
naar in het algemeen, aankykt
tegen een chaotisch totaal zo
dat een onderdeel, b.v. een ver
houding tussen twee of meer
mensen, niet meer zyn aan
dacht alleen krijgt. Men pro
beert door te dringen tot nieu
we terreinen die er vanwege die
schok moeten zyn en die, zynde
de gevolgen van een aardbeving,
geen begrenzing meer hebben.
Dat ik dit alles overwogen
heb by het lezen van „De
Speeltuin" van Josepha Men-
dels komt waarschyniyk door
dat beeld van die speeltuin. Het
is voorlopig uit met onze speel
tuin en wy moeten er niet naar
terugverlangen. Dat de voor
naamste figuur uit deze roman
dat wel doet, heeft my mogelyk
wat opstandig gemaakt. Overi
gens is dit boek, dat men onder
de rubriek bekentenisromans
zou kunnen onderbrengen, mo
dem in zyn vorm: niet chrono
logisch maar gebouwd volgens
Literaire kroniek
door
Clara Eggink
de grillen van het geheugen
van de schryfster. Ook heeft zy
zichzelf gesplitst in O. (de On
nozele) en Caty, de hoofdfiguur.
Het boek vangt aan met een
daad van O. die een stipendium
aanvraagt by het ministerie
van C. R. en M. en dat ook ont
vangt. Dit geeft de schryfster
de mogelykheid „De Speeltuin"
te schryven.
Dan treedt Caty op na een
poging tot zelfmoord, genezen
en ontslagen uit een ziekenhuis.
De laatste woorden die de dok
ter tot haar zegt zyn: „Op som
mige punten en dit is uw
charme —bent u niet verder
gekomen dan een kind," wat de
schryfster zelf de woorden in de
mond geeft," maar zyn wy niet
allemaal kinderen gebleven,
kinderen van de speeltuin?"
Men hoeft er de psychiater niet
voor te horen om te weten
waarom Caty een kind van de
speeltuin is gebleven. Als zy
noe klein is, sterft haar groot
moeder aan wie zy innig ge
hecht was. Later wordt zy door
haar moeder verlaten, die haar
Joodse vader volgt naar het
kamp. Beiden worden vergast,
zy wordt tweemaal verlaten
door een moederfiguur en wil
daarom biyven in de speeltuin
van het kindzyn. Caty heeft
haar jongste jaren in Frankryk
doorgebracht. Later woont zy in
Den Haag en daar wordt zy in
de speeltuin geconfronteerd met
naar tydgenoten. De verlaten
heid van haar volwassenheid
komt voort uit haar heimwee
naar de speeltuin, zy zoekt en
ontmoet ook haar vroegere
vrienden en vriendinnen. Deze
ontmoetingen vormen een groot
thema van de roman maar het
voornaamste is Caty in haar
eenzaamheid. Zelfs het kind
van haar en Philip —de laatste
is een figuur uit de speeltuin
verliest zy als het nog een baby
is tydens een bombardement.
Veel later vindt zy het kind op
een wat melodramatische ma
nier terug als de aangenomen
zoon van anderen, echter zon
der haar rechten te kunnen la
ten gelden. In het (open) einde
vertelt Caty dat zy met haar
nicht Sophie is gaan samenwo
nen in oma's huls in Den Haag.
Maar O- is nog steeds in Parys
en vraagt haar AOW aan.
Zeker is „De Speeltuin" een
goede roman. Joeepha Mendels
is een getalenteerde schrijfster
en haar boek is persoonlyk van
opzet en taal en zeker ook op
recht. In hoeverre zy de jonge
mens van heden binnen haar
speeltuin kan krygen, ïykt me
moeiiyk te bepalen.
mann Hesse en Von Eichendorff. Ze
behoren al jaren tot het repertoire
van Elisabeth Schwarzkopf en de
begeleiding van het ballet in de
Munt is dan ook de grammofoon
plaat van de opneming van haar
vertolking met een orkest ander lei
ding van George Szell.
Béjart heeft, traditie getrouw, in
het programma van de Munt
schouwburg zyn nieuwe choreogra
fie een paar regels verklaring mee
gegeven: „Op de drempel van de
dood ziet een man de vier vrouwen,
van wie hy heeft gehouden. Drie
van deze vrouwen hebben ieder een
rol gespeeld in een periode van zyn
leven; de vierde een raadselach
tige figuur heeft hy alleen maar
vluchtig gezien. En toch zal het
beeld van deze vrouw hem vergezel
len tot in de dood. De teksten van
de eerste drie liederen zyn van
Hesse, die van het vierde is van Jo
seph von Eichendorff. De titel van
het ballet „Is dit wellicht de dood?"
is de laatste zin van dit vocale werk,
dat bovendien het laatste werk van
Richard Strauss is".
Dat weet de bezoeker dan en hy
ziet een reeks van vier pas de deux,
die zoals altyd by het ballet van de
XXste eeuw voortreffeiyk worden
gedanst, maar die hem verder niet
veel hebben gedaan. Dat is zo lang
zamerhand ook wel een beetje de
schaduwzyde van Béjart's onmete
lijke talent: men denkt dat men al
tijd weer iets heel byzonders te zien
zal krygen en wanneer het dan een
keer tot mooi vakwerk beperkt blyft.
voelt men zich wat te kort gedaan.
Het ballet .Mathilde" hebben we
met veel genoegen teruggezien, om
dat het één van de sterkste choreo
grafieën van Béjart blyft, ook al
met de vondst van het eerst volko
men kale toneel, waar dan later uit
maar liefst zes „Versenkungen" de
wonderlyke beelden opryzen. Zowel
voor Mathilde als voor de Baccha
nale werd het orkest van de Munt
schouwburg geleid door Hendrik
Diels, die een van de beste Wagner-
dlrigcnten is, die men in Europa
heeft, maar die biykbaar moeiiyk de
pen van kunstcriticus voor de diri
geerstok verwisselt.
Het ballet van de XXste eeuw zal
dit jaar veel op reis zyn. Het gaat
naar Parys, naar Canada, naar
Zagreb, Milaan, Florence, Londen,
Teheran en voor het eerst zal het
ook te New York optreden in de
Brooklyn Academy of Music. Als eni
ge nieuwe choreografie schynt Stra-
winsky's „Vuurvogel" gepland en
verder zal men het ook m Brussel
met het repertoire van de afgelopen
tien jaar moeten doén. Wat gebeurt
er met een choreograaf en een bal
let, die biykbaar op hun lauweren
aean rusten.-