Schrijver Olaf de Landell had filmster willen worden Twee grote Duitsers Pianist Daniel Wayenberg enthousiast over zijn tournee door Rusland LITERAIRE KRONIEK VAN CLARA EGGINK fltf/DAG 1« MAART 10TO LEID8CH DAGBLAD PAGINA 29 HILVERSUM (GPD) De eerste vraag die men misschien aan een schrijver moet stellen, is: „Hoe ben je tot schrijven gekomen? Maar de eerste vraag die men aan een schrijver, dichter, edelsmid, choreo graaf, balletdanser, componist en antiekverzamelaar als Olaf de Landell zou moeten stellen, luidt waarschijnlijk: Hoe ben je met alles begonnen? Het antwoord luidt dan nogal onverwacht: „Ik wou vroeger zo graag filmacteur worden. Al vanaf mijn vroegste jeugd. Vanaf mijn elfde, twaalfde jaar zowat. Voor die tijd was ik eigenlijk altijd al aan het toneelspelen en aan het verhaaltjes vertellen. Ik herinner me dat 's jongetje van vier jaar 's morgens wakker werd en dat ik dan eenvoudig een keuze deed. Vandaag ben ik een prins of een tover heks of een duvel of ook wel eens een deftige koning. En dan stond ik op die manier op. Dat ik door baboe gepoedeld werd en ingesmeerd met muggenolie, dat deed geen afbreuk aan mijn koningschap. Op dat moment was ik die man. Het was natuurlijk in Indië heer lijk dat je daar die grote open ga lerijen voor het huis had. Zo'n open voorgalerij, dat is een toneel en daar trad ik dan de hele ochtend op. Mijn moeder had daar in een hoek een djait (naaister) zitten en alle knip- lels die afvielen, verwerkte ik di- fct in mijn kostuum voor die och- end. Dus als wu om één uur moes- en gaan eten, werd ik eenvoudig lit allerlei dingen die aan me vast- [eknoopt, geplakt en gespeld za- en, gepeld en dan werd Ik mezelf peer. Ik weet nog wel dat toen ik en aap in het bos voor moest stel en, Ik in een pilaar ben geklommen, fat ik anders nooit gedurfd zou lebben. Maar omdat ik een aap was, ïoest ik het wel en het lukte schit- ïrend. Tussendoor had ik ook al geschre- en, want als jongetje van zes Jaar lng ik niet naar school, maar ik had iel een beetje leesles van mijn moe- Ier gekregen, de letters kijken en zo. )mdat ik totaal niet wist hoe een pelling in elkaar zat. vlocht lk die etters aan elkaar tot wat ik vond Kat een spelling was. Dat schrijven zat er dus ook al in. Maar toen ik later mijn familie confronteerde met het feit dat ik bij dp film zou, dacht iedereen dat dat een variatie was op de tramconducteur. De enige die hiervan bleek te willen horen, was mijn grootmoeder, maar mijn moeder verbood mij er nog ooit in haar bij zijn over te spreken. Dat was ont zettend dramatisch. Toen lk negen tien was. stierf mijn grootmoeder, maar als zij was blijven leven, was ik filmacteur geworden. Beslist. Ik ben daarna op de tekanschool gezet, wat afschuwelijk was, want ik kon helemaal niet tekenen. Ik mocht dan ook het jaar daarna niet meer terugkomen op die school en zie, nou dan wil ik beslist pertinent doorgaan voor de film en toen heb ik heel uitgebreide lessen gekregen in paard rijden, autorijden, schermen en dan sen. Mijn moeder zei: Als je nu na afloop tóch nog filmacteur wil wor den dan kan ik er ook niks meer aan doen. De familie dacht, dat ik rijk wou worden, mooie Juffrouwen zoenen en in een auto rijden, maar dat je als jong mens ontzettend ge boeid kan zijn juist door film, door het kleine gebaar van een hand of acteren met iets,dat uitgedragen wordt op zo'n groot doek en de ge weldige dingen die je daarmee kunt bereiken, dat zagen ze niet. Ik was eenentwintig, toen ik dan eindelijk geforceerd naar Ber lijn ging en Berlijn was eigenlijk al op de nipper van Hitler. Die hele boel ging mis. Ze namen daar geen mensen meer aan. Ik heb er een jaar gezeten. Toen ik terugkwam, heb ik uit pure armoe, omdat ik niks te doen had, een boek geschre ven in de ik-vorm. Alleen maar om in de ik-vorm een rolletje te kun nen spelen. Iedereen dacht dat ik over mezelf schreef, dat is natuurlijk stompzinnig, dat zou ik nooit doen. Dat ken je al. Maar om je hele maal te verdiepen in een ander mens. Mijn tweede boek was „Spiegel aan de wand" en het derde boek was ook weer ik de ik-vorm omdat ik het toch wel heerlijk vond, en ja, toen heeft dat per ongeluk meer opgang gemaakt dat iemand had gedacht. Dat ging nog vreselijk moeilijk hoor, want ik verdiende er geen rooie cent mee. En het leven loopt van dag tot dag. weet je. Iedere keer denk je, volgende week ga ik dat en dat doen, maar je doet het niet. Na de dood van mijn moeder, ik was toen 42, bleek plotseling dat ik naam had gemaakt. Ik verkocht dertig a veertigduizend boeken per jaar. En als je dan bedenkt dat je daar met de grootste moeite f 1900,- uitpulkt en dat zo'n vent dan denkt dat je daarvan kan leven! Het geld gebrek had trouwens toch ernstige gevolgen. In de oorlog had ik samen met Benedict Silbermann een ope rette geschreven, en die ope rette had tegenslag. Ik had er zelf in willen spelen. Dat vonden ze niet goed. Ik gaf geen toestemming voor bepaalde uitvoeringen en dat liep al lemaal mis. Maar toen ik 37 was, heb ik dat libretto van die operette op gestuurd naar Arthur Rank Orga nisation in Engeland en kreeg ik een paar dagen later een briefje van do directeur dat hij graag met mij per soonlijk wilde kennismaken. Dat was in 1948, maar ik had dus geen geld. Twee jaar later kreeg ik een goeie afrekening van een boekje en heb ik er direct werk van gemaakt, maar toen wist niemand meer wie ik was in Engeland. Terwijl hij oosterse limonade, „die smaakt zoals rode rozen geuren", in schenkt en geconfijte vruchten pre senteert, vertelt Olaf de Landell over de edelsmeedkunst, die hij ook beoefent met als resultaat een doos prachtige zelfsgesmede ringen. Smeedwerk „In Indië had je Javaanse goud smeden. Die kwamen gewoon langs de deur. Het was ongelooflijk wat die mensen maakten aan granulewerk en zo. Ik heb als klein kind daar zulke mooie dingen van gezien, dat ik jaren later, toen wij allang in Ne derland waren, tegen mijn moeder zei wat zou ik toch vreselijk graag een paar mooie ringen willen maken. In 1947 ontmoette ik Catrien Bogtman. Zij is een edelsmid, die hoorde van mij en zei, kom maar kijken hoe ik het doe en probeer jij het ook maar es. En dat lukte uitstekend". Een vriend, die edelsteenslijper is, helpt hem voor zeer billijke prijzen aan de stenen. Maar de laatste ja ren is er van ringen en sieraden ma ken niet veel meer gekomen. Olaf de Landell houdt van mooie dingen. Hij fotografeert ze met zijn stereocamera, zoals de spinneweg op het raampje van de tuinschuur en het verstilde vijvertje van de buren. Hij verzamelt ze en geniet van ieder stuk middeleeuws antiek, dat hij in de loop der jaren moeizaam veroverd heeft. „Dat komt waarschijnlijk ook wel door Indië weet je", zegt hij, „want mijn vader was daar de arts van de sultan van Cheribon. Die woonde in een echt antiek kraton (paleis) en dat kraton was omgeven door zeven muren met zeven poorten. Als mijn moeder bij de vrouw van de sultan op bezoek ging, stuurde die vrouw haar landauer met een gou den pajong. Dan mocht mijn moeder daar in zitten met die heren achter op en die gouden parasol. Danzat ik naast haar en genoot ik zo van dat zonlicht op die balletjesfranje en van die tocht door die zeven poor ten. Die werden achter elkaar gepro jecteerd als de ribben in een bagca- mera. Antiek Chinees. Javaanse mooie oude juwelen, prachtige kris sen met diamanten ingelegd, emaille werk, schitterende gegraveerde gla zen van de Ruyter en van Tromp, prachtige batiks en mooi borduur werk. Dus ik heb van klein kind af hele mooie dingen gezien. En we hadden een baboe, die heel bijzonder mooi oude sagen kon vertellen. Indië is een wonderlijk land. Ik weet wel dat ik 's avonds met mijn moeder een ommetje maakte en dan kwamen we langs een Javaanse begraafplaats. Op die begraafplaats groeiden bo men. Die hebben weinig blad, maar bloeien in een bepaald jaargetij de met grote witte bloemen, net als magnolia, maar dan heel groot en wit. 's Avonds beginnen ze te geuren. Dat is een ontzettend zwa- f re vanillegeur. Zo verschrikkelijk zwaar, dat als er iemand op zo'n, kerkhof zou blijven, hij onmiddel lijk bedwelmd zou worden en spo ken en schimmen zou gaan zien. Maar het was voor mij erg boeiend en ik was als klein kind daar ook wel een beetje bang voor, hoor, om daar met mijn moeder langs te lopen en dan .in dat stille witte maanlicht die ontzaggelijke kelken te zien, en die zware gem- te ruiken. Dat was ook in de tijd dat mijn vader een ande re vrouw leerde kennen waar hij ver liefd op werd". het Jonge kind, zijn moeder en zijn broertje. Er werden o.a. aanslagen op hun leven gepleegd door middel van het uitzetten van kleine gifslange tjes in huis, waarvan de beet bin nen vier seconden dodelijk was. Er waren geestverschijningen, op geroepen uit duistere machten van de „goena goena" (zwarte magie). Al voordat de familie in het huis kwam wonen, werd ze gewaarschuwd dat er een geest rondwaarde, maar Olaf's moeder lachte om deze ver klaring en deelde mee dat ze het spook dan wel een hand zou geven als ze het tegenkwam. Maar niet al leen kwam ze het tegen, het dook herhaaldelijk op, ook overdag. Door de onontkoombaarheid van het ver schijnsel, bracht het vooral bij de kinderen onvoorstelbare angsten te weeg. Het spook bleek een Javaanse vrouw te zijn met tot op de grond kletsnat haar en starende afschuwe lijk gestorven ogen. De herkomst er van werd achterhaald toen de moe der van Olaf eens aan een diner bij de toenmalige regent de gelijke nis van haar geestverschijning op merkte. De man antwoordde dat hij dan het huis zeker zou kopen, om dat het hier zijn moeder betrof, die uit liefdesverdriet zich toen hij jong was, had verdronken in de sloot ach ter het huls. Op de vraag aan Olaf de Landell, hoe hij het mogelijk acht dat zulke visioenen tot stand kwamen, ver klaart hij deze uit het vermogen van de goena goena beoefenaars om zich, eenmaal in het bezit van iets van het lichaam van de „vijand" hierop te concentreren en bovendien door het mengen van kleine hoeveelhe den papaverine door het eten van de slachtoffers deze extra ontvankelijk te maken. Nog veel later, al in Nederland, zou Olaf de Landell strafwerk van de meester op school krijgen, omdat hij zo „loog". Hij had n.l. zijn vriendjes op school deelgenoot ge maakt van zijn ervaringen met de wereld der geesten. Nog altijd her innert hij zich een vechtpartij, waarbij een jongen die het van hem won, bovenop hem ging zitten en hij plotseling begon te schreeuwen en te huilen omdat hij „die ogen" weer zag. De onderwijzer vond hem toen „een misselijke lafaard". Bekroond Geesten Dan vertelt Olaf de Landell het verhaal van de jaren, die volgden voordat de scheiding werd uitgespro- I ken en die tot een hel werden voor Treuirige jeugdherinneringen van een kind, dat onder zo'n gunstig ge sternte geboren was en door zijn blanke huid in het Indië van voor 1919 gold als een gelukskind .vaar men van heinde en verre.naar kwam kijken. Misschien valt door de im pressie van deze Indische jaren de wat mysterieuze, vaak mystieke sfeer te verklaren die in alle boeken van De Landell aanwezig is en die waar schijnlijk een vari de vele oorzaken is van zijn groot succes. Zijn werk werd ook bekroond. In 1951 werd het verhaal „De porce- leyntafel", dat hij onder motto had ingezonden, uitgeroepen tot Boeken weekgeschenk. In 1950 had hij een onderscheidingsprijs gekregen met 'n DEN HAAG (GPD) Op getogen over het publiek en de nanier waarop de cultuur er is \eorganiseerd, is Daniel Wa- lenberg teruggekomen van ten tournee door Rusland. De pianist is een onvergetelijke er- aring rijker, de modelspoorwegbou- rer in hem zit echter nog met een uzzel: „Elektrische treinen en alle Inkomende mechaniekjes zijn een lobby van me. Ik heb me afge jaagd boe ze het daar voor elkaar tijgen dat de wissels niet vastvriezen spoorlijnen niet insneeuwen, 'aar ik heb geen gelegenheid gehad ie daarover uitgebreid te laten in smeren". Vele tientallen uren heeft hij ge- ruik gemaakt van de diensten van e Russische spoorwegen. Zijn agen- a stuurde hem naar Moskou, Le- mgrad, Riga, Charkow. En feeds was er de tolk van het staats- Impresariaat. .Dat moet ook wel, anders krijg je weldige taalmoeilijkheden. Ze was eeds in de buurt. maar zonder dat ®t er op leek dat ze een gevangenis ewaakster was. Ik kon gaan doen at ik wilde." Hij hoefde maar een kik te geven, 1 er kwam een kaartje voor de voor- felling van Moessorgsky's Boris Go- oenow" en zelfs voor een drukbe- feht schouwspel als de kampioen- ^bappen kunstrijden op de schaats Leningrad. Op de programma's van reci- IUs stond werk van Bach (chroma- sche fantasie en fuga), Pranck Prelude, koraal en fuga)een sona- b van Dutilleux, Chopin en Stra- insky's bewerking van drie delen lt zijn Petroesjka. „Henri Dutilleux las er niet bekend en heel merk aardig wordt ook Cesar Franck er niet veel gespeeld. Dat Is een moei lijk te verklaren kwestie, maar het schommelt op en neer, is een beetje aan mode onderhevig. In Charkow speelde ik met orkest het pianocon cert van Grieg. Ze vertelden me dat het er enige jaren niet is gespeeld. Ook weer zo'n modeverschijnsel Zo'n jaar of twintig geleden speelde iedereen het. Nu zie je het weer veel minder". Overal trof hij uitstekende instrumenten aan, allemaal Stein- way's, overal vond hij volle zalen. En hoewel Daniel Wayenberg geen pia nist is die over gebrek aan belang stelling heeft te klagen, verbaasde het hem lichtelijk. Houden van muziek „Dat is een uitzondering in en land waar je voor het eerst komt. Ik vroeg een paar mensen hoe ze het voor elkaar kregen, want in het Westen betekent het geven van een concert voor een volle zaal. dat het publiek je kent. Het is geen kwes tie van extra publiciteit, zelfs niet van organisatie, maar eenvoudig zo: aie mensen houden geoeg van muziek om er naar toe te gaan. En ten tweede zijn ze nieuwsgiering naar een buitenlander". „Bij een debuut in Moskou of in Leningrad denk je aan doorgewin terde critici, .leraren, jongere colle ga's van de oonservatoria, maai- je rckenit niet op het grote publiek. En toch is het iedere keer vol. Zelfs in een kleinere plaats als Charkow. Nou Ja, relatief kleiner dan, want er wo nen nog altijd zo'n anderhalf mil joen mensen". Hoewel hij ook in het Westen jon ge mensen trekt, viel hem hem op dat de Russische conservatoriumleer lingen in aanzienlijke aantallen naar buitenlandse pianisten komen luiste ren. „Dat gebeurt hier veel minder. Wel als het een wereldberoemde so list gaat worden, maar wan neer iemand minder bekend is, komt het toch weinig voor dat er zo'n vijf tig toekomende collega's van Je zit ten te luisteren". Hij heeft niet een, twee, drie bij de hand welk segment uit zijn pro gramma het meest aansloeg, 't Blijkt ook niet zo'n pientere vraag te zijn, want hij somt een aantal oorzaken op die met de nationaliteit van het publiek niets te maken hebben. Sportiviteit „Het publiek leeft met je mee. Het kijkt in eerste instantie een beetje de kat uit de boom. Na een groter werk krijg je weer een andere reac tie dan na een stel kleine stukken. Nee, ik zou niet kunnen zeggen wat nou het meeste succes had. Ja, Pe troesjka uiteraard, maar dat was het eind van het recital. Een zeer virtuoos explosief nummer en bovendien een halsbrekende toer. Daar gaat sportiviteit een rol in spe len en dat trekt ieder publiek. Waar dan ook. 't Is een zeer gevaarlijk stuk, een kwestie van uithoudingsvermo gen. Dat voelde het Russische pu bliek wel heel goed aan". Daniel Wayenberg heeft in Rus land gespeeld, gereisd, gesproken. Hij heeft er ook gekeken. In de roem ruchte hermitage van Leningrad bij voorbeeld: „Je weet niet wat je ziet. Met een tollend hoofd kom je er uit. Rembrandt, Ruysdael, een schit terende collectie impressionisten, Gauguin, Cezanne, Picasso, Matisse. Maar ook Rubens en een paar wer ken van Leonardo da Vinei". Daniel Wayenberg en Rusland hebben elkaar ontdekt. De directeur van het staatsimpresariaat wacht de echo's af uit de plaatsen waar hij is geweest. Straks volgt de correspon dentie met zijn manager. Nu zegt hij „Van de kou had ik veel minder last dan ik vreesde. Nou was het er niet verschrikkelijk koud, zo'n vijf tot vijftien graden onder nul. Als je d'r rekening mee houdt, is dat best te doen". Het is zeer waarschijnlijk dat hij de Sowjet-Russische republieken terugziet bij een toch nog iets be haaglijker temperatuur. verhaal dat later „De appels bloeien" zou woorden. Hij had boen al onder andere naam een radioserie voor de AVRO lopen over liefdesgeschie denissen uit de mythologie en folklo re. „De harp der muze" geheten. Ge volgd door „De lachende Hollander" en „De nar in de Hollandsche tuin", waarna de serie „Verklonken ac- coord" met oude sagen en legenden tot stand kwam. Sinds twaalf jaar verzorgt Olaf de Landell ook een maal in de veertien dagen „Over peinzingen in een notedop" in het programma van Emile Kellenaers en eenmaal in de maand werkt, hij mee aan het ziek6nprogramma „Palet". Ook op maatschappelijk terrein is de man die naar aanleiding van ver halen over rassendiscriminatie zegt: „Ik schaam me soms gewoon dat ik blank ben", zeer actief. Zo is hij overtuigd van de schadelijke wer king van fluoride in het lichaam van de mens. voorzitter van het anti- fluorcomité, dat nog steeds de laat ste ontwikkelingen met betrekking tot fluoridering van het water op de voet volgt en zeer ernstig van plan indien nodig passende initiatieven te ontplooien. Wat vindt hij. van initiatieve ge sproken van die van zijn collega- auteurs? „Och", zegt hij. „ik sta er buiten. Ik hoor niet bij de groep. Ze hebben laatst die actie gehad in de openbare leeszaal in Amsterdam, maai- ik wist nergens van. Ik vind heel veel moderne boeken, die ik lees walgelijk, omdat er niks in voorkomt. Het is alleen maar een boel „ge schrokken ik". En daar komt nog bij, v-at ik ze vreselijk kwalijk neem, dat men dan tegenwoordig over seks praat en dat ze dus over seks schrij ven. Ik ben er helemaal niet tegen dat je rooie verf in een schilderij gebruikt, maar je moet niet het schilderij rood willen verven omdat het mode is. Ik heb het in mijn li teratuur tot nu toe niet nodig, maar als ik het nodig had. zou ik het niet uit de weg gaan. Maar het mioet no dig zijn, het moet functie hebben". HOEWEL zij uit dezelfde tijd stammen, lijkt het me moeilijk een groter verschil tussen twee schrijvers vast te stellen dan tussen Thomas Mann (1875- 1955) en Hermann Hesse (1877- 1962). Toch hebben beiden een zodanige internationale bekend heid bereikt dat de toekenning van de Nobelprijs er het gevolg van was. Mann kreeg deze in 1929 en Hesse in 1946. De enige overeenkomst in het werk van deze auteurs is het werken met de tegenstelling burger-kunste naar; bij Hesse toegespitst in de richting mens-wolf, bij Mann in die van burger-levenskunste naar. De tegenstellingen zijn veel frappanter. Om er enkele op te noemen: Hesse is in we zen een moralist, Mann stellig niet. Hesse zoekt de oplossing van het levensprobleem op ho ger niveau, in utopieën, parabels, in mystiek: Mann blijft met de beide benen op de grond. Pessi- kameraad dan geliefde is. Na een gemaskerd bal wordt Harry door de saxofonist Pablo geleid door een soort visionair theater waar achter ieder deur een gedeelte van zijn vorige be staan vertoond wordt. Het is niet mogelijk de hele symboliek van dit ingewikkelde veriiaal uit te leggen; het zoeken voeging van de twee helften in voeging van de twee heiten in Halier, is wel de sleutel tot ieder beeld. Hoewel aan het totaal de diepzinnigheid niet te ontzeg gen valt, is de roman toch van een zekere kinderlijkheid men lette vooral op de z.g. he donistische passages niet vrij te pleiten. Het is misschien niet eerlijk .De Steppewolf" die in wezen de overvolle roman van een per soonlijke zielsbekentenis is. te leggen naast het glasheldere klassieke meesterstuk van Tho rn ans Mann, getiteld „De misten zijn ze beiden, maar Mann komt nooit aan het slot aanzetten met de mededeling dat alle hoop vooral niet verlo ren moet gaan zoals Hesse in zijn Steppewolf". En ten slotte: tegenover de vele filosofische vaagheden van Hesse staat de glasheldere klaarheid van Mann. Eerst „De Steppewolf" van Hermann Hesse (De Bezige Bij, Amsterdam). Het grootste deel van deze roman bestaat uit de nagelaten aantekeningen van iemand die Harry Haller heet en een inleiding tot die nalaten schap van een fictieve uitgever. Daarop volgt „Het Traktaat van de Steppewolf" met aangesloten een om beurten realistisch en surrealistisch deel uit het leven van Harry Haller. Enige malen ontmoet men de ondertitel bij een gedeelte „Alleen voor Gek ken", ook boven het „Traktaat". In dit traktaat wordt de steppe wolf de lezer voorgesteld als een man van een zekere geleerd heid, tot nadenken in staat doch ontevreden met zichzelf en zijn léven. Hij heeft twee naturen, die van een mens en die van een wolf. Wat hij zoekt is de on afhankelijkheid, de vrijheid, doch hij komt tot het bewustzijn dat de totale vrijheid tevens een vorm van dood is. Het gebrek aan contact met de medemens doet hem peinzen over de zelf moord, want de voortdurende vlucht van de medemens weg gevolgd door de vlucht naar de medemens toe voert hem tot wanhoop. De steppewolf ls de gespleten m sennide strijd tus sen drift en geest, de mens die beurtelings zoekt in de verwar ring van zijn driftleven en op he gebied van de sublimatie en van de geest. Aan romantiek is dit duidelijk opklinkt uit een begrip band de associatie met weer wolf en mythologie niet ver weg ligt. De eigenlijke vooiigang van het leven van Harry Haller heeft wer de gespletenheid van de kamergeleerde die te land komt in een wonderlijk amoreel bestaan van dansen en feestvie ren waarbij hij begeleid en on- derrioht wordt door het meisje Hermine dat op haar beurt meer Ontgoocheling" De Arbeiders pers, Amsterdam). Mann publi ceerde deze novelle twee jaar v>Dor zijn dood. De onthut sende schoonheid van deze In feite eenvoudige tragedie de liefde van een oudere vrouw voor een heel jonge man ligt m de wijze waarop Mann de hele han deling in al zijn complexiteit uit tilt boven ieder realisme. Het is het drama van een even lieflijk als afschuwelijk bedrog-van-de- natuur: het ingrijpen van de werkelijke dood in een liefde die zijn dood al in zich droeg. De realiteit van het medische geval als basis, wordt te niet gedaan door de niet meer reële situa ties en gesprekken (moeder en dochter), maar blijft aanwezig als het noodlot in een Grieks drama. Met recht zou men dit verhaal Thomas Manns zwane- zang kunnen noemen en daar een bijna huiveringwekkend voorgevoel In kunnen zien als men leest welke rol hij de zwar te zwanen laat spelen. Deze uitgave bevat nog een tweede verhaal getiteld „Wal- sungenblut" dit woord is in derdaad onvertaalbaar dat van veel oudere datum is. van 1905 en een voorbeeld van wat men Thomas Manns „decaden te" periode pleegt te noemen. Daar bedoelt men mee dat de schrijver in die tijd gefasci neerd was door de verfijn de overbeschaving van een bepaalde sociale groep. Het is in een verhaal als dit, zo iro nisch in zijn tot in het over- drevene uitgebeelde details, toch wel duidelijk dat de sympathie van Mann tersluiks uitging naar deze overbeschaafden ten op zichte van de „gewone" burger. Dit overwegend, doet het wel vreemd aan dat men vroeger in dit verhaal anti-semitisme heeft willen ontdekken; men zou eer der zeggen het tegendeel. Maar Thomas Mann zal sociaal beke ken wel altijd een omstreden fi guur blijven. Wat de vertalingen betreft: gewoonlijk maak ik geen opmer kingen over dit zware werk wan neer het resultaat redelijk goed is. De vertaling van C. J. E. Di- naux van „De Ontgoocheling" is meesterlijk. Het is alsof men Thomas Mann leest.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1970 | | pagina 25