Toneel in Parijs
Speuren naar geroofde kunstschatten
en De Montherlant in
Nederlands vertaald
het
LITERAIRE KRONIEK
DOOR
CLARA EGGINK
ZATERDAG 7 MAART 1970 LEIDSCH DAGBLAD PAGINA Yl
(Van onze correspondent Frank Onnen)
PARIJS (GPD) Twee premières in Parijs, respectievelijk
van Frankrijks onvermoeide grootmeester Jean Anouilh en
van de Poolse dramaturg Witold Gombrowicz die met dat stuk
tevens zijn zwanezang zou zingen, zijn als elkanders replieken
of beter nog spiegelbeelden te beschouwen.
De figuren op de voorgrond van deze tekening stellen voor de
dramaturg Saint Flour (rechts) met links zijn proletarische
vriend".
Jean Anouilh die na vele jaren af
zijdigheid dit seizoen met twee nieu-
wp werken de smaak van de planken
nu wel weer te pakken heeft, legt in
deze Poissons rouge (Goudvissen)
een masker af, terwijl Gombrowicz
zijn intrigue, nandeling, parodie of
persiflage nu juist in de vorm van
een maskerade goot.
Met betrekking tot Anouilh die na
Pauvre Antoine met deze Goudvis
sen. binnen enkele maanden dan al
zijn tweede noviteit op de markt
werpt, moet dat masker in de fi
guurlijke zin worden verstaan. Dat
de nu bijna zestigjarige dramaturg
met zijn misantropische en maso
chistische inslag en zijn lange rij
van Pieces noires of grincheuses,
nooit bepaald een zonnetje in huis is
geweest, was natuurlijk al lang voor
niemand meer een geheim. Men
heeft hem, terecht, ook wel eens een
anarchist van rechtsen huize en met
dito sympathieën genoemd. Maar in
dit laatste stuk dat, net als Pauvre
Antoine, weer van onmiskenbaar
autobiografische inspiratie, is, zet
hij zichzelf nu openhartig te kijk als
een door het leven verzuurde, vroeg-
oude grijsaard die al zyn teleurstel
lingen en desillusies verhaalt op de
linkse jongens en de rode rakkers
een héél rekbare categorie intussen
in zijn ogen waarin ook een generaal
Naast zijn vrouw en zijn schoon
moeder. die hem om die eigendunke
lijke trek ook al haten een haat
die de schrijver hen met royale inte
rest terugbetaalt zyn het dan in
het bijzonder nog zyn proletarische
vriend want klassevooroordelen
zijn de nobele auteur natuurlijk ook
geheel vreemd en een gebochelde
dokter met progressieve ideeën die
altiid zo graag toneelcriticus had
willen worden ander béte noire
van Anouilh die getweeën van ja-
De Gaulle nog zeer best past die. loezie zijn bloed wel kunnen drinken.
al sedert de Franse revolutie, niet
alleen Frankrijk definitief in de put
geholpen en onbewoonbaar hebben
gemaakt, doch vooral ook zijn per
soon toneelschrijver Antoine de
Saint-Flour in zijn superieure on
schuld voortdurend in de wielen re
den. Een toneelschrijver, die Saint-
Flour, die wel in de hele wereld
(en nu wat minder wordt) gespeeld
omdat ene Pinescu (lees: Iones-
co) de laatste jaren nog meer suc
ces oogst dan hij doch die in eigen sten voor waardoor ge in de
en tegen wie de schrijver heel zijn
voorraad kwaadaardige gal uitspuwt
(toepasselijker gezegd: uit-uri-
neert)
Natuurlijk blijft Anouilh zelfs in
zijn slechtste stuk en tot een lager
ook vooral artistiek niveau was hij
tot dusver niet afgezakt nóg altijd
een schrijver van formaat en ook in
deze Goudvissen komt best weer
een aantal situaties en dialoogvond-
lacb
schiet. Maar van een Anouilh ver
wacht men nu eenmaal iets méér
dan enkel een rancuneuse afreke-
zen door alle conventies, en usances
aan zijn laars te lappen. Een non-
conformisme waaraan hij als klein
jongetje al laboureerde toen hij 't
maar niet laten kon in de goudvis
senkom te piemelen en dat hij het
is zijn hoogste en misschien- enige
eer de rest van zyn hele verdere
leven hoog was blijven houden.
(Van onze correspondent Rudolph Bakker)
ROME (GPD) Rodolfo Sieviero beschouwt zichzelf onge
twijfeld als een van de treurigste mensen van Rome. In een
gesprek met dottore Sieviero sprankelt ook geen vleugje van
hoop: de toekomst ziet er somber uit.
Dat komt allemaal omdat Sieviero
vindt dat hij geweldig wordt tegen
gewerkt. Hij is al sinds het einde
van de oorlog door de Italiaanse
itaat belast met het terugvinden
de door de Duitsers geroofde
:unstschatten. Teruggevonden heeft
i^j al ruim vijfentwintighonderd
lunstvoorwerpen; nog steeds weg
sijn volgens Sieviero ruim duizend
jtukken, waaronder drie buitenge
woon waardevolle.
Maar wat Sieviero zo bezwaart is,
kat h(j helemaal geen steun van de
kUwit krijgt.xiieh£Ul_ toe!
lerste bij zijn zoekactie zou moe
ten helpen. En dan zijn er de Duit
sers. die alles zouden doen om het
werk van Sieviero te bemoeilijken.
Sieviero geeft toe dat de fout bij
hem zelf ligt, maar het is een bittere
bekentenis: hij was tegen het fas
cisme en maakte deel uit van een
2i5( ondergrondse beweging'tegen het re-
fl gime van Mussolini. In de ministe-
Ge nes van nu zijn de ambtenaren voor
het merendeel nog dezelfde als die
Uit de tijd van Mussolini aldus
sieviero „en geen van hen heeft
zin om me bij te staan". Ze willen
fgjj niet omdat ik anti-fascist was, en
ze willen niet omdat ze aan die
tijd niet meer herinnerd willen wor
den.
Van Italiaanse kant worstelt Sie-
ïo naar zijn zeggen met voortdurend
j geldgebrek, omdat zyn directe chef
een afdeling op het ministerie
^van Buitenlandse Zaken iedere
;eer probeert de geldkraan voorgoed
licht te draaien en aan het offi-
ïiële gezoek naar de verloren kunst
een eind te maken.
Van Duitse zijde wordt Sieviero
[edwarsboomd door middel van een
iodelyk zwijgen, aldus de chef van
lit trieste instituut. Herhaaldelijk al
leeft hy naar de leiding van de ver-
lameling - niet - meer - thuis - te -
aengen - gestolen - kunstschatten
0™ ti de Duitse opslagplaatsen bij Mün-
ihen geschreven. Maar hij krijgt
selfs niet eens antwoord. En toch
vil hij met zijn medewerkers alleen
Is «naar even kijken.
In een recent interview verklaar-
Sieviero mismoedig: „Italië is
vel een heel eind teruggezakt van
le plaats die het eens verondersteld
verd in te nemen als de hoeder
in een geestelijk erfgoed, dat de
shele wereld toebehoort. Maar in
grond van de zaak kan het
talie niets schelen". Later ver
acht Sieviero deze woorden. In een
esprek met de GPD zegt hij, dat
Lm r- het Italiaanse volk, maar alleen
e regeringen geen belangstelling
ebben voor de haar toevertrouwde
rfenis.
Op Sieviero's werktafel ligt' een
ifoge stapel foto's van de kunstvoor-
'erpen die nog niet teruggevonden
jjn. in de gangen hangen schilde-
op een kostbare kist prijkt
en meters hoog triptiek en dat
Ün de vondsten van de laatste tijd:
Ben juridische procedure is nodig om
e voorwerpen naar hun musea te
Den terugkeren. De triptiek is ove-
gens niet in Duitsland, maar in
sn grot in noord-Italië teruggevon-
jnel !n' in een verbazingwekkend gave
«stand.
1 In een augustusnacht in het jaar
ït li 144 vertrok een Duitse colonne uit
go it Toscaanse plaatsje Poppi met
Vt grootste deel van de daar sa-
engebrachte kunstschatten naar de
elmat. Hier waren tegen het oor-
jsgeweld kunstvoorwerpen uit het
ï-op ffizi in Florence opgeslagen en uit
jvell Were, Florentijnse musea. Het
®«ste wat de Duitsers meenamen
later in de Dolomieten terug
konden. Niet teruggevonden en nog
eeds onvindbaar zijn het eerst he
mde beeldhouwwerk in marmer van
fchel Angelo, voorstellende een dui-
PV
veis lachende faun, en een aan Hans
van Memling tioegeschreven schilderij
van een jonge aristocraat.
In oktober 1943 nam de Herman
Goering' divisie een belangrijk deel
van de kunstschatten uit het kloos
ter Montecassino mee naar Duitsland.
Een deel van deze voorwerpen be
hoorde het Vaticaan toe. Hoewel het
grootste deel van de roof niet verder
kwam dan Spoleto, is nog steeds
een drukbewerkte zilveren schaal
van Cellini niet teruggevonden.
Afgezien van de tegenwerking die
wan-
ondervinden, heeft hy te kampen
met dezelfde meilijkheden waarmee
iedere terugvinder van kunstschatten
uit de oorlog te maken heeft. Een
deel van de voorwerpen werd weer
door de leiders van het derde rijk
uitgeleend aan bijvoorbeeld Duitse
officierscasino's, aan Ortskomman-
danten, aan Hitlers hoogste uitvoer
ders in de bezette gebieden. En de
ze stukken vond men doorgaans na
de Duitse debacle nooit meer terug.
Niet zelden bevinden ze zich nu in
het bezit van mensen die ze te goe
der trouw kochten of op andere le
gale manier verwierven en die niet
op de hoogte zijn van de herkomst.
De leiding van het Zwingermuseum
in Dresden stelde indertijd een ca
talogus van haar vermiste kunst
schatten op, die ze een zo groot mo
gelijke verspreiding gaf. Hierdoor
werden bijvoorbeeld museumdirec-
ogen in zijn loopbaan en zyn per
soonlijke leven alles tegen zag lo
pen, omdat hij alleen maar de heb-
br'ijkheid had zichzelf te willen we- ning met zijn persoonlijke en politie
ke vijanden die hij tot heel ver in het
verleden en de geschiedenis zoekt:
met nadruk had de dramaturg tevo
ren laten weten dat de première
i was gesteld op de herdenkingsdag
van de onthoofding van Lodewyk
XVI (waarvoor genoemde rode rak
kers immers óók al verantwoorde
lijk waren geweest).
Witold Gombrowicz had in zijn
stuk daarentegen de huidige elite of
leidende klasse in scène gezet in de
stijl en volgens de normen van een
ouderwetse operette zoals de titel
dan ook luidt en waarin a'le ste
reotiepe gravinnen, garde-officieren,
vieux beaux, bankiers, prelaten en
entrair.euses consequent de revue
passeren. Na zijn-recente-dood had
de (Nederlandse) componist en mu-
ziek-directeur van het TNP Karei
Tro(u)w zijn steriele principes even
in de garderobe gelaten om een
adequate, licht-parodistische muziek
te schrijven die het geheel als een
Strauss-wals over de planken blaast.
Niettemin bezit deze operette een
evidente dubbele bodem, waarmee
de Poolse schrijver de ondergang
van een beschavingscultuur heeft
willen demonstreren die zich op een
vulkaan van frivoliteit had geïnstal-
Jean Anouilh
ken er echter tonen die het geval
van de officiële speurneus tot een
typisch onontwarbaar Italiaans dra
ma maken.
Zo hoort men officiëus want
zulke dingen worden natuurlijk niet
gaarne openlijk en door officiële
woordvoerders gezegd dat Sievie
ro zijn positie te danken zou heb
ben aan documenten die hij uit zijn
verzetstijd nog heeft en die zo be-
zwarend zouden zijn voor tal van
nu hooggeklommen personen met een
fascistisch verleden, dat ze daar
niet mee geconfronteerd willen wor
den. Ook zou Sieviero tot nog toe
geweigerd hebben een catalogus sa
men te stellen, omdat hij zou vermoe
den dat daarmee zijn werk geëindigd
zou zijn en hij op straat zou komen
te staan. Sieviero zelf verklaart ove
rigens dat hij zelf binnenkort zijn
ter steun
zal krijgen.
Aan de Duitse kant is men erg
gebelgd over Sieviero's beschuldigin
gen. De directie van de opslagplaat
sen in München zou de Italiaan om
leerd. Tijdens een balmasqué wordt
plotseling het feestgeroes overstemd
door bomexplosies en oorlogsge
weld dat ook het paleis in vuur en
vlam zet. De graaf verbergt zich in
een lampekap, de prinses onder de
tafel en de prelaat weet zich nog net
fluks als een publieke vrouw te ver
mommen Nazi-officieren weten de
chaos van de revolutie echter te on
derdrukken en de orde te herstellen.
Een orde die evenwel ook al weer
geen stand houdt en die tenslotte uit
mondt in de triomf van een soort
hippie-apotheose wanneer een poe
delnaakt meisje uit een doodkist ver
rijst, dat vervolgens door twee soe
pele jonge atleten, die in de vorige
scènes, vastgehouden aan een hon-
denriem, de gedresseerde slaven -
knechten symboliseren, in uitdagen
de glorie wordt rondgedragen
Gombrowicz zou men in de fami
lie der hedendaagse dramaturgie,
een Poolse en Slavische neef van
Beckett, Ionesco en Dubillard kun
nen noemen, en ook zyn Universum
is dan ook van absurditeit, zwarte
humor en fatalisme vervuld. Zijn
stuk dat kort voor zijn (vroege)
dood werd voltooid, heeft van Jac
ques Rosnier, luitenant van Roger
Planchon, een fabuleus-virtuose ver
tolking meegekregen, zodat wij nu
nog slechts hopen mogen, dat gene
raal Abadie, als opperstrateeg van
het anti-porno-offensief van het Le
ger des Heils, dat naakte meisje op
het slot tóch maar door de kuise vin
gers zal willen zien.
catalogus hebben gevraagd, die hij een kaar opgescheept Vast staat in le-
nimmer stuurde. En men krijgt de der geval dat Sieviero, ondanks zijn
indruk dat men hem ook niet gaar- „slechte naam" bij de Italiaanse in-
ne zonder meer in ae opslagplaat- stanties, niet ontslagen wordt, terwijl
sen zou binnenlaten, omdat zijn insti
tuut dan eventueel de hand zou we
ten—te- leggen op kunstvoorwerpen
waarvan het indentificerende docu
ment zou kunnen worden geprodu
ceerd op een manier nie men wel
„typisch Italiaans" noemt.
Zo zitten beide partijen met el-
hij duidelijk een doorn in het vlees
is van juist diegenen, die het terug
brengen van de kunstschatten het best
kunnen bevorderen.
Vast staat ook dat de Westduitse
regeringen in hun na-oorlogse ijver
beslist niet kunnen worden beschul
digd van pogingen hen niet toebeho
rende kunstschatten achter te houden
Blijft aan Sieviero de zure plicht
te zoeken naar de twaalfhonderd nog
steeds onvindbare kunstschatten.
Maar het zyn er helemaal geen
twaalfhonderd, zegt de directeur-ge
neraal van de „Commissione per le
belle arte", het hoogste orgaan dat
over Italië's kunstschatten waakt.
„Het zyn er hoogstens nog zestig".
RODOLFO SIEVIERO
tie6 en kunsthandelaren over de he
le wereld voorbereid over de afkomst
van eventuele nieuwe aankopen.
Sieviero heeft geen catalogus, hij
heeft zijn stapel keurig ingelijst fo
to's treurig bijeenliggend in een duis
ter kamertje in het Palazzo Venezia,
waar het bureau van de officiële
kunstzoeker gevestigd is. Wanneer
men de grammofoonplaat met Sie
viero's „valse triste" omdraait, klin-
Portret van een aristocraat, toegeschreven aan Hans Memling,
ook vermist.
Het aantal romans van Fran
se origine dat in Nederland ver
taald verschijnt, is onnoemelijk
veel kleiner dan het aantal ver
talingen uit het Engelse taalge
bied waarbij ik dan het Ameri
kaanse ook reken. De reden
daarvan is niet gemakkelijk na
te gaan. Eén er van lykt me dat
de Engelse taal de gemiddelde
Nederlander nader staat dan de
Franse en mogelijk ook dat er
onder de Engelstalige schrij
vers meer „vertellers" te vin
den zyn dan onder de psycholo
gisch aangelegde Fransen. Hoe
dan ook, men kan in zijn schik
zyn met twee nieuwe vertalin
gen van klassieke Franse ro
mans. De eerste is de onder de
titel „De Valsemunters" ver
taalde roman van André Gide,
Les Faux-Monnayeurs (De Be
zige Bij, Amsterdam). Het is
het enige werk van zijn hand
dat Gide zelf „roman" genoemd
heeft. Of dat juist was in zijn
tijd moeten we aan de auteur
overlaten. Volgens de moderne
opvattingen van het begrip ro
man is het er één en bovendien
een van de bovenste plank. Als
men de naslagwerken bekijkt en
zeker als men de Nederlandse
neemt, dan zou men de indruk
krijgen dat André Gide eerder
wordt beschouwd als een inte
ressant mens dan als een groot
schrijver. Behalve natuurlijk bij
E du Perron, maar die schreef
ook nooit in naslagwerken. Het
zou mij niet verwonderen als
dit samenhing met zyn „losse"
vorm: iets dat nu dus geen ar
gument meer is. Persooniyk
vind ik hem de boeiendste van
de Franse auteurs in de eerste
helft van de twintigste eeuw en
voor „De Valsemunters" heb ik
een voorkeur. Ik moet deze ro
man, die dateert van 1925, om
streeks 1930 voor het eerst ge
lezen hebben en sedertdien
het moge vreemd klinken
heb ik hem nooit meer verge
ten. Nu ik het boek via deze
vertaling weer in handen kryg,
blykt dat de diepe indruk van
eertyds nog steeds geldig is.
Van hoeveel romans kan men
dat zeggen? Sterker nog: aan
gezien de vorm. de sierlijke
zwenkingen, de vrye opbouw en
niet te vergeten de styl meer
indruk maken nu de emoties
van de eerste maal achter de
rug zyn, treft het meesterlyke
van het werk des te duidelyker.
Maar ook dat wat men de „in
houd" pleegt te noemen, heeft
zyn waarde volkomen behou
den. Daar is het voortreffelyke
schildery van de Franse bour
geoisie men lette eens op de
beschrijving van de wandeling
van de rechters Profitendieu en
Molinier van het milieu van
de middelbare scholieren in hun
laatste schooljaar, de liefde van
(De Arbeiderspers. Amster
dam) nog eens op terugkom
De roman van De Monther
lant heet in het Nederlands
.Meisjes." Dit was in zyn tyd
(1936) een zeer beroemde ro
man in brieven, misschien ge
deeltelijk vanwege de sensatio
nele legenden om de figuur van
de schrijver zelf gebouwd. Te
recht wijst de vertaler, die uit
stekend werk heeft verricht, er
in zyn nawoord op dat men de
hoofdfiguur uit dit boek. ge
naamd Pierre Costals. nooit of
te nimmer moet verwarren met
De Montherlant zelf. die in zyn
werk in de eerste plaats ge
toond heeft nog wel iets anders
Eduard en Olivier, de jongens
club met zyn desastreuze gevol
gen in het pensionaat; alles
staat er even trefzeker als ont
roerend met een tip zachtmoe
dige ironie voor het volle pond.
En wat nog meer zegt: dit
beeld," deze beelden, zyn geldig
tot op vandaag. Men zou des
noods enig bezwaar kunnen heb
ben tegen Eduard (afsplitsing
van Gide), die zowel schrijver
als schryver-over-zichzelf-als-
schryver is, maar zelfs deze
tour de force past in het geheel
en bevordert de beweegiykheid.
Een gestalte als De Passavant
is mogeiyk wat moeilyk te aan
vaarden voor de hedendaagse
lezer. Deze moet maar beden
ken dat de „demonische heer"
een typische figuur was van de
eerste eeuwhelft; een verschy-
ning waar ik by de tweede ver
taling n.l. „Les Jeunes Filles"
van Henry de Montherlant
te zijn dan de befaamde „de
monische heer" waar ik zojuist
over sprak De roman „Meis
jes" dan bestaat uit een reeks
brieven van enige vrouwen aan
Costals en de antwoorden van
deze. De vrouwen koesteren al
len een intens ongelukkige lief
de voor Costals en doen daar in
die brieven uitvoerig kond van.
Costals wyst hen af, knorrig en
bruut; evenwel niet zo dat ze
niet meer terug zouden schry-
ven Demonische heren hielden
altyd een slag om de arm ten
einde nog een beetje voldoening
uit het brekende vrouwenhart te
persen. De figuur van de demo
nische heer ik zei het al
komt in de eerste helft van de
twintigste eeuw meer voor in de
literatuur. Behalve dat men
hem ook in levende lyve tegen
kon komen, vindt men hem
byv. in de roman van H Mars
man getiteld „De dood van En-
gèle Degroux" en vooral in de
romans van de thans vergeten
R van Genderen Stort, waarin
dit karakter onder de naam
Lambert Brodeck herhaaldelyk
opduikt.
Dat de figuur van Costals by
De Montherlant in wezen geba
seerd was op het simpele be
grip dat men afschuw van het
huwelyk zou kunnen noemen,
kan men met deze roman in de
hand lezen in de beschouwing
die de auteur halverwege onge
veer tussen de brieven heeft in
gelast. Daarin zegt hy kort
samengevat dat het geluk
voor de man niet is weggelegd
'alleen bevrediging van zyn
ydelheid schenkt deze geluk».
De vrouw daarentegen al
weer volgens De Montherlant
ziet haar bestemming alleen
in een gelukkig huwelyk, al
thans in geluk geschonken door
een man. De vrouw wil behou
den, de man vindt een vrouw
vervelend op het moment dat
ze hem geen genot meer ople
vert. Ziedaar de principes van
de heer Costals, die natuurlyk
toch op een bepaalde manier
wel voor rekening van De Mon
therlant komen.
Door de bewonderenswaardi
ge styi met de strydbare zin
nen is het totaal nog steeds
aanvaardbaar voor wie met de
tyd van ontstaan bekend is en
er de beperking van inziet.
Toch moet het voor hedendaag
se mensen wel interessant zyn
te lezen welke vorm het man
vrouw probleem wel aan kon
nemen in een tyd toen de vrouw
nog minder vry van optreden
was. De correspondentie tussen
Costals en de intelligente, kop
pige maar ook hevig overdre
ven Andrée Hacquebaut zy
is overigens niet de enige is
amusant genoeg als men de
zaak maar niet au sérieux
neemt; iets waar in deze tyd
ook niet veel kans op bestaat
Eigenlyk is het jammer dat de
keuze juist op deze roman ge
vallen is Deze auteur heeft nog
een andere zyde; de vertaler
wyst daar in zyn nawoord te
recht op.