Van decoratie tot doodstraf «De waarheid over mijn man Rudolf Slansky's weduwe schreef boek: Bekentenissen werden uit het hoofd geleerd MWD4CH DAGBLAD ïinsky irn Irrestatie Vrijdag 23 november 1951 vierde Resident) Klement Gottwald zijn 59e verjaardag. Hij Bet Ruda. zoals Rudolf Slansky door familie en vrienden werd genoemd, weten dat hij ziek was en niemand ontving. Toch had hij die namiddag de voor zitter van de ministerraad, Antonin Zapotocky, wel ontvangen. Dit kon Ruda niet onverschillig laten. Die avond waren wij uitgenodigd bij pre mier Zapotocky. Hy gaf een af scheidsdiner ter ere van een groep Russische economische experts. We werden verdeeld over twee kamers, waarbij Ruda, zijn prominente posi tie in aanmerking genomen, een merkwaardige plaats werd toebe deeld. De gesprekken aan tafel waren vrij levendig, maar merk waardig genoeg gingen ze hoofdza kelijk over dingen van vroeger. Bij het afscheid omhelsden de Russische vrouwen Ruda en mij met tra nen in de ogen. Dat verwonderde me, want ik kende hen alleen van officiële bijeenkomsten. Toen we thuis kwamen, heerste er diepe duis ternis. Ik struikelde op de trap. Ru da verzocht wrevelig de kameraad van zijn lijfwacht te gaan kijken waarom het licht in de tuin het niet deed. De man verdween zwijgend. We betraden de hal. Hier brandde ook geen licht. Ik liep voorop. Ruda achter me aan. Ik had nauwelijks drie stappen gedaan, toen het licht plotseling aanflitste en we het dreu nen van zware laarzen hoorden. Op hetzelfde ogenblik wrong iemand mijn handen naar achteren. Er ver schenen gewapende mannen. Een deed Ruda handboeien om. Ik staar de naar mijn man. Ik zou hem nog slechts eenmaal terugzien. Even later vroeg ik: „Waar zyn de kinderen?" „Geen vragen stellen". Ik werd naar buiten gebracht en in een auto gezet. Ik wist niet waai- we heen reden. Ik verging van de angst. „De president van de repu bliek, Klement Gottwald, heeft de secretaris-generaal van de Tsjechosloivaakse Vartij, Rudolf Slansky, de or de van het socialisme toege kend, op grond van zijn bui- tengeiuone verdiensten voor de zegevierende socialistische opbouw van de republiek Tsj echo-Slowakije". (Rude Pravo, 31 juli 1951). „Het werkende volk van Tsjecho-Sloivakije voelt zo veel warme en oprechte ge negenheid voor kameraad Slansky in wie het een trou we en toegewijde medewerker tiet van kameraad Gott wald". (Rude Pravo, 91 juni 1951). „Op voorstel van de voor zitter van de ministerraad heeft de president van de re publiek Rudolf Slansky ont heven van zijn functies bovengenoemde is in verze kerde bewaring gesteld we gens tegen de staat gerichte activiteiten". (Rude Pravo, 99 nov. 1951). „Onder het rode haar schieten in een gerimpeld masker laffe gemene oogjes heen en weer die een onder deel van een seconde de zaal inttaren. Als een vertrapte slang die niet meer kan ont snappen antwoordt hij onbe wogen op de eerste vraag. Rudolf Slansky heeft de ten lastelegging begrepen en voelt zich schuldig. Zonder emotie, met een stem die on begrijpelijk en weerzinwek kend kalm blijft, begint hij te spreken over zijn gewéldige misdaden". (Citaat uit het feuilleton „Judas"). „Waarlijk, de verdachten zijn monsters, dat zijn geen mensen". (Feuilleton „Nee, dat zijn geen mensen"). Veroordeelt de beklaagde Rudolf Slansky tot de dood straf (Vonnis). „Het vonnis is op 3 decem ber 1952 voltrokken". (Rude Pravo, 4 dec. 1952). „In antwoord op uw brief gericht tot de kameraad mi nister is mij opgedragen u mee te delen dat het stoffe lijk overschot van uw echt genoot is verbrand. De urn met as is gedurende de perio de die was voorgeschreven bewaard. Nadat deze periode was verlopen, is ze vernie tigd. Ik verzoek u hiervan nota te nemen en zend u mijn broederlijke groet. (Handtekening onleesbaar)" (Brief aan Josefa Slanska. 30 oktober 1963). AMERTCKA SPIONAZNT ÜSTftEDNA KWWÏWI A P*| Tsjechoslowaakse spotprent uit de beruchte jaren van de zaak-Slansky: AanorHoaane sfAonagenert opgerold. nraag, in de stalinistische ijstijd van de jaren vijftig: een paar mannen strooien as op een beijzelde buitenweg. Het is as uit een crematorium, waar de lijken zijn verbrand van elf olitici, die na een monsterlijk politiek proces zijn opgehangen, ten van de mannen: „Ik heb nog nooit zoveel mensen in mijn itraplan (merk auto) gehad drie levenden en elf in een ik".) Een van de gehangenen Is Rudolf Slansky. communist van ft eerste uur, secretaris-generaal van de Tsjechoslowaakse irtij. Tot vier keer toe heeft hfl „J&" antwoord op de beschuldigingen fipionage. hoogverraad, sabotage het verraad van militaire gehei- l^fo. In de morgen van 27 novem- vraagt hy, „aan het eind in mijn misdadige leven", om de De publikatie van bijgaan de tekst is mogelijk gewor den door samenwerking tus- ten de GPD. waarvan het Leidsch Dagblad deel uit maakt en de uitgever, Sijt- hoff in Leiden, waar „De marheid over mijn man" midden november uitkomt, als paperback: 197 bladzij den, geïllustreerd (f9,90). In 1903 wordt Slansky posthuum erehabiliteerd, maar het zal tot de jlitieke lente van het Tsjecho-Slo- iklje van 1908 duren voor de waar- Sad over de zaak-Slansky volledig het licht kan komen. Dan ver- ïhjjnt van zijn weduwe Josefa Eanska „De waarheid over mijn ln alle eenvoud onthullender n verschrikkelijker dan alle artike- 1 d voordien al verschenen. Maar nils zij weet na al die jaren geen latwoord op de vraag: waarom rait Rudolf Slansky stei-ven, vol- a amen onschuldig als hij in werke- Sheid was? Binnenkort verschijnt Nederlandse vertaling van Jose- Slanska's boek by Sijthoff in Lei- a. Daaruit hebben wij deze poli- te moord gereconstrueerd, in de *n bewoordingen van Rudolf 's weduwe. De getuigend van Jo6efa Slanska vindt zijn bevesti ging in een boek en artike len, onlangs verschenen, van een van de overlevenden van het Slanska-proces, Artur London. Ook hij werd in die tijd blootgesteld aan de totale vervreemding, waarop de jus titiële hersenspoeling was ge richt. Volgens London werden de schijnprocessen in Tsje- cho-Slowakije geregisseerd door Russische politieofficie ren, die al in 1949 het land waren binnengekomen. Lon don werd ln de middag van 28 januari 1951 gearresteerd, zonder enig aanwijsbare re den. Men schopte hem letter lijk de gevangenis in. De handboeien werden niet af genomen, waardoor zijn han den opzwollen tot onherken bare vleesklompen. Het eten werd op de grond gezet. Op z'n knieën moest London zijn soep opslurpen. Zeven maan den lang werd hij elke dag verhoord. „Jou en je smerige ras zullen we vernietigen", kreeg London (een Jood) te horen. „Jullie zijn allemaal gelijk. Alles wat Hitier heeft gedaan, was niet goed, maar hij heeft de Joden uitgeroeid en dat was niet zo gek". Lon don moest bekennen dat hij een Trotzkistische onder grondse had opgebouwd, met steun van de VS. Hij werd geslagen, soms bo erg. dat hij bloed opgaf. iH(j heeft zware tuberculose op gelopen in Mauthausen). London werd een wrak. Lang zamerhand begon hij aan zichzelf te twijfelen, tot hij bekende wat hij nooit gedaan had. Maar toen was deze zaak al niet belangrijk meer. want Slansky was gearresteerd. Van London werd nu ge- eist te bekennen dat hij ac tief bij de complotten van de secretaris-generaal betrok ken was geweest. Zorgvuldig werden bekentenissen opge steld en met de gevangene doorgenomen, die ze uit het hoofd moest leren. Een voor beeld: London had aanvan kelijk moeten verklaren dat hij in de oorlog iemand aan de Gestapo had verraden. Dat ging niet door, want. zo als een politieofficier tegen hem zei: „Dat heeft Reicin onderminister van Defen sie) voor zijn rekening geno men". Als London van zijn ingestudeerde tekst zon af wijken, zou zijn familie de consequenties daarvan moe ten dragen, werd gezegd. Ook London weet nu nap niet waarom Slansky en de anderen moesten stervep.. Zelf heeft hfj waarschijnlijk het leven te danken aan in terventie van buitenlandse communisten, die door zijn vrouw bijtijds waren j schuwd. Wat zouden ze met. Ruda doen? Waar zyn de kinderen? Waar is ka meraad Gottwald? Eindelijk stopten we in de bossen buiten Praag, by een zomerhuisje. De volgende morgen werd Rudik, onze zoon, gebracht. Ik herkende zijn ogen niet meer. Dit waren niet meer de ogen van een z estienjarige jongen. Hy had de ogen van een vol wassen man, wiens wereld plotseling ineen is gestort Maar waar was Marta, onze dochter? „Die is naar een kindertehuis gebracht". We werden voortdurend bewaakt de volgende dagen. Op een ochtend, toen we van een wandelingetje te rugkwamen, waren de bewakers echter nergens te zien. Op tafel la gen twee revolvers. We keken elkaar aan, Rudi en ik, en gingen weer naar buiten. Later kwamen we sa men met de bewakers weer binnen. Zonder een woord te zeggen, staken ze hun revolvers weg. Op een morgen vond Rudik een stuk krant. Er stond een artikel in, waaruit bleek dat de party van onze arrestatie op de hoogte was. ,,Ik weet dat het hard is", zei Rudik tegen me, „maar als kameraad Gottwald het weet, dan moest Stalin het beslist ook weten. En we moeten hem wel gelovenMaar ik kende Ruda, zijn werk, zijn hele leven. En toch, is het mogelijk de partij niet te ge loven, Stalin niet te geloven? Het ergste was het gevoel: „Als Stalin het zegt, moet het waar zyn". Enige tijd later werden we naar een groter buitenhuis gebracht. In een kamertje naast de keuken stond een kinderbed en daarin sliep Mar ta, Marta, Marta! Januari 1952 ik voelde me aller ellendigst. Juist toen kwamen ze me halen. Geblinddoekt werd ik naar Praag gebracht. In één of ander ge bouw werd ik verhoord. Ofschoon het misschien kinderachtig ïykt, vond ik het nog het ergste dat ze me voortdurend met „mevrouw" aan spraken. Ik was al vanaf 1929 lid van de partij. Dan is zoiets hard. Vernederend Na enkele uren werd ik naar een kabine met twee douches gebracht. Er stonden een man en een vrouw, allebei in uniform. „Uitkleden". De man draaide zich om. De vrouw zet te me onder de douche. Ik dacht me te kunnen wassen, maar nu klonk Rudolf Slansky m hot jaar van zijn arrestatie (1951). het bevel: „Tien kniebuigingen". De vrouw telde. „Genoeg, ze heeft niets by zich", zei ze. zich tot de man wendend. „Aankleden", beval hy. Ik kreeg een broek en blouse van ka toen, en daarna nog een broek en blouse van grys linnen. Ze brachten me naai" een soort kooi van twee bij twee meter. In de hoek een merkwaardig stilletje breed, laag. Onsmakelijke details, maar ze hadden hun functie by het volkomen demoraliseren van het in dividu. Door het luikje kon de bewa ker precies in de hoek van het stil letje kyken. Onvoorstelbaar ver nederend, speciaal voor een vrouw. De dagen gingen eentonig voorbij. Door flaiden van gesprekken, door gekreun uit de gang en de naburige cellen kreeg ik een idee van de wijze waarop anderen werden behandeld. Als ik myn lichaam wilde wassen, werd mij dit verboden. In de cel had ik alleen een zakdoekje van tien bij tien cm. Weken achtereen werd het bed niet verschoond. Dat gebeurde pas toen ik schurft kreeg. Daar zit je dan, vuil, ongekamd, Je zenuwen gespannen, te wachten wat de dag zal brengen. Als de bewakers voor mijn deur elkaar aflosten, hoorde ik: „Is die altijd nog mesjok ke?". „O, Ja". Of: „Wat doet de jou we?". „Ze kakt. En de jouwe?". „Ze pist". Op een nacht word ik wakker, doordat er boven mijn hoofd een stoel wordt verschoven. Dan een ein deloos vermoeide stap die me doet huiveren dat is Ruda! ik hoor rumoer en dan: „Hier tekenen". „Nee". „Tekenen, onmiddellijk". „Nee". Later, stappen die zich ver wijderen, nu nog zwaarder, nog ver moeider. Niemand praat met me. ik kan aan niemand schrijven. Geen be richt van Ruda, geen bericht van de kinderen. weken later beerde ik terug near „huis". Ik bevond me in ao'n moeilijke po sitie. Jaren achtereen had ik rots vast geloofd, dat wat de partij deed, Juist was. Ik had dus een blind ver trouwen in de partij. En die party beweerde nu dat Ruda een verrader was. een spion. Ik was ervan over tuigd dat hy volkomen onschuldig moest zyn, maar daar stond tegen over dat Ik de party vertrouwde, dat ik heilig geloofde in Stalin. Wie moest ik geloven? Voor my was dit een afschuwelijke morele kwelling, een ondraagiyk dilemma. Het was geloof ik eind oktober of daaromtrent toen lk weer naar de gevangenis ging. Daar hoorde ik on afgebroken 't kreunen van iemand die gemarteld werd. Ik kreeg te horen dat ik ln de rechtszaak tegen Ruda zou moeten getuigen. De antwoorden, die ik op my te s tellen vragen zou moeten ge ven. moest ik van buiten leren. Ik werd zorgvuldig geïnstrueerd, tot en met het gedicht dat ik moest zeg gen: een beetje droevig om het me delijden van het publiek op te wek ken. Mocht ik iets vergeten, dan zou er gesouffleerd worden. Maar om welke reden ook ging dit alles niet door. Ik werd terugge bracht naar het huis, waar we geïn terneerd waren, naar de kinderen. Aprtl '58 gingen we hl een kleine school doodgemaakt, to be* niet. Je plaats in ballingschap, gedwongen. I bent erdoor gestaald". Ik moest in een fabriek gaan wer- Kort na de ballingschepsperiod» ken, evenals Rudik die te horen gebeurde het haast onvermijdelijke® had gekregen: „De schoolcommissie Marta kwam naar me toe en vet) heeft besloten, dat je niet mag stu- „Moeder Je denkt dat flt van niety deren". Het huisje, dat ons was toe- weet, maar lk weet alles. Als jy ufk gewezen, was koud en nat. De vol- bent. luister ik vaak naar de zadib gende winter moeeten we door de j en dan wordt er vaak over papa ge-, sneeuw naar de fabriek baggeren, sproken. Wat is dat eigenïyk, mw met Marta op de rug, die naar de cuteren? Betekent dat doodechie» crèche ging. We werden ziek, het fa- ten?" Ik had de moed niet te ww briekswerk was onredeiyk zwaar, gen op welke manier het doodvonnis Zonder het medeleven van bepaalde was voltrokken. Ik voekie dat bet mensen zou alles nog veel erger zijn idee van doodschieten voor hear geweest. Op een gegeven ogenblik werd er minder afschrikwekkend ophangen: „Moeder, wat is een ver rader? Het is toch niet waar da* een nieuwe directeur in on/* onder- jSfk kleintje, geloof dat niet". Zo heb geprobeerd haar te helpen zich eert voorstelling te maken van een ve* neming benoemd, die van het begin j af veel aandacht aan me beeteedde. „U moet een andere naam aanne- men", zei hU op een gegeven ogen- der aa"M enke" 1 blik. „Ik 2»1 er bU het centrale oo- 1 Iff". Ze ma toen zeven, mlté naar informeren", antwoordde "V63 ontmoette ik voor bd M. ik. „Het centrale comité mag het he- Oe advocaat die Ruda had verdedig* lemaal niet weten. Ik heb de op- Hy had niet het recht gehad me* dracht, a het te zeggen, van de 8freken, of hem hoogste instanties gekregen. W:e ste"*n df zittingen^ In de mag ik niet zeggen". Op alle manie rechtszaal zat hy op meer dan Als een hond In de laatste week van april werd ik vrUgelaten, tenminste, voor zover van vry kan worden gesproken. En kele maanden later werd ik weer naar de gevangenis gebracht. Tien verplichte kniebuigingen. Enkele nieuwe vindingen: op m'n knieën moet ik het eten naar me toe halen. Drie keer per dag als een hond. Twee Apathisch Op 2 december werd lk weer ge haald. Ik voelde me niet goed. Te vergeefs probeerde ik uit mijn apa thie te ontwaken. „Kalm blyven, u mag spreken met uw man". Het maakte helemaal geen indruk op me dat ik Ruda zou zien. Een ogenblik later hoorde ik zware voetstappen en nu ontdekte ik Ruda. Hij deed zyn best zich te beheersen, maar be gon al gauw te huilen. Ik antwoord de tamelyk kort op wat Ruda zeL Voortdurend probeerde ik me bewust te worden van de werkelykheid, maar het ging niet. Toen ik weg ging, heb ik Ruda niet eens meer aangekeken. Ik begreep niet. ik voelde niet dat ik hem voor het laatst had gezien. Ik had er geen idee van dat hy de dood inging. Toen ik weer „thuis" kwam, rende ik naar myn kamer en van daar naar het terras. Daar gaf ik over. Ik kronkelde in de sneeuw. De bewaakster deed zelfs geen poging me op te laten staan. Vaak. maar al te vaak. heb ik me later zyn woorden herinnerd: „Je beseft niet hoe moeilyK je het zult krygen". Er brak een tyd aan waarin we het zwaar te verduren kregen. We leden honger. We werden zeer streng behandeld. In de tweede helft van april ontdekte Rudik dat er een ver slag van het proces tegen Ruda was verschenen. Een majoor adviseerde: „Ik raad u aan het niet te lezen. Nu niet en later evenmin Geloof me. ik geef u een goede raad". Hy begreep dat ik zo'n verzameling grove leu gens niet kon lezen. Ik ben er ook niet; in geslaagd ren werd gedwongen eraan toe te v>n N. he* geven, maar 11c zwichtte niet. Het "^onni, h* verdediger he* werd me allemaal teveel toen de R,ud" "v" ff»tleveraoek ge. autobus van de fabriek mi) op een h,d- d" dlt «begorfh had dag buna aanreed op een plek waar zan Daar°m had dt adv*a" hij andera nooit kwam. Alleen mijn e'ke„n hout>a Mkl varTO6k ™e«h««V tegenwoordigheid van geest redde i zonder succes, my het leven. Myn zuster adviseer- i de mi) naar Praag te gaan om dear I 94 zelf de nodige stappen te nemen. Ik 1 "kanfflard va" Polder* vandg besloot naar een kameraad te gaan. j «P«"«k saten onder»*.* die ik nog van de jeugdbeweging d!n«en van Slansky. Ik voelde me kende, Kopeckv HU ontving me wer- alio' "!en een 5tukJe van de dn* de Ruda had toegezonden In een brief stond dat de orde van het so cialisme en de februari-orde waren afgenomen.april "68 kreeg ik ze toch ivog terug. kelyk voorkomend „wy wisten er niets van. we hadden geen idee. we meenden juist dat het buitenleven, de rust en de vrye natuur het beste voor je zouden zyn. Waarom heb Je ons niets gezegd, niet geschreven?" HU zei telkens: „Onze Ruda, onze Ruda!". En: „Zou je niet willen her trouwen? We zouden Je met iemand in contact kunnen brengen" Ik ging terug naar de fabriek, maar hield het daar uiteindelyk niet meer uit. Leerschool Ik ging terug naar Praag na een telegram van myn moeder, die er by me op aandrong naar het ministerie van Binnenlandse Zaken te gaan. De secretaris van de minister sprak openhartig met ons. Kameraad mi nister deed zyn best het geleden on recht goed te maken. Ik kon in Praag blyven en zou met een week een flat krygen met geld voor nieu we meubels en wat dies meer zy. De week zonder flat duurde van decem ber 1955 tot april 1958.al die tyd heb ik met Marta by myn moeder op de vloer geslapen. Pas in februari heb ik een vaste werkvergunning in Praag gekregen. Natuurlyk wisten de kameraden van niets en hadden Redding Nu myn memoires <1968) zijn urt- gekomen, is me gevraagd, waarom ik zolang daarmee geaarzeld heb. Al lereerst. omdat ik, toen ik een jaar of vier geleden 's nachts deae herinnering schreef, dat alleen voo* mezelf deed. Het was de enige ma nier om de druk van het verleden te verlichten. Het was de enige red ding in ogenblikken van verslagen heid en wanhoop. Het grootste ge deelte van het manuscript heb ik vernietigd, alleen het essentieelste heb ik bewaard Er zullen mensen zyn, die het zullen beschouwen als een pleidooi v>oor mezelf en dat zou me spy ten, want ik zoek geen enkele populariteit. Ik heb niet het gevoel dat ik een normale plaats in de samenle ving inneem en die stellig ook nooit meer zal krijgen. Allereerst omdat veel mensen me niet gewoon kunnen zien. Sommigen voelen haat of minachting, voonoordelen Jegens de „hoge dame", óf zyn te demonstra- ze er geen idee van Is het een won- tief medelydend. wat niet minder der. dat jk me onder die omstandig |hinderlyk l- want medelyden maakt lieden deze woorden van Kopecky al- gelykheid tussen menseu eveneens |tyd nog herinner: „Je hebt een leer-onmogelyk".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1969 | | pagina 11