IN DE WINKEL
VAN SINK EE
Uit overgrootmoeders tijd X
door
Ham Wielick
Duitse pioniers
schudden gezapige
Nederlanders
wakker
Gevonden
Blauw blauw
ZATERDAG 23 NOVEMBER 1968
LD EXTRa,
E winkels waren in de vorige eeuw als het gehele
m maatschappelijke leven: saaiklein en somher.
J Wel waren er genoeg. Teveel zelfs, ondanks de
moordende concurrentie van de vele dag- en
weekmarkten, waar de meeste huisvrouwen hun inkopen
deden. In de steden waren turf-, bloemen-, aardappelen-,
vis-, groenten-, fruit, erwten en honen-, boter en kaas
markten^ om niet te spreken van de grote markten, waar
men ook meubels, brood, kleding en schoeisel kon kopen.
Bonte bijeenkomsten deze markten, waar ook veel buiten
landers hun waren aan de man en vrouw trachtten
te brengen. Zoals de koekoeksklokken- en speeldozenma-.
kers uit het Zwarte Woudde marskramers met hun (Keul
se) potten voor de inmaak van sperciebonen, zuurkool en
vet. De verkopers van allerhande zaken als vogelkooien
compleet met kanarievogels muizevallen, borstels, boen
ders en vegers. Op alle markten verschenen ook de onuit
roeibare kwakzalvers, die hun pijnstillende poeders, zalf
jes voor allerlei kwalen en smeersels tegen reumatiek en
jicht het goedgelovige volk aanpraatten. Muzikanten, lied
jeszangers, vuurvreters, acrobaten en mannen met een aap
of beer, die een paar stuivers per dag hoopten te verdienen
met dè grappen en grollen, die zij hun dier lieten uithalen.
Het vet van de soep roomden deze markten van de kleine
winkeltjes af, waardoor de winkeliers vaak nog meer ar
moede leden dan zij, die tot de zogenaamde arbeidende
stand behoorden, maar dit zouden de neringdoenden nooit
of te nimmer toegeven, trots als zij waren niet tot de laag
ste stand te behoren.
D; meeste winkels waren gespecialiseerd.
Een grutter verkocht beslist geen boter,
kaas of eieren en een tabakswinkel zou
zich er niet aan bezondigen om boeken te
verkopen. Aan iedere winkeldeur hing een
belletje dat zachtjes rinkelde, wanneer deze
werd geopend. Hierop verscheen een sloffen
de winkelier, met het stereotiepe gezegde
uit die dagen „Blieft-u".
Veel had een winkelier nooit in huis, zelfs al
meldde het uithangbord „Coffy, Tee en Krui-
denierswaare in Groot en Klijn". Zo'n uit
hangbord was niets dan grootspraak, want
zou een klant tien pond koffiebonen of cwaalf
kop erwten hebben gevraagd, dan zou het
antwoord hebben geluid: „Ik moet ze nog
branden" of „Ik heb ze besteld. Ik verwacht
ze ieder ogenblik".
Koffie sloegen deze „zaken" per zes pond te
gelijk in, gebrand en wel en van erwten werd
maximaal 1/16 mud per keer gekocht. Nu
was dit ook genoeg, want de meeste klan
ten kochten toch nooit meer dan een paar
loodjes (15,4 gram) tegelijk.
Geen weerstand
De grutters en hun kroost waren er slecht
aan toe. Bij epidemieën waren zij bijna al
tijd het slachtoffer, omdat ze weinig of geen
weerstand hadden. Hun magen waren wel
iedere dag gevuld, maar groenten of fruit,
dat andere bevolkingsgroepen nog wel regel
matig kochten, aten zij bijna nooit. Zij
maakten hun voorraden van vorig jaar zelf
op. De erwten van een vorige oogst, de
vleeswaren die ranzig waren gewor
den. Noodzakelijk, want de verdiensten waren
er niet naar, deze levensmiddelen zo maar
weg te gooien. Hooguit schonken ze er iets
van aan de diaconie of armoedecommissies,
wanneer deze hun inzamelingen voor de min
der bedeelden hielden.
Met wantrouwen bekeek dit slag winkeliers,
die er niet aan dachten ook maar iets aan
hun winkeltje te veranderen, laat staan te
moderniseren iedere cent werd weggelegd
het magazijn van Anton Sinkel waar de
gehele dag petroleumlampen brandden en
waar letterlijk van alles te koop was.
Sensatie
Deze Anton Sinkel uit Cloppenburg in het ko
ninkrijk Hannover was in 1921 als marskra
mer in garen en band in ons land gekomen,
weldra gevolgd door zijn broers Herman en
Joseph Hij vestigde zich met een „Affaire in
Wollen, Catoenen en Zijden Manufacturen"
aan de Amsterdamse Nieuwendijk, waar nu
de Cineac staat.
Hij liet zijn winkel door de architect Johan
van Straaten verbouwen in Griekse stijl, om
dat de winkels in Berlijn en Londen er ook
zo uitzagen. Hij had succes met zijn zaken
doen. al verklaarden zijn concurrenten hem
voor gek. toen hij ook nog al zijn artikelen
vaste prijzen gaf. waarop niet zoals ge
bruikelijk afgepingeld kon worden. Na een
paar jaar had hij in Amsterdam al 12.986
vierkante meter verkoopruimte en filialen
in Den Haag. Utrecht, Rotterdam, Leiden
en Leeuwarden.
De winkel van Sinkel aan de Nieuwendijk
in Amsterdam. Sinkel kreeg later ook een
winkel in Leiden.
Deze Westfaalse handelaar zorgde iedere keer
weer voor een sensatie. Men maakte zelfs
een liedje op zijn magazijn.
„In de winkel van Sinkel is alles te koop.
Hoeden en petten en damescorsetten.
Doosjes pommade en flesjes orgeade.
Drop om te snoepen en pillen om te poe
pen".
Het werd de tophit van het jaar. Anton Sin
kel durfde dan ook wat aan in ons ingesla
pen landje, waar bijvoorbeeld reclame ma
ken als een bewijs van onsoliditeit gold. Een
oude en gerenommeerde zaak hield zich daar
verre van, luidde het devies aan lieden, die
schuchter opmerkten, dat zaken die reclame
maakten, ook meer kopers trokken.
Hofleverancier
Sinkel verkocht katoenen, wollen en zijden
manifacturen, maar ook champagne, stroop-
jes, snoepgoed, eau de cologne, pijpen, reu-
matiekdekens en -matrassen en ondergoed,
systeem-Kneipp. Het gewone volk vergaapte
zich aan zijn verzameling en graaide in de
goederen, die de verkopers aanprijsden en
bewaakten. Maar Sinkel had óók de betere
klasse tot klant. Hij kon zich zelf „hofleve
rancier" noemen en op de „dure" grachten
kon men vaak uit zijn wagens dranken de
herenhuizen zien indragen.
Zijn „spullen" waren goed en goedkoper
en vooral de welgestelden letten op ieder half
centje. Sinkel voerde acties als „alles kost
morgen een kwartje", plaatste verlichte kerst
bomen in zijn etalages en maakte in novem
ber 1856 bekend dat hij een „coupeur de pre
mier ordre" en een „première coupeuse" had
aangesteld, die binnen 48 uur een op maat,
en haarscherp gesneden rouwcostuum kon
den leveren en het leverde ook.
De „coupeur de première classe", wu een
zekere Adolf Wilhelm Krasnapolsky, die net
Amsterdam was binnengewandeld, met bij
zich het Wanderbuch van de gemeente Pei
ne uit het koninkrijk Hannover en het di
ploma van de Dresdner coupeuracademie.
Bij Sinkel vond de 22-jarige kleermakersge
zel wat hij zocht, al liepen zijn plannen om
later een eigen kleermakerij te beginnen wel
iets anders, omdat hij vla kelner August Vol-
mer van het Nieuwe Poolsche Koffijhuis in
contact kwam met het meisje Johanna Vol-
mer, die hij later zijn vrouw kon noemen.
Samen met August Volmer pachtte hij in
1866 de zaak, waarin zijn zwager werkte en
kocht „Het Koffijhuis", toen de zaken goed
bleken te gaan, twee jaar later.
De eerste steen voor het grote hotel, dat nu
nog Krasnapolsky heet, op de Dam in Am
sterdam was gelegd. Ook hier was het een
buitenlander, die initiatief nam en een ver
lopen Nederlandse zaak van de eigenaar,
Loots, tot bloei bracht.
Pioniers
Sinkel was een pionier die iets voor liep op
zijn landgenoten, die na hem textielpaleizen
oprichtten.
Zoals de gebroeders August en Carl Bren-
ninkmeyer, Bernard Voss, Kreymborg, Lam-
pe. Peek en Cloppenburg. Strater en Hollen
kamp. Ijverige zakenlieden, die tevens het
katholieke element in de winkelstand ver
sterkten. Deze opkomst van de rooms-katho-
lieke winkelstand werd met afgunst en de
nigrerende aandacht gesignaleerd.
„De intussen onder de katholieken merkbaar
toenemende welvaart, die zij tot het drijven
van sommige industrieën, waarbij een zekere
plooibaarheid van manier en karakter een
hoofdvereischte is, te danken hadden, wak
kerde de naijver der protestanten, op staats
kundig gebied aan 't verkoelen, op dat van
handel en nijverheid des te feller aan. Want
bijna alle manufactuurmode-, galanterie- en
daarmee verwante zaken, en daaronder zeer
aanzienlijke, werden bijna uitsluitend door
katholieken met goed succes gedreven",
schrijft dr. G. J. Merz in 1875 in „Nederlander
of Ultramontaan".
IJ it West falen
De families Voss. Brenninkmeijer en Lampe
kwamen uit Mettingen, dichtbij Osnabrück,
de Kreymborgs uit Lohne, de Straters uit
Rheine, de Hollenkamps uit Russel, de Peeks
uit Gronheim en de Cloppenburgs uit Frie-
soythe. allemaal dorpjes in het katholieke
Westfalen.
Deze Westfaalse families, wier nageslacht
nu grote winkelpaleizen beheren, grepen de
kansen die onze voorvaders de vele goede
niet te na gesproken eenvoudig lieten lig
gen, omdat ons land rond het midden van
de vorige eeuw gewoon ingeslapen en niet
wakker te krijgen was, al klonken overal
over onze grenzen de explosies die de nieuwe
moderne tijd aankondigden.
Deze Westfalers bouwden een traditie uit,
waarnaar bestaande textielzakenlieden in die
tijd met verwondering keken. Sinds de dertig
jarige oorlog (1618-1648), toen grote delen
van Duitsland verwoest werden, trok
ken iedere zomer duizenden oosterburen naar
ons toen zo welvarende land, waar zij zich
verhuurden als maaiers en turfstekers „Han-
nekemaaiers" heetten ze in de volksmond, en
ze kwamen meestal uit Westfalen. Zij kre
gen kost en inwoning bij degene die hen werk
verschafte. Tot de herfst, wanneer ze nadat
de oogst binnen was, weer naar hun fami
lie terug wandelden. De boerinnen die de be-
wassing van de maaiers deden, zagen de kwa
liteit van hun kleiding en velen vroegen aan
hun knechten een paar meter van deze stof
mee te nemen, wanneer ze terug zouden ko
men om te maaien.
Idee
Een aantal families uit Westfalen bracht dit
op een idee. Ze lieten de zeis thuis en trok
ken over onze grens met een leren zak op
de rug, waarin zij zo'n 60 tot 70 pond staaltjes
stof hadden. Ze gingen de boer op, toonden
hun textiel en sliepen in vaste herbergen,
waar zij hun voorraad stoffen in bewaring
gaven. Deze „fijndoekspoepen" zoals de Frie
zen zeiden, waren in deze herbergen zo thuis
dat hun pijpen en pantoffels klaar stonden.
De zaken gingen goed, ook al doordat de fa
milieleden elkaar niet beconcurreerden, maar
hielpen, ja ook andere families sprongen bij
als dat nodig was.
Zij gebruikten zelfs een soort geheimtaal dat
men „Humpisch" noemde. Dit spraken ze
wanneer zij elkaar waarschuwden en ad
viseerden, zodra er vreemden bij waren. Het
was een taaltje waarvan zelfs de vrouwen, die
hun mannen slechts de twee laatste weken
van het jaar zagen, niets begrepen.
Toen de vraag naar hun textiel steeds maar
toenam, huurden verschillenden in een paar
dorpen en steden een kast, of een bedstede,
die als opslagruimte benut werd en waar
van ieder een sleutel had. Langzamerhand
werd de bestede te klein en werd een kamer
tje gehuurd en toen de zaken maar goed ble
ven gaan tenslotte winkeltjes.
Bernard Voss opende 11 mei 1818 als eerste
een zaakje in Leeuwarden. De broers Cle
mens en August Brenninkmeijer en Benedic-
tus Lampe deden hetzelfde in 1841 en 1834
in Sneek. Op 1 januari 1841 besloten Cle
mens en August, beiden net 20 jaar, alles
samen te gaan doen. Ze begonnen hun be
drijfje met 3301 gulden en 16 cent en kozen
als „handelsmerk" de beginletters van hun
voornamenC. en A.
Het eerste jaar sloten C. en A. uit het dorp
Mettingen, waar de vrouwen als ongelofelijk
knappe spinsters bekend stonden, die een lin
nen draad van 23 mijl uit een pond vlas
konden spinnen, af met een batig saldo van
precies 1000 gulden en 71 cent.
August en Clemens Brenninkmeyer op pa
met hun stalen textiel, welke zij vanuit Weil
falen tot diep in Friesland brachten.
Deze buitenlanders brachten nieuwigheid e
vaart in ons land, zoals buitenlands kapltai
die de aanleg van de eerste spoorlijn mogi
lijk maakte en verschillende opkomende in
dustrieën Duitsers en Engelsen in dienst ni
men.
Pas toen ontwaakte, na jaren van zoete rui
ons land eindelijk en begon men met e
enorme achterstand op het buitenland ai
de nieuwe tijd, waarin het, het dient gezegi
velen ten slotte voorbijstreefde.
Risico
De zaken breidden zich uit. de Westfaalse
manufacturiers lieten zich tot Nederlanders
naturaliseren, namen het risico ook zaken in
het westen van ons land te vestigen en gin
gen ten slotte rond 1880 ook kant- en-klaar
kleding verkopen.
f
I *-<>,
Maar zover was het toen Voss, Lampe e
Brenninkmeyer, Krasnapolsky en Sinkel hm
winkels openden nog lang niet.
Cententellers
Toen telde de angstige winkelier nog ieder
avond zijn centjes, pakte ze in rolletjes grauf
papier en was al verheugd wanneer de o[>
brengst van zijn winkel een paar stuivers ho
ger was dan de week ervoor. Tevreden sloo
hij dan de luiken, kroop vroeg in bed, on
olie te besparen, en ging in de warme bed
stede dromen van de heldendaden van om
volk. Eén ervan de Tiendaagse Veldtocht te
gen de opstandige Belgen in 1830, was be
lichaamd in een nationaal monument, dool
het volk al direct „Naatje van de Dam" ge1
noemd, dat echter niet te duur mocht zijn,
zodat het beeld „De Eendragt" na een paal
dagen reeds een deel van zijn zandstenen^!
neus verloor.
Een teken aan de wand, dat vele landgenoj w
ten wel begrepen. Maar deze „nieuwlichters'
zouden nog lang en zwaar moeten oproeien
tegen de behoudzucht en vooringenomenheil
van het 19-eeuwse kleinzielige sentimenteli
burgerdom
Een echte ouderwetse grutter bezig met
het afwegen van een paar onsjes suiker. Zijn
sortering was niet groot, al meldde zijn uit
hangbord het tegendeel.
Een revolutionaire daad, want een Nederlan
der die zichzelf respecteerde liet in die da
gen zijn costuum aanmeten en het mindere
volk deed het met „afleggertjes".
Riskant ook, omdat enkele zaken die hetzelf
de reeds een tiental jaren eerder geprobeerd
hadden failliet waren gegaan aan deze nieu
wigheid. Maar de confectionairs wonnen en
nadat ze eerst alleen herenkleding met suc
ces hadden geïntroduceerd stapten ze ook al
snel over op damesconfectie.
In de Franse badplaats Saint-Tropez kan b
commissaris van politie een boekje open doei
over de vergeetachtigheid van sommige t**-
risten. Volgens Elle heeft de goede man #n
kast vol „gevonden voorwerpen" van
meest uiteenlopende aard. Er zijn kleren W
maar ook platina dameshorloges, sieraden
en blikjes die volgestopt zitten met bilje-"
ten van tien francs. Tot nu toe is geen van w
bezitters verschenen om zijn eigendom (men'
op te eisen. Ondanks het feit dat het N**1
wel om iets meer gaat dan om een verge»
paraplu of een verloren handschoen.
Marineblauw, ook voor komende winter: b
crêpe (voor cocktail japonnen die door schou-
lerbanden en ceintuurs van strass een g^
itereffect krijgen), en in mousseline <v0?
doorzichtige overhemdbloezes met lange mou
wen die over een hemdachtig cocktailjuro1
worden gedragen.)
Ui