HYGIËNE:
Onbekend begrip
in het midden
der vorige eeuw
Koningen en keizerinnen patiënt
van wonderdokter
Kwakzalvers
deden goede
zaken
Uit
overgroot
moeders tijd
VI
door
Han Wielick
DRANKMISBRUIK
ZATERDAG 26 OKTOBER 1968
JS& LD EXTRA 9 i
De barbier knapte de kleinere „karweitjes" op. Zoals kiezen trekken. Zonder
verdoving uiteraard.
Kwalen die voortkwamen uit hun slechte le
vensomstandigheden, lange werkdagen, slech
te behuizing, weinig of geen hygiëne en over
matig drankgebruik. De armen waren zwak
en er was geen zorg, om ziekten te voorko
men. Zuigelingen werden in leven gehouden
wanneer zij niet meteen na de geboorte
stierven en groeiden op, met boekweit en
aardappelen in azijn gedoopt.
De wetenschappelijke opleiding tot arts in
het midden van de vorige eeuw was gebrek
kig om geen slechter woord te gebruiken, en
dus was de geneeskunde eenvoudig slecht. Re
den voor velen om de kwakzalvers vrij spel
te geven. Wat deze „piskijkers" presteerden,
is, wanneer wij het nu van een afstand van
zo'n tachtig tot honderd jaar bekijken, on
gelofelijk. „Vies behoort op schoon" was een
van hun stelregels. Daarom moesten de stak
kers, die bijvoorbeeld aan nierstenen leden,
hoofdluizen slikken en werd op open wonden
spinrag gelegd. Verdovende middelen waren
er bijna niet, of het moest opium zijn. Maar
meestal moesten bij een operatie of aderla
ting familieleden het slachtoffer vasthouden,
dat doorgaans toch snel zijn bewustzijn ver
loor. Opereren konden de barbiers, die hier
voor uit hun kapsalon werden gehaald, door
gaans aardig. Met gloeiend verhitte messen
sneden zij ledematen af en zaagden benen en
botten door.
Maar de patiënt die dit overleefde, stierf
daarna meestal aan wondkoorts. Zoals veel
kraamvrouwen aan kraamvrouwenkoorts ten
onder gingen. In Wenen had dr. Semmelweisz
omstreeks 1850 ontdekt dat deze dodelijke
koorts te wijten was aan het behandelen en
onderzoeken van kraamvrouwen met onge
wassen handen, maar het duurde toch nog
Gesels
Tuberculose was een volksziekte nog in
1900 stierf hieraan iedere drie kwartier een
Nederlander waartegen ezelinnenmelk
werd aanbevolen: melkboeren met ezels die
zij voor de deur van een klant molken, lie
pen in alle steden. Cholera geselde ons volk
meedogenloos. Tienduizenden slachtoffers
werden hierdoor ten grave gedragen. Vooral
in Rotterdam, waar de ratten een dorado
hadden op een plek waar duizenden mensen
samenhokten, zonder waterleiding, riolering
en waar smerige sloten de oude stad door
sneden.
Tegen roodvonk waaraan de meeste
kinderen die deze ziekte kregen, stierven
gaven de artsen de raad rode gordijntjes om
het bed te hangen en de patiënt rode kleding
aan te trekken.
Ongedierte
Ziekenhuizen waren al eeuwenlang vervuilde
mensenopslagplaatsen, vaak onverlicht en vol
ongedierte. In het Haagse Burgergasthuis
moest de ziekenvader plus personeel eens ver
huizen, omdat zij het niet langer uithielden
van het ongedierte. Verpleegsters waren het
uitschot van onze samenleving. De slechtsten
onder de darmenschraapsters, prostituees,
koffiepiksters en tabakstripsters of meisjes
uit de kolonie Veenhuizen. Zij verdienden
zo'n 50 tot 70 gulden per jaar plus kost en
inwoning en de opbrengst van de kleding van
overleden patiënten.
Pas rond 1875 kwam er enige verbetering,
vooral door het voorbeeld van Florence Night
ingale en de wet op de geneeskunst. Toen pas
begonnen delen van ons volk vertrouwen in
de opgeleide artsen te stellen. Al liepen lang
daarna tienduizenden toch nog liever naar
een kwakzalver.
Pleegzusters van de Vereniging voor Zie
kenverpleging Het Witte Kruis", in 1875 in
Hilversum opgericht.
~mr -w" YGIËNE. Dit woord was in het midden van de vorige eeuw, en lang daarna,
Ê—JÊ amper bekend in ons land. Trouwensdat was ook wel merkbaar. Toen een arts
J_J_ voorstelde om de loslopende varkens, geiten, schapen en kippen uit het
centrum van Hilversum te weren, vond iedereen, incluis het gemeentebe
stuur, dat „een eigenzinnige nieuwigheid". In Koog aan de Zaan was een open riool,
dat een kwalijk ruikende geur verspreidde. Maar een voorstel om dit in de volks
mond genoemde „Rode Zee"-riool te dempen, ondervond hevige tegenstand van een
groot aantal Kogers, die hierin een aanslag op zijn kleine (bij)inkomsten zag.
Het was normaal in ons land, fruit, boter,
melk en andere aan bederf onderhevige le
vensmiddelen in „het stilletje" te bewaren.
De bedsteden werden bij het slapen gaan stijf
dichtgedaan en ontelbare huismoeders droog
den hun kroost en zichzelf af met dezelfde
doek, waarmee ze ook hun serviesgoed en
pannen afdroogden. Mensen die nog nooit hun
voeten of rug hadden gewassen, waren geen
OOK op medisch gebied was er in de vorige eeuw veel te doen. De minderbe
deelden waren nog steeds overgeleverd aan kwakzalvers, die hun „nummer"
zó goed verkochten, dat het gewone volk wel onder de indruk van hun gaven
moest komen en steevast geloofde dat het baat zou vinden bij hun „duivels
drek", wasballen of alruin wortel, wanneer het bijvoorbeeld aan jicht leed.
Trouwens, de arbeidersbevolking snakte naar genezing van aangetaste longen, slechte
ogen, vergroeide en bedorven magen.
wel twintig jaar, voordat zijn wetenschap
ook tot ons land doordrong. Gelijktijdig met
de ether, chloroform en bloedstelpende mid
delen.
uitzondering. Oh ja, er waren genoeg men
sen die het wel anders wilden, die de gevaren
van de onhygiënische toestanden duidelijk
zagen, maar zij waren meestal gelijk roepen
den in de woestijn.
Zoals de leden van de vereniging „Het Witte
Kruis", in 1875 door Jeltje v. d. Bosch in Hil
versum opgericht. Na een paar maanden wa
ren er in negen steden en dorpen afdelingen,
die tot de „Provinciale Vereeniging Het Wit
te Kruis" werden samengebracht. Zij ver
zochten Koning Willem III maatregelen te
treffen tegen het steeds groter wordende ver
bruik van alcohol, waterleidingen aan te la
ten leggen, vaste vuilverbrandingen aan te
wijzen, krotten op te laten ruimen en gezon
de woningen op het platteland te laten bou
wen. Zaken, die alle dringend aangepakt
moesten worden. Vooral het toenemende
drankverbruik men kon beter van misbruik
spreken richtte blijvende schade aan, in
families, maar ook in het maatschappelijk le
ven.
Er was geen gebruiksvoorwerp of zaak. die
zoveel benamingen had als de borrel, teken
dat deze in de algemene belangstelling stond.
Een spaan, neutje, spatje, hap, drop, prop,
oorlam, lik, boevenverklikker, pierverschrik-
ker, diendertje, taaie, pikketanisje, opkikker-
tje, wippertje, afzakkertje, werkloze, slaap
muts, brom. jandoedel, hassebassie. zoopje,
opfrissertje, nippertje, natte deken, boorde
vollere, waren „enkele" namen voor de drank
die in stromen door de Nederlandse kelen
ging.
Liefst 50 miljoen liter jenever ging er in één
jaar (1880) doorheen. Bijna tien liter per per
soon, babies meegerekend. Het bierverbruik
was bijna 32 liter per hoofd. Sterke drank,
men wist niet beter, of het behoorde overal
bij. Bij de loonuitbetalingen, zowel als bij het
aanwerven van personeel. Er waren 45.000
plaatsen in ons landje waar jenever werd
verkocht. Schoenmakerijen, portiers, kruide
niers. wasvrouwen hadden er een kroegje bij.
Verschillende schoolmeesters dreven een
proeflokaal, waarin zij tot diep in de nacht,
ook aan zeer jeugdigen, drank schonken.
Sluis- en brugwachters hadden een cafeetje,
dicht bij hun arbeidsterrein en geen schipper
kon passeren wanneer hij niet één of meer
borrels bij hen had gedronken. Er ging geen
gelegenheid voorbij of er werd drank ge
schonken. Wanneer de oogst was binnenge
haald. schonken de boeren kannen vol jene
ver aan hun meiden en knechten. In de Veen
koloniën kwam het meer dan eens voor, dat
de veenbaas meer dan de helft van het loon
van zijn turfstekers inhield, omdat zij dit be
drag reeds de voorgaande week in zijn kroeg
hadden opgemaakt aan jenever.
Nieuwelingen in buurt, straat of werkplaats
moesten de eerste dag hun buren of collega's
op drank trakteren. Soldaten die naar de ko
loniën vertrokken, verdronken vaak in één
of twee dagen hun handgeld. Het gehele le
ven speelde zich af in proeflokalen en drank
huizen. Veilingen, vergaderingen, aanwerving
van arbeiders, ja zelfs rechtszittingen werden
daar gehouden. Enige beperking op de ver
koop van drank was er niet. Iedereen mocht
verkopen wat hij wilde. Velen stookten zelf
drank of verkochten het toen nog witte spi
ritus, dat vooral door de allerarmsten werd
gedronken. De meeste arbeiders hadden een
glaasje zonder voet bij zich, om wanneer er
iets werd aangeboden, niet „onthand" te zijn.
Duizenden gezinnen stonden diep in de schuld
bij kasteleins, maar nog erger was dat de
drank ook duizenden slachtoffers maakte.
Het aantal misdrijven, krank- en zwakzinni
gen steeg met het verbruik van de ongecon
troleerde dranken. Velen werden blind door
de slechte dranken of stierven aan de gevolg
gen van overmatig gebruik.
In 1881 greep de regering in en legde
Tweede Kamer een voorstel „tot regeling v;
de kleinhandel in sterken drank en tot be-l
teugeling van openbare dronkenschap" vooi
Minister van Justitie Modderman sprak:
„Volgens dr. T. Haakma in het „Nederlani
tijdschrift voor geneeskunde" is in het noor
den van ons land, vijftig procent van alle el
lende in families, vermogens, constitutiën en
karakter te wijten aan de spiritus. Mijn mi.
nisterie beschikt over gegevens dat 30 pro
cent van alle misdrijven in het algemeen hun
oorzaak of mede-oorzaak vinden in misbruik
van sterke drank. Dit cijfer stijgt voor som
mige misdaadcategorieën zelfs tot 80 pro-
cent".
*.o<
De Kamer was het in meerderheid met hem
eens. Zijn wetsontwerp werd met 68 tegen 7
stemmen in de Tweede en 28 tegen 4 stemmen p
in de Eerste Kamer aangenomen. Het ka
merlid Dijckmeester was het echter niet metL
de bewindsman eens. „In Nederland is het da
gelijks gebruik van sterke drank zozeer tot
gewoonte geworden, dat zeer velen daarvan
geen nadeel ondervinden.zei hij en ver
volgde. „er zijn handwerkslieden die wij
eren en hoogachten, en gaarne in ons werk
hebben, waarvan wij weten dat zij misschien
iedere dag acht a tien borrels jenever drinken
zonder dat wij er iets van bemerken of zij
met minder ijver hun arbeid verrichten.
De nieuwe wet regelde de vergunningen: één
op 250 inwoners in een kleine gemeente, één
op 500 inwoners in een grote plaats. Een kas
telein moest van onbesproken gedrag zijn en
mocht niet meer mensen, die in kennelijke
staat van dronkenschap waren, in zijn kroeg
toelaten. Evenmin jeugdigen onder de zestien
jaren zonder meerderjarige geleide. Uitbeta
lingen van loon of salaris, of gokken in een
lokaal waar drank werd geschonken, was
verboden.
Toen Koning Willem III op 28 juni van het
zelfde jaar zijn handtekening onder de nieu
we wet zette, werd het aantal plaatsen waar
drank te krijgen was in ons land, met één
pennesteek van 45.000 tot 33.201 terugge
bracht.
Dr. Johan Mezger. Zijn naam had in de laatste decennia
van de 19-de eeuw een magische klank. Wie was hij? Ook
een kwakzalver? Of was de uit Amsterdam afkomstige
een pionier van de heilgymnastiek en massage? Feit is,
dat. toen deze 32-jarige Mezger in 1870 in het Amstel-
hotel een praktijk begon uit te oefenen, hij binnen zeer
korte tijd een zeer groot aantal klanten had. Geen cliën-
tèle uit de arbeidende stand, maar patiënten uit de hoog
ste en allerhoogste kringen.
Edellieden en vorsten logeerden weken- of maandenlang in
het Amstelhotel. waardoor de twintig mille verlies, dat het
anderhalf jaar daarvoor geopende hotel reeds had geleden,
snel verdwenen was. De koningen van Bulgarije en Zweden,
de keizerinnen van Oostenrijk en Frankrijk, prins Albert van
Pruisen, prins Lapouchine Demidorf, het hertogelijk paar van
Saksen-Meiningen, prins Bibesco en de groothertog van
Mecklenburg de latere schoonvader van Koningin Wilhel-
mina lieten zich behandelen door dr. Johan Mezger. Een
krant schreef: „Amsterdammers zien tegen graven en ba
ronnen niet meer op. want met keizerinnen en keizers, ko
ningen en koninginnen, om van vorstenkinderen en prinsen
en hertogen maar niet eens te spreken, zitten zij in de tram,
als waren zij gewone kantoorbedienden
Mezger werd gehuldigd en verguisd. Professor Alberdink
Thijm. oud-patiënt van de ex-gymnastiekleraar, schreef een
lofdicht voor zijn „weldoener". Er was Mezger-reukwater te
koop, er was een Mezger-mars, men rookte Mezger-sigaren.
De middenstand raakte niet uitgesproken over de kwaliteiten
van deze, ook voor hen, wonder-man, die naar men schatte,
zo'n honderdduizend gulden per jaar ..schoon" verdiende en
ook het Amstelhotel „op rozen" bracht.
Evenals het Zeeuwse dorp Domburg, waar Mezger een villa
„Irma" kocht, waarin hij de zomermaanden woonde,
maar wel doorging zoals hij zei „met mijn duimen te
genezen" Medici uit die jaren echter, bekeken hem als een
kwakzalver. Het Tijdschrift voor geneeskunde waarschuwde
tegen de door dr. Mezger gebruikte en in de handel gebrach
te massage-hamer. Een arts schreef: „Laten wij dit instru
ment zo snel mogelijk naar de timmermanswerkplaats terug
brengen". Een ander: „Voor mijn gevoel is de kwakzalverij
van dr. Mezger gedecideerd de ergste
Maar de roem van Mezger duurde liefst 18 jaren. Toen ver
trok hij naar Wiesbaden, waar hij ook de dochter van de
Russische tsaar behandelde: voor 1400 per dag.
Na enige tijd keerde hij terug in zijn Domburgse villa, waar
vlak bij kuur- en badhotels werden gebouwd. Het dorpje
werd van een slapend plaatsje snel een drukbezochte bloeien
de badplaats.
In zijn witte pak, waarin hij zijn patiënten behandelde, nam
hij toen hij zijn zeventigste verjaardag vierde, een aubade
van de Domburgse schooljeugd in ontvangst en luisterde naar
de lofrede, die de burgemeester uitsprak. Tweeëneenhalve
maand later stierf deze veel omstreden figuur. Omstreden
zelfs na zijn dood. Want toen in de gemeenteraad van Dom
burg. dat alles aan Mezger te danken had, een voorstel in
stemming kwam om 25 gulden bij te dragen aan het tot stand
komen van een monument voor de wonderdokter, toen waren
er evenveel voor- als tegenstemmers.
Kwakzalver of medicus?
Niemand zal het ooit weten. Feit is, dat het Amstelhotel, de
Amsterdamse middenstand en Domburg heel wat te danken
hadden aan dr. Johan G. Mezgers duimen
Dr. Johan G. Mezger, schatrijk dank zij zijn duimen.