Wetten op rassen discriminatie lossen het probleem niet op 'Meer een zaak van voorlichting i dan van wettelijke geboden :ld mm (Ill F. Polak, minister van Justitie. „Het zou wel eens kunnen zijn dat de grote nadruk op proclamaties en wetten de aandacht afleidt van de menselijke werkelijkheid achter de woorden". Aldus prof. dr. J. Schulte Nordholt op de laatste Leidse universiteitsdag in zijn rede „De rechten van de gekleurde mens". Hij sprak over Amerika, maar zijn waarschuwing geldt evenzeer voor Nederland, waar nu de regering twee wetsontwerpen tegen de ras sendiscriminatie heeft ingediend. Het éne wetsontwerp vraagt goedkeuring van het internationale verdrag van New York tot uitban ning van elke vorm van rassendiscriminatie (1966). Dit is in de eerste plaats een gebaar van steun aan de internationale bestrijding van rassendiscriminatie door de Verenigde Naties. Opmerkelijk is dat het verdrag voorziet in een klachtrecht van burgers bij een speciale commissie. Dit is een historische po ging om een VN-afspraak meer kracht bij te zetten dan tot nu toe mogelijk is en dit verdient alle steun. 'Uil v tweede wetsontwerp doen zeven mi- 4®le volgende voorstellen „tot uitvoe- 5 nln de verdragsbeginselen in het Ne- m e recht: ««Ming van de strafbepalingen over ^Ing van een bevolkingsgroep" en jrstelling tot het aanzetten tot rassen- rassendiscriminatie. Deze voorstellen ik op discriminatie wegens geloof, gengaan van discriminerende clausu- in CAO of mededingingsregeling, het 11 van een vereniging die zich bezig- let rassendiscriminatie en strafbaar bestaande grondbeginselen van ons recht. Zo spreekt de Grondwet van gelijke bescherming van persoon en goed. Maar dit gebod richt zich alleen tegen de overheid. Verdere uitwer king van dit beginsel in de Grondwet wordt overigens in studie genomen. Het Europese verdrag voor de mensen rechten stelt het genot van de opgesomde mensenrechten onafhankelijk van bijvoor beeld ras. Iets dergelijks doet nu ook het Newyorkse verdrag. Ook deze normen hebben in de eerste plaats betrekking op de overheid. „Discriminatie" heeft hier bovendien de be perkte betekenis van „schenden van iemands grondrechten". De regering wil daarom ook voor het parti culiere rechtsverkeer nadere regels stellen. Bovendien gaat zij verder dan een strikte uit voering van het Newyorkse verdrag door naast discriminatie ten aanzien van grond rechten ook andere vormen van rassenonder scheid tegen te gaan. Dat is een mooi uit gangspunt, dat echter in zijn uitwerking vol haken en ogen zit. de publieke opinie. In een democratisch land is dat in voorname mate een aangelegenheid van de vrije meningsuiting. Deze is op zijn beurt ondenkbaar zonder „hoor en weder hoor" hoe pijnlijk dat soms ook kan zijn. Maar „democratie is niet een staatsvorm voor bange mensen", zoals de minister van Justi tie bij een vorige gelegenheid opmerkte. Bedenkelijk Het is daarom jammer en bedenkelijk dat de regering in het wetsontwerp ook voorstelt de strafbepalingen over belediging van een be volkingsgroep te verscherpen. Ook hier is buiten discussie dat de mentaliteit van rassenvooroordeel bestrijding verdient. Maar dan niet op basis van een wet, waarover reeds bij de totstandkoming in 1934 terecht twij fel werd geuit. Waar de grens IV, Lim A. Po, gevolmachtigd minister \nname in Nederland, die in Leiden de: er zien naar het positieve dan naar feme van het steunen van of deelnemen rgelijke discriminerende activiteiten, fbaarstelling van rassendiscriminatie „beroeps- of bedrijfsmatig aanbieden ideren of diensten of het gestand doen i aanbod" dus in het zakelijk leven. i oretiscli cel zijn deze bepalingen? Zelf zeggen listers: „De situatie in Nederland is dat grote behoefte bestaat aan nieu- ciaal tegen rassendiscriminatie gerich- lingen". Dat betekent nog niet dat wij de borst kunnen kloppen. Blijkens de iete in juni bijvoorbeeld, leven hier wel i verontrustende vooroordelen. Deze liter vaak zo weinig toegespitst dat de ling van rassendiscriminatie in ons leer een kwestie is van voorlichting en opvang dan van wettelijke geboden, 'kon het moeilijk anders dan dat het itwerp wat theoretisch aandoet. Het dan ook gepresenteerd als een nadere king voor alle zekerheid van reeds faindbijlage Leidsch Dagblad ÏTRALDEXTRALDEXTRALDEXTRALD lALDEXTRALDEXTRALDEXTRALDEX ÏTHALDEXTRALDEXTRALDEXTRALD I* M1EXTRAT XIEXTR A t .nfiXTR ALDEX jUvALjJüiA'i KAIjJJCjA. i i RALD lALDEXTRALDEXTRALDEXTRALDEX JTRALDEXTRALDEXTRALDEXTRALD Jaldextraldextraldextraldex ktraldextraldextraldextrald Zaterdag 12 oktober 1968 Het grote dilemma is immers dat de wet enerzijds effectief moet zijn en dat ander zijds, om de woorden van president Lincoln te variëren, de rechtsbescherming alle men sen gelijkelijk moet omvatten maar hen nog niet gelijk maakt in alle opzichten. Met an dere woorden: waar ligt de grens tussen (ge oorloofde) differentiatie en (te verbieden) dis criminatie? Dit is niet zo'n probleem in extreme, duide lijk af te perken gevallen, zoals het weren van een discriminerende bepaling uit een CAO. Dat garandeert echter helemaal niet dat individuele werknemers ook niet zullen discrimineren. Voor dit soort gevallen wordt strafbaarstelling voorgesteld als discrimina tie in het zakelijk verkeer waarbij ook valt te denken aan sommige café's of pensions. Rassendiscriminatie in deze vorm zal echter vaak op slinkse wijze plaatsvinden. Dat maakt er de achterliggende mentaliteit niet minder verwerpelijk om! Maar wat moet de wet er mee? Als ze streng wordt toegepast kan het middel erger zijn dan de kwaal. Want dan zou bijvoorbeeld een verhuurder prak tisch gedwongen kunnen worden iemand in huis te nemen. Zover zal het echter niet komen, want het bewijs zal onder de gebruikelijke formulering uiterst moeilijk te leveren zijn. Maar daar door dreigt een ander uiterste: het nieuwe artikel is gedoemd een „dreigmiddel" te wor den zonder veel juridisch gevolg. Vanuit een oogpunt van wetstechniek is dit niet mooi, zo goed als het ook bedenkelijk is dat de wet gever hier verder springt dan zijn polsstok lang is. Geen oplossing In de toelichting uit de regering de wat va ge hoop dat de nieuwe strafbepalingen indi rect zullen doorwerken in het burgerlijk recht. Daardoor zou de gediscrimineerde ge kleurde mens betere kansen hebben bij het instellen van bijvoorbeeld een actie uit on rechtmatige daad. Wellicht zal een dergelijk gunstig bijeffect inderdaad wat leven geven aan de voorgestelde wet. Maar het blijft on werkelijk te verwachten dat deze wet de rassenproblematiek oplost. Dat is iets om ter harte te nemen. Het heeft in het bijzonder ook gevolgen voor de beoor deling van een ander zwaartepunt van het wetsontwerp: de nieuwe beledigingsbepalin gen. Het wetsontwerp tot uitvoering van het Newyorkse verdrag tegen de rassendiscrimi natie bevestigt de verbondenheid van de Ne derlandse rechtsorde met een zeer waardevol internationaal rechtsbeginsel. Maar het is zeer de vraag of „de menselijke werkelijk heid achter de woorden" wel zo zeer door deze wet wordt beinvloed. Daardoor komt extra de nadruk te liggen op het waakzaam houden en overtuigen van die handig versluierd is, wordt verboden. De ze ingrijpende verscherping wordt ge rechtvaardigd geacht omdat het vage begrip „bevolkingsgroep" is opgegeven. Beschermd worden nu alleen groepen mensen op grond slag van levensbeschouwing of ras. Dit is overigens in zoverre toch een uitbreiding doordat nu ook groepen mensen buiten Ne derland worden beschermd. Daarmee kan de justitie dus in dezelfde nesten terecht ko men als thans met het strafartikel over be lediging van bevriende staatshoofden. Bezwaarlijk zijn ook de bijwerkingen van ar tikel 137 c. Het bij gewone belediging gebrui kelijke vereiste van een klacht van het slachtoffer ontbreekt hier. Duidelijk kan vervolging plaatsvinden los van de vraag of er ook werkelijk schade is, of een groep mensen ook werkelijk beledigd is. Daar kan men tegen in brengen dat het openbaar mi nisterie nooit verplicht is te vervolgen en dat in vele gevallen ook niet doet. Een dergelijke „oplossing" is bepaald niet zonder bezwaren, getuige de rechtsonzekerheid rond het even eens zeer ruim geformuleerde pornografie artikel. Onder druk Deze wet zocht bescherming van de „open bare orde" (een begrip dat gemakshalve niet is verklaard) in strafbaarstelling van beledi ging van openbare lichamen en bevolkings groepen. Dit komt dus boven op de straf baarheid van gewone individuele belediging. Deze bescherming van toch altijd wat ab stracte collectiviteiten heeft zeker een nuttig effect gehad, met name op het optreden van nazistische groeperingen. Maar het blijft gelegenheidswetgeving, sterk bepaald door de (verleden) tijd. Men treft er de sporen in aan van de toendertijd pro minente „autoritaire richting" in het straf recht. Een term die voor zichzelf spreekt. Wij zijn vergeten hoeveel strijd het heeft ge kost alvorens men een kat een kat mocht noemen. Vandaar dat thans de persvrijheid als iets van minder belang wordt beschouwd en de excessen scherper worden gevoeld, al dus schetste prof. mr. J. M. van Bemmelen ipdertijd de achtergrond van de wet. Aan artikel 137 c is bovendien een streng „verspreidingsdelict" gekoppeld. Dit verbiedt het in omloop brengen of zelfs voorhanden hebben van uitingen of materiaal (films) waarvan men kan vermoeden dat ze beledi gend zijn. Daardoor wordt het functioneren van de massamedia, maar ook van filmim porteurs of boekhandelaren, onder sterke druk gezet. De regering ziet hiervan het ge- Mars naar Washington. De gekleurde mens in de Ver. Staten strijdt voor zijn rechten. vaar, maar meent de oplossing gevonden te hebben door een uitzondering te maken voor „zakelijke berichtgeving". Dat lijkt redelijk. Maar beseft men wel hoe hier tussen neus en lippen door een stuk overheidsinmenging in de vrije stroom van het nieuws wordt mogelijk gemaakt om koud van te worden? Waar ligt de grens tussen (vrij) bericht en (verboden) mening? Wordt ieder commentaar over deze zaken nu verbo den? Deze wet maakt veel mogelijk. Ook de praktische gevolgen doen gevaarlijk aan. De, inderdaad onfrisse, rolprent Africa Addio van de Italiaan Jacopetti zal onder de voorgestelde wet vrijwel zeker verboden wor den. Maar is de openbare discussie en het duidelijke tegenvuur, die thans op het uit brengen van deze film gevolgd zijn, niet veel gezonder dan het wekken van valse schijn door hem domweg te verbieden? Discutabel is tenslotte ook het voorstel van strafbaarstelling van het „aanzetten tot ras senhaat", terwijl rassenhaat zelf geen straf baar feit is en de uitingen van een dergelijke haat door andere strafartikelen worden be streden. Strafbaar is dus het aanzetten tot iets wat zelf straffeloos is en bovendien niet valt te constateren. Men kan zich ook af vragen waarom het aanzetten tot andere vormen van haat dan straffeloos blijft. Van de twijfels over de andere onderdelen van het wetsontwerp kan men zeggen dat ze worden gecompenseerd door het goede doel. De voorgestelde beledigingsbepalingen schie ten dat doel echter voorbij. Het is te hopen dat het parlement meer oog zal hebben voor het belang van de vrije meningsuiting ook al zegt men vrij naar De Tocqueville: „Ik hou van de vrije meningsuiting meer omdat zij het kwaad voorkomt, dan omdat zij het goede doet". Om de vorm Het op deze manier in het Wetboek van Strafrecht gekomen artikel 137 c bedreigt met een jaar of 600 gulden boete het „zich opzettelijk in beledigende vorm uitla ten" over een bevolkingsgroep. Dit is de zoge naamde formele belediging. Het openbaar ministerie moet bewijzen dat iemand zich „nodeloos kwetsend" heeft uitgelaten. Het gaat dus alleen om de vorm. Men mag de verschrikkelijkste dingen zeggen, als het maar in de juiste vorm gebeurt. Dit doet nogal hypocriet aan. Bovendien, zo zegt het Handboek Van Bemmelen-Van Hattum, wordt de vrijheid van meningsuiting en kritiek op denkbeelden en gedragingen van anderen belemmerd indien men vereist dat deze steeds in niet-kwetsende vorm moet geschieden. Waar het eigenlijk op aan komt, is de inhoud van een uitlating over een bevol kingsgroep. Dit is echter zeer vaag en veel omvattend; heel wat belangrijke gedachten uit onze beschavingsgeschiedenis vallen er onder. Daarom dient de overheid zeer terug houdend te zijn. De grens tussen het weren van excessen en botte censuur is hier maar dun". In de nesten Toch wil nu het wetsontwerp het formele be ledigingsbegrip vervangen door „echte" be lediging. Dus ook een beledigende strekking, Surinamers in Nederland. Voortzetting van een traditie.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1968 | | pagina 7