Nederland werd wakker geschud door kunstenaars en architecten Omstreeks 1880 I Uit overgrootmoeders tijd (III) 3^r door Han Wielick Ejen nieuwe lente eATERDAG 5 OKTOBER 1968 LD EXTRA |A •epiK ter zijn gedicht „Mei", dat een monument ii onze dichtkunst werd. In het jaar 1888 werden ook de „Sonnetent van Willem Kloos gepubliceerd. promoveert aan de Amsterdamse Universiteit de student Alphons Diepenbrock, die als geleerde maa?^ ook als componist naam zou gaan makelf1' cum laude op het proefschrift „Seneca" epr werd in het Paleis van Volksvlijt voor de eerfrc ste maal de symfonie „Aan mijn vaderland? van Bernard Zweers ten gehore gebrachtf^ Zweers Was leraar van een groot aantal jontf ge Nederlandse componisten en voorvechte* 8' van een nationale compositiekunst, die reedJe jaren ingeslapen was. Terwijl het Concertgebouw werd gebouwd e^sl het Rijksmuseum geopend, werd in een Am*e( sterdams café Willemsen aan de Heilige- weg heftig gediscussieerd door jonge ar-,, tiesten, die later als „De Tachtigers" bekeni//- zouden worden. Het café werd ook de kraam- kamer van het blad „De Nieuwe Gids", da: in 1885 verscheen. In de redactie zaten: Fre derik van Eeden, wiens dichterlijke biografièg „De Kleine Johannes" met laaiend enthou siasme zou worden ontvangen. Frank van de^ Goes, Willem Kloos, Willem Paap ett de Noordwij ker Albert Verwey. Zij wildei0J nieuwe wegen inslaan. De Nieuwe Gidsers rekenden af met repu^ taties en gevestigde meningen. Van Deys sel schold de Hollanders uit voor „een volk van vijftigjarige zuigelingen". Kloos bef schimpte de predikanten-poëzie van voo: 1880. „De poëzie is geen zachtogige maago^ die ons met 'n glimlach leert bloemen tot eei|e tuiltje te binden, doch een vrouw, fier en ge^,e weldig, wier zegenende adem niet van on£u, laat.-0J- Maar „de Tachtigers" lieten het niet bij krl er tiseren alleen. f- „Onze letterkundige kunst van na 181 groeide" zo schreef prof. Jacob Prinsen, de volkomen gelijkwaardige van het buiten-*" land. Ze leefde mee met de grote stroming gen van het denken en voelen van de eeuwj met behoud van het eigen nationale karakJ' ter. Van Deyssel en Van Looy, de Meester e Couperus, Teirlinck en Felix Timmerman! Querido en Van Oordt schreven proza niet achterstond bij dat van Zola, Flaubi of Gorki, Kloos. Verwey, Gorter, Gezelle, T lène Swarth, Van Eeden en Perk schreve^ verzen gelijkwaardig aan die van Baudek en Verlaine. Het toneelwerk van Heijermanj deed niet onder voor dat van Ibsen en Shaw t De eenheid van al die kunstenaars lag in df^ felle haat tegen de periode die achter heiU lag. Tegen de dorheid, het nabazelen van tra^'] ditionale dichtertaal. De leugenachtige, vals^ beeldspraak, de matheid van ritme, de do%a heid van klank, de zoetsappige burgerlijks- huiselijkheid van de dominee-gedichtjes", Ook in de kunst was om met Gorter tjA^j spreken een nieuwe lente en een meus^ geluid begonnenK w uwe Herman Heijermans, die aan het einde van de vorige en het begin van deze eeuw toneelstukken schreef, die volgens prof. Prinsen niet onderdeden voor die van zijn beroemde tijdgenoten Ibsen en Shaw, maakte toen de nieuwe (20-ste) eeuw net icas begonnen, zijn wereldberoemd gewor den stuk ,,Op hoop van zegen", dat later in Londen, Parijs, Moskou, Riga, Praag, Antwerpen, Neiv York, Jeruzalem en Stockholm opgevoerd zou worden. Het schrijven van dit stuk vlotte niet erg, omdat Heijermans van K at wijk naar Amsterdam verhuisde en in de hoofdstad een buurman boven zich trof wiens doch ter een groot aantal uren per dag piano en zang studeerde. Deze studie hield Heijer mans 's morgens hij was een langslaper uit zijn slaap en 's middags en 's avonds van zijn schrijfwerk. Hij vroeg eerst vrien delijk, later boos en tenslotte woedend „of het een beetje minder kon". Maar het ant ivoord was: „Als wij onze dochter dag en nacht zouden willen laten studeren moe ten wij dat weten Heijermans huurde toen een draaiorgel, dat hij met een beetje moeite in zijn huis kamer zette en daar bespeelde. Het hielp niets. Toen nam hij een aantal muzikan ten in de arm meest blazers die in zijn woning urenlang „musiceerden" en tenslotte werkte hij zelfs met „stinkbom men". Maar alles bleek tevergeefs. Ten slotte moesten de politie en de rechter de vrede herstellen. Maar door de buren strijd had Heijermans bijna niet kunnen werken aan „Op hoop van zegen", dat de avond voor Kerst 1900 bij de Nederlandse Toneelvereniging in première moest. Als Sinterklaas-surprise kregen de acteurs en actrices op 5 december pas hun rol van hem. Maar alleen voor de eerste drie be drijven. Een paar dagen voor de eerste voorstelling kwam pas het laatste bedrijf van „Op hoop van zegen", dat reeds bij de première een ongelooflijk succes had -m-et enige dat men in de 19de eeuw tot omstreeks 1880 in ons land in de bouw- m kunst deed was nabootsen enslopen. Grote gebouwen verrezen er niet, maar werden links en rechts afgebroken. Het Muiderslot een historisch monument ontkwam, op het nippertje, aan de slopershamers. De nieuw bouw was smakeloos en wanneer het enige stijl had, een kopie of een samenvoeging van neo-klassieke vormen zonder enig begrip voor het klassieke. 1 Het Rijksmuseum, 1 schepping van P. J. H. Cuypers. Iets geheel nieuws in onze concertzalen: stil te. Hij eiste volkomen rust tijdens zijn con certen. Wanneer hij zijn dirigeerstok ophief, moest het volkomen stil in de zaal zijn. Was dit niet het geval, dan liet hij zijn arm weer zakken, draaide zich om en wachtte gedul dig tot hij geen geluid meer hoorde. Hij ver bood ook het geloop van kelners. Tijdens het musiceren mocht er niet worden geserveerd. In het begin liet Kes nog oogluikend toe, dat laatkomers geruisloos hun plaatsen opzoch ten. maar al spoedig liet hij weten, dat tij dens zijn muziekuitvoeringen, de zaaldeuren gesloten zouden blijven. Het aantal muziekliefhebbers was kleiner dan het bestuur van „Het Concertgebouw" had gehoopt. De intekening op de abonnements concerten viel tegen, terwijl de prijs f30 voor 100 concerten en f 10 voor huisgenoten, zelfs voor die tijd niet te hoog gesteld was. Waarschijnlijk was de geringe belangstelling te wijten aan de slechte verbinding naar, maar vooral van het Concertgebouw. Vaak moesten bezoekers, die van een koets gebruik maakten, langer dan een uur wachten, voor dat een rijtuig over de smalle paadjes terug naar de stad reed. Drie maanden na het eerste abonnements concert werd het eerste volksconcert ge geven. De entree-prijs was f 0.50. De recette leverde precies f 10 winst op. Hoewel Kes het met zijn musici moeilijk had ieder seizoen moest hij met een sterk gewijzigde bezetting beginnen, omdat de meeste musici niet on der zijn strenge discipline wilden werken kreeg het Concertgebouw toch reeds spoedig bekendheid en legde het toen reeds de (klank)bodem voor de latere internationale beroemdheid. Op ieder kunstgebied gistte het rond 1880 in ons land. Op hetzelfde moment dat de palen voor het Concertgebouw de grond ingingen, schreef Lodewijk van Deyssel (Karei Johan Lodewijk Alberdingk Thijm) in zijn befaamd geworden opstel „Over literatuur": Holland hoog te willen opstuwen in de vaart der vol keren" en in hetzelfde jaar dat het openings concert werd gegeven schreef Herman Gor Met de kunstnijverheid was het al even droe vig gesteld, doordat men na de opheffing van de gilden de vakopleidingen miste. De Hol landse schildersschool, eeuwen in binnen- en buitenland beroemd, was volkomen in ver val. De etskunst ging bijna verloren, de illu straties in de weinige geïllustreerde werken, waren meest afgesleten afdrukken van bui tenlandse houtgravures. Het muzikale leven speelde zich in hoofdzaak af in een paar garnizoenssteden, waar mili taire muziekkorpsen op geregelde tijden speelden, terwijl enkele steden zoals Gronin gen, Den Haag, Arnhem en Amsterdam hun eigen orkestje hadden. Deze orkestjes waren gevormd uit „heren liefhebbers", die weke lijks zoals in het Amsterdamse Felix Me rites" hun concerten gaven. Uitvoeringen, waar soms een solozangeres uit het buiten land optrad. Zo'n kunstenares contracteerde men voor één winter. Gedurende die tijd moest zij in 16 van de 20 concerten optreden en iedere keer 3 of 4 stukken zingen. In het contract werd vastgelegd „dat zij van onbe rispelijk gedrag moest zijn". De burgerij had al bij voorbaat iets tegen artiesten en zeker tegen vrouwelijke. Zo'n zangeres verdiende per winterseizoen zo'n 1600 gulden plus twee benefiet-voorstellingen. Trekpleister Voor de gewone Hagenaar was de grote trek pleister de Koninklijke Militaire Kapel onder leiding van Frangois Duncler, die in het Haagse bos opera-fantasieën speelde, terwijl deftig Den Haag regelmatig de Franse Ope ra bezocht, waar men overigens meer naar toe ging om gezien te worden en afspraken met goede bekenden te maken. Groningen be zat zijn beroemde sociëteit „De Harmonie" die zich in een overweldigende belangstelling mocht verheugen. Het was er vaak zó druk, dat men het orkest niet eens zag of hoorde. Want het was overal de gewoonte om ook tijdens het musiceren van de artiesten, met elkaar te praten, een pijp te roken en obers bestellingen op te geven. Hoe ver wij achterliepen met het buitenland blijkt wel uit het feit dat in dezelfde tijd dat in Parijs Gounods opera Faust werd op gevoerd en Offenbachs operettes volle zalen trokken, hier hofkapelmeester Johannes Verhulst over de schouder van zijn eerste violist mee moest kijken, omdat er niet ge noeg partituren van Handel en Mendelsshon waren. Met ons toneel was het nog een tikkeltje erger gesteld. Ordinaire kermisstukken vol effecten, zoals bengaals vuur en ontploffin gen, trokken nog enig volkspubliek. De Mid- derschreven dit. Trouwens ook zonder deze uitspraak was het duidelijk dat de regering weinig voor de kunst voelde. De openbare ge bouwen waren er een overduidelijk bewijs van. Maar tegen de verdrukking in werkten krachten, die een nieuwe richting in wilden en die ons land ook op kunstgebied wakker wilden schudden. Bouwer van opvallende kerken, architect Pe trus J. H. Cuypers werd. nadat Jacob van Len- nep in 1857 in de Amsterdamse Courant op Het Concertgebouw in Amsterdam toen het nog in de steigers was. Midden tussen de weilanden „Wijding van het bisschoppelijk paleis, ge naamd Rijksmuseum te Amsterdam. „Cuy pers reageerde op deze kritiek met: ..Ge schimp komt altijd van mannetjes, die ge lijk hondjes naar de sterren blaffen". Op 13 juli 1885 om één uur s'middags werd het Rijksmuseum geopend. Zeventien honderd schilderstukken waren in de zalen en kelders tentoongesteld. Koning Willem III was niet bij de opening. Zijn nicht Maria, prinses Von Wied, vertegenwoordigde de ko ninklijke familie. Na de Rembrandt-zang van dokter Jan Pieter Heye, de f eest-cantate van dominee Ten Kate en een feestrede van mi nister Van Heemskerk, onthulde schil der Bosboom „De nachtwacht" en kreeg Cuy pers een lintje. Ons land had eindelijk een waardig huis voor zijn kunstschatten ge kregen. Concertgebouw Drie jaar later was er een even belangrijke gebeurtenis vlak bij het Rijksmuseum. Woensdagavond 11 april 1888, reden 422 rij tuigen over het pas bestrate verlengstuk van de Van Baerlestraat naar een weiland, waar op 2186 palen, op het grondgebied van Nieu- wer-Amstel het Concertgebouw feestelijk werd geopend. De besprekingen, die tot de bouw van een „muziek-tempel" zouden leiden, hadden be langrijk korter geduurd, dan die over het Rijksmuseum. In 1881 werd een voorberei- dings-commissie benoemd van muzieklieven- de zakenlieden en bankiers. Deze mannen, mr. A. F. K. Hartigh, D. H. Joosten. W. Cnoop Koopmans, P. A. L. van Ogtrop en mr. J. A. Sillem, waren allerminst bang uitgevallen, want de plaats die zij uitkozen voor het Con certgebouw lag midden in weilanden en moestuintjes. Er verscheen een wervings-cir- culaire waarin een beroep werd gedaan op „dezulken voor wie de muziek niet enkel verstrooiing, een uitspanning is, maar een middel tot verheffing en veredeling". In betrekkelijk korte tijd werd voor 250.000 gulden ingetekend van de f 400.000 die men nodig had om het Concertgebouw te verwe zenlijken. Op 8 juli 1882 was de NV „Het Concertgebouw" opgericht, zes jaar la ter werd het eerste concert er gespeeld. Op het podium zat een orkest van 120 musi ci, dat toen dirigent Henri Viotta zijn diri geerstok ophief het Wagners „Einzug der Geiste" inzette ondersteund door 500 zangers en zangeressen. De muze had ook in ons land een woning gekregen. Maarer waren geen musici. Want het orkest, dat voor de pauze Wagner. Handel, Bach en Haydn en na de pauze Beethovens Negende voor de Lodewijk van Deyssel geselde de Nederlan ders met zijn vlijmscherpe pen. 2000 genodigden speelde, bestond uit losse krachten en leden van andere orkesten, die evenals dirigent Viotta voor dit openings concert waren geëngageerd. Toen de laatste noten van Beethovens Negende weggestor ven waren, was ook het orkest niet meer Waagstuk De stichting van het Concertgebouw was in veel opzichten een waagstuk geweest. Zeker heid dat men een orkest zou kunnen vormen, bestond er toen men begon te bouwen aller minst, enhet was nog maar een paar jaar nadat Johannes Brahms toen het Parkzaal- orkest een van zijn symfonieën had „ver moord" afscheid nam met „Jullie zijn lieve mensen, maar slechte muzikanten Maar nu het gebouw er was gekomen, moest er ook zo spoedig mogelijk een vast or kest komen. De post van dirigent zonder orkest bood men aan Hans von Bulow aan, die met zijn modelorkest „De Meininger Hofkapelle" triomfreizen door geheel Europa maakte. Bu low weigerde, waarna het bestuur van het Concertgebouw op zoek ging naar mindere Duitse dirigeergoden. Zonder succes. Ten ein de raad benoemde men op 6 september de 32-jarige musicus uit Amsterdam Wiilem Kes, die als dirigent van Parkschouwburg concerten ervaring had opgedaan. Na een paar maanden had Kes 66 man bijeen (42 strijkers, 20 blazers, 1 harpist, 3 slagwerkers». Van de orkestvereniging en het orkest van het Paleis van Volksvlijt koos hij de besten, zonder zich te storen aan verworven roem en anciënniteitsrechten. Deze 66 waren schoorvoetend bereid iedere dag te komen re peteren. Een geheel nieuwe maatregel in die dagen. Enkele musici kwamen zelfs bij Kes thuis repeteren. Eerste concert Op 3 november 1888, zeven maanden na het openingsconcert gaf het Concertgebouworkest zijn eerste abonnementsconcert. Kes bood zijn publiek een zeer bewerkelijk program ma: de ouverture „Zur Weihe des Hauses" van Beethoven, de Haydn-variaties van Brahms, het symfonisch gedicht „Phaeton" van Saint-Saens, het voorspel „Meister- singer" van Wagner en de Ierse symfonie van Ch. Villiers Stanford. Maar Kes bood meer. denstanders en beter-gesitueerden bedreven „liefhebberij-toneel". De enkelingen die vroe ger verzen hadden, gereciteerd", zoals Bor- gers „Aan den Rhijn", Spandaws „Vogel nestje" of Oosterwijk Bruyns „Luimige ge dichten", vormden clubjes hier en daar Kamers genoemd die drama's en treurspe len meest op rijm gingen opvoeren. Geen blijspelen, die vond men minderwaardig. Deze (rederijkers)kamers gingen later over in liefhebberij-toneelgezelschappen, die ge kostumeerd stukken gingen opvoeren. Vaak met bal na. Bal na werd een rage. Zelfs de lezingen-avonden van 't Nut ontkwamen er niet aan, zodat men „bal na" maar na-Nut ging noemen. „Kunst is geen regeringszaak" had minister Thorbecke gezegd en velen on verontwaardigde wijze had gewezen op de schandalige huisvesting van onze kunst schatten, aangewezen als bouwer van het Rijksmuseum. Overigens pas 21 jaar later. In die tussentijd was er heel wat kritiek op de grote bouwmeester geweest, maar deze werk te alleen maar gunstig om onze bouwkunst wakker te schudden. Eindelijk dus in 1878 benoemde Koning Willem III Cuypers tot architect „der Rijksmuseum-gebouwen". Achtduizend palen werden er in het veen aan de zuidkant van Amsterdam geheid, waarop meer dan 8 miljoen stenen gemetseld werden. Cuypers ontwerp dat als beste was gekozen, werd naarmate de bouw vorderde, aan steeds meer kritiek onderworpen. Zelfs Koning Wil lem III zou hebben gezegd: „in dat klooster zal ik nooit één stap zetten". Een blad druk te zelfs een tekening af met als onderschrift:

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1968 | | pagina 10