VERZONKEN SCHEPEN in de polder Uitgestorven oer-os herleeft in dieren- Zuiderzee geeft haar geheimen prijs Lelietjes vank, dalen genezeri! hartkwalen n ZATERDAG 3 AUGUSTUS 1968 m p.n roestig anker op een dorpsplein, een houten zeewering tegen een terp. Dat zijn zo op het oog de weinige tastbare herinneringen in de IJsselmeerpolders J aan de vroegere Zuiderzee. Op het oog. „In de grond" is er meer. Schepen, eeuwen geleden in de golven verdwenen, worden in die bodem ontdekt. Ge havend en vaak half vergaan geeft dit land terug wat het als zee nam. „Nederland heeft dank zij de drooglegging van de Zuiderzee het grootste aantal oude scheepswrakken ter wereld", zegt de archeo loog, de heer G. van der Heide, hoofd van de afdeling Oudheidkundig Bodemonderzoek van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders. Hij staaft het met cijfers. Alleen in de Noordoostpolder en Oostelijk Flevoland wer den sinds de inpoldering al 263 oude scheeps- resten ontdekt. De Wieringermeerpolder en de IJsselmeer gaven er samen nog eens der tig prijs. „Maar", relativeert hij onmiddellijk, „geen enkel ander land krijgt ze ook op deze manier cadeau. Graven is heel wat makke lijker en goedkoper dan duiken". Niet alleen het aantal, maar vooral de ver scheidenheid aan houten vaartuigen de Ijzeren komen niet in aanmerking is in- en van de verpachting bij moeten houden. Maar ook de conservering vraagt veel tijd en aandacht. Dat werkt allemaal vertra gend". Conservering De conservering van de houten scheepe»es- ten is een internationaal probleem. In de werkplaats van de Dienst in Ketelhaven Noordoostpolder) bieden de heer Van der Heide en zijn medewerkers er naar beste kunnen het hoofd aan. Scheepswanden, kie len en boegbeelden van opgegraven schepen worden er dag en nacht onder een kunstma tige regen nat gehouden om te voorkomen dat het hout krimpt. De heer Van der Hei-dei Tinnen potten en pannen uit een scheeps- huishouding. drukwekkend. Allerlei typen vissersschuiten uit de afgelopen 600 jaar, kleine bewapen de koopvaardijschepen en zelfs een boom stamkano uit de bronstijd werden aan de op pervlakte gebracht. Maar daar moet werk voor worden verzet. In de eenzaamheid Midden in een haverveld in de buurt van Dronten (Oostelijk Flevoland) graaft Frerik Tjallingil (57) een 17-de eeuwse vissers schuit uit. Alleen zijn verweerde kop steekt boven de kuil waarin een achtersteven lang zaam zichtbaar wordt. Achter zijn rug ligt gescheiden door een aarden dam de rest van het schip blootgewoeld: een skelet van houten spanten. Twee maanden lang spit hij hier de grond om. In zijn eentje. Hij zegt: „Je moet voor dit werk een behoorlijke in dividualist zijn". Zijn sproeterige arm maakt een omtrekkend gebaar: in de verste verte geen mens te zien. Alleen onafzienbaar groen polderland. „Er zijn er die niet tegen de een zaamheid kunnen. Ik ben 't gewend. Ik ben altijd boer geweest". Al gravend is hij in het schip op vondsten gestuit: een paar pijpe- koppen, een tegel, versleten leren jassen. Voor archeoloog Van der Heide zijn die simpele voorwerpen belangrijke wegwijzers in de tijd. Zij maken het mogelijk zo'n scheepswrak te dateren; het tijdstip uiteraard in tien tallen jaren afgerond vast te stellen waar op het schip ten onder ging. De bestudering van de bodemlagen en de constructie van het vaartuig leveren lang niet zo'n nauwkeurige uitkomst op. „Dit schip moet vóór 1650 ver gaan zijn", weet de heer Van der Heide. „We dachten eerst: dit wordt een geval voor de opruimdienst. 't Is anders uitgepakt, 't Is een gek groot schip voor die tijd". Frerik Tjalliragii: „Wat ik t mooiste vond was, dat ik op een pot met teer stootte, waar nog een haring in zat. Fantastisch geconserveerd, 't Is een gek idee: een harinkje van drie honderd jaar". Komt hij nooit in de verlei ding om een scheepsvondst mee naar huis te nemen? „Nee, nooit. Kijk, ik hou wel van antiek, maar voor mij moet er een persoon lijk tintje aan zitten. Bij mij thuis hebben we oude dingen, die van vader op zoon zijn overgegaan. Die zeggen me iets. De dingen, die ik hier vind. staan te ver van me af". Te weinig mensen Frerik Tjallingii behoort tot de vijf man sterke opgraafploeg, die het Oudheidkun dig Bodemonderzoek in de IJsselmeerpol ders in het veld heeft. ..We hebben te weinig mensen", constateert Van der Heide. „Hoe langer die wrakken in de drogende grond blijven liggen, hoe groter het gevaar dat het hout krimpt. Het veldwerk zou eigenlijk zo veel mogelijk het tempo van de ontginning „Kijk, voordat het drogen intreedt, moeten wij zorgen dat het water in de houtcellen en van de verpachting bij moeten houden, vervangen wordt door iets anders. Daarvoor gebruiken we polyethyleen glycol, een soort plastic. We bereiken er aardige resultaten mee, maar een ideale oplossing is 't niet. Be vriezen en impregneren onder vacuüm is enorm kostbaar. Bij die grote stukken die wij bewaren zijn er enorme installaties no dig. Daarvoor ontbreekt het geld". Toch waagt Nederlands enige scheepsarcheo- loog, die zich een internationale faam heeft verworven dit jaar de sprong:het conserve ren van twee complete houten schepen. Ze staan nu nog in het grondwater ergens in de polder. „Over het algemeen bewaren we alleen de belangrijkste en meest karakteris tieke onderdelen van een schip", vertelt hij. „In het veld wordt zo'n schip al helemaal uit elkaar gehaald. Onze tekenaar legt ieder onderdeel vast. Hij brengt ook de verschil lende bodemlagen in kaart. Als de kuil wordt dichtgegooid, gaan de belangrijkste construo- ties hierheen. De rest wordt opgeruimd". Jonge wetenschap De scheepsarcheologie is jong. Als weten schap en als verkenning in de tijd. Haar werk begint daar waar dat van de „klassieke" oudheidkunde ophoudt, de middeleeuwen. Een uitzondering op die regel zijn de op gravingen van boomstamkano's, waarvan Nederland 's werelds oudste exemplaar bezit: een 8000 jaar oude uitgeholde den, gevonden in het Drentse Pesse bij Hoogeveen. G raafmeth mie Hoewel in 1822 in Nederland voor het eerst een oud schip werd opgegraven, duurde het tot 1944 voordat de wetenschap zich er ern stig mee ging bezighouden. Een door de Gro ningse hoogleraar, dr. A. E. van Giffen ont worpen systematische opgraaf methode werd in dat jaar toegepast op een middeleeuws wrak in de Noordoostpolder. Na de oorlog kreeg het scheepsarcheologisch onderzoek door het duiken van amateurs op wrakken internationaal de belangstelling, die het ver diende. In het IJsselmeergebied zijn tot nu toe 100 van de bijna 300 gesignaleerde oude schepen opgegraven. Ze werden ontdekt bij het bag geren van kanalen, bij het graven van sloten en vooral bij het maken van drainage-grep pels. Voorlopig hebben de heer Van der Hei de en zijn staf nog heel wat scheepshout voor de boeg. Museum Volgend jaar kan het publiek kennismaken met de scheepsschatten, die uit de vroegere Zuiderzeebodem zijn opgediept. In een ruim te bij de werkplaats in Ketelhaven wordt een museum ingericht, waarin de inventaris uit die verzonken schepen zal worden uit gestald. Over het zeemansgraf van onze voorouders heen wordt ons dan een kijkje gegund in hun huiselijk leven aan boord. Op hun pot ten en pannen en het speelgoed van hun kinderen. En minder vredelievend op hun ka nonnen. Op de stoere ambachtelijkheid, waarmee zij reizen uit hout sneden om hun scheepsboeg te sieren en op het vakman schap, waarmee zij schepen uit het hoofd bouwden. Ook de werkplaats met zijn drui pende, natte houtmassa's de keuken van de scheepsarcheologie gaat dan open voor het publiek. De oude Zuiderzee geeft haar geheimen prijs; ®en stuk maritiem verleden herleeft» Boomstamka.no nit de Bronstijdgevonden bij Kuinre in de Noord oostpolder. Ernaast het zwaard van een vissers schip. In het .tear 1627 stterf tn een Pools dierenparit de laatste oeros. Gedurende driehonderd jaar be perkte zich de kennis van de duizenden jaren oude voorvader van onze koe tot meer of min der nauwkeurige bechrijvingen. Thans, in het jaar 1968, loopt de oeros op eens weer in de Münohense dierentuin Hellabrunn rond, is in een uitstekende conditie en vermeerdert zich zoals het z'n soort betaamt. Een zoölogisch wonder? „Het verheugende resultaat van een genetisch experi ment", antwoordt die directeur van da Münohen se dierentuin, Heinz Heek. Kruisingen Door teruglokken schijnt directeur Heek er in derdaad in geslaagd te zijn het reeds lang uit gestorven oerdier te laten herleven. Heek ging daarbij van de gedachte uit, dat de talrijke en onder elkaar zeer verschillende rund eraseen door LD EXTB vg: •a Een ongetoone oogst vindt jaar weer in de eerste zomerwe[,e ken in het westen van de Duitsi Bondsrepubliek plaats. Hier if de uitgestrekte bossen tusser. Keulen en Aken groeien d*' meeste lelietjes van dalen, e Reeds in langvervlogen tijdei„ had deze welriekende bosplari als geneesmiddel een zeer goeL de naam. Uit de gedroogde en ge*., malen bladeren van deze plai\0 wordt het medisch zeer werkza± me convallatoxine als basis vodL middelen tegen liartkioulen e\ storingen in de bloedsomloop gewonnen. Zo begint spoedig tv, de bloeitijd het verzamelen uajn de bladefren, waaraan oud en, jong deelnemen. Want uootj honderd kilogram verse bladejf ren door een vlijtige ver zo. meiaar in één dag te verg ar er^ betalen de inleverings-centrL 45 gulden. Vandaar dat de bes-E te vindplaatsen meestal al sindf mensenheugenis een familiege heim zijn. Een farmaceutischi" fabriek in Keulen koopt de ge hele oogst en daarbij nog le-r lietjes van dalen-bladeren u% de Balkan. fokken en spontane mutaties ontstaan zijn, dat echter ieder huisrund nog een behoorlijke portie oeros-erfmassa in zich draagt. Door een veelvul dige kruising van alle levende runderrassen moest dit erfgoed weer tamelijk zuiver te isoleren zijn. Verbluffend succes slachten hadden witte bekkens en droegen zwaï te punten op lichte horens. i i Hi Veel temperament Reeds in 1925 begon Heinz Heok samen met zijn broer aan het kruisingsexperiment. Het succes was verbluffend. Reeds in 1932 werd een rund geboren, dat er veel op de oeros leek. Het aanzien van de oeros kent men door skeletvond sten en voorstellingen uit de tijd, waarin het dier leefde, tamelijk nauwkeurig. De oeros had langere poten, zwaardere horens en was ver moedelijk ook groter dan de getarnde nakome lingen. De volwassen stieren waren zwart en hadden een geel-zwarte streep op de rug; de koeien waren roodachtig-brutn-gekleurd. Beide ge- Al deze kentekenen zijn bij Hecks rundercL weer duidelijk te voorschijn gekomen. Ook r: temperament onderscheiden zich de HellabrunnT oerossen aanzienlijk van het huisrund. De stiere zijn ongewoon agressief en prikkelbaar; de koêC en kunnen als zij kalveren hebben, bepaald li vensgevaarlijk worden. Maar nog een ander?- eigenschap is verbluffend: de oerossen zijn t* gen ziekten veel beter bestand dan het hedetfn' daagse vee. De verbazingwekkende experiment^, brachten de gebroeders Heek ertoe soortgelijk11 proeven met het paard te doen. Ook bij deze dipP rensoort hadden zij resultaat: op de paarden wrn van Hellabrunn hinnikt nu weer de tarpan, h^ gedrongen, geelbruine oerpaard. e 'e1 lij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1968 | | pagina 12