eet'n appel! ..Thulussa" snoep verstandig: [DERDAG 8 FEBRUARI 1968 LEIDSCH DAGBLAD Triest record in St. Willebrord: 35% van mannen is werkloos Het dorp St. Willebrord in West- Brabant met ruim 7000 inwoners heeft thans een werkloosheidsper centage van 35 procent van de mannelijke beroepsbevolking. Dit is onbetwist het landelijke record. In Sprundel, evenals Sint Willebrord behorend tot de gemeente Rucphen, is de werkloosheid 23 pet. In de ge hele gemeente Rucphen is de werk loosheid thans 28.6 pet. Een groot deel van deze werklozen is reeds langer dan een half jaar werkloos en moet rich thans behelpen met uitkeringen van de bijstandswet. Hoe is het ontstaan? Dit woord: i SAGE l In de letterkunde noemt men J een verhaal met een historische kern dat door de mondelinge overlevering sterk is veranderd, a een sage. In de algemene taal verstaat men eronder: een on- geloofwaardig verhaal, een ver- i zinsel. Het woord is aan het i Duits ontleend en is verwant met het werkwoord sagen: zeggen. Eigenlijk betekent sage dus: das gesagte, dat wat gezegd is. De begin-s van het woord bewijst dat het Nederlandse woord on- der Invloed van de geschreven Duitse vorm staat. Sage komt in allerlei betekenissen voor, maar r reeds in het Middelnederlands f verstond men eronder: gerucht, praatje, onzin. Dit is merkwaar- f g, omdat men toen in de histo- r riciteit bijvoorbeeld van de sa- f gen met Karei de Grote als f hoofdpersoon gelóófde. f ONS DAGELIJKS VERVOLG VERHAAL Oorspronkelijke roman door Jan de Hartog PANDA EN DE POLYDINGUS. 4196. Het verslag van Pietro Explori over de levensgevaar lijke Polydingus werd groot op de voorpagina van de krant ge bracht. Het kwam dan ook al spoedig onder het oog van de Voorzitter van het Genootschap voor Ontdekkingsreizigers. „Het Lydingus-gebied kent dus een inwonerprevelde deze belangstellend. „Het is mijn plicht als Meester-Ontdekker om daar meer over te weten te komen. Ik ga daar heen!" Jk ga er heen!" mompelde ook Sloer Sluipstra, die niet ver vandaar het beroep van avonturier uitoefende. Een beloning van dertigduizend florijnen is niet kinderachtig! En het vangen van zo'n Polydingus moet toch niet moeilijk zijn voor een gesjochte jongen als ik. Dat geld heb ik zo verdiend!" Met die woorden begon hij zijn verzameling wapens en andere gereedschappen in te pakken. Zo te zien aan de ongunstige uit drukking op zijn gelaat, waren de laatste dagen van de Polydingus geteld RECHTER TIE EN DE VOSSEMOORDEN 13—63. Rechter Tie is gaan zitten en mevrouw Hwang heeft de rol zijde uitgepakt. Met een stralend gezicht roept ze uit: „U bent veel te royaal, neef! Heilige hemel, wat een mooie stof. Hoe kunnen we U dit ooit vergelden?" ,JIeel eenvoudig," antwoordt de Rechter. „Door een eenzaam reiziger toe te staan om het maal op deze feestdag in zijn eigen familiekring te gebruiken. Ik heb een kleine bijdrage meegenomen." De Rechter haalt de gerookte eenden en de maankoeken uit de mand en legt ze op tafel. Wat een weldaden!" zegt Hwang. ,jZelf had ik gespaard voor een kan wijn op het Maanfeest, maar ik had nooit kunnen dromen dat we vlees zouden eten. Ga aan de slagvrouw!" Mevrouw Hwang be gint in een hoek van de kamer, die als keuken dient, de eenden in bouten te snijden. Haar man zegt: ,J4ooit zal ik meer afgeven op je familie, vrouw. Zolang ik leef! Ziet U," vervolgt hij tot de Rechter,J4a die vreselijke geschiedenis van achttien jaar geleden heeft niemand van haar familie ons ooit meer opgezocht. U bent de eerste. U weet toch dat haar zuster getrouwd was met generaal Mo, die onthoofd is wegens hoogverraad?" Ja, zelfs in Kanton werd erover gesproken," zegt Rechter Tie. „En dan nog het tragi sche feit dat Uw zuster zich ophing.Nu zal hij daar wel iets meer over te horen krijgen, verwacht hij. DE WONDERLIJKE AVONTUREN VAN BRAMMET JE FOK 1049. Luid gaf het publiek te kennen, dat het er genoeg van had steeds een poppenkastverhaal zonder einde te zien. Maar Jan Klaassen verontschuldigde zich droevig: „Kunnen wij het helpen? We willen zelf ook dolgraag weten hoe dit verhaal afloopt. Maar er is geen pop, die het schip kan besturen. Daar heb je een zeeman voor nodig en die hebben we niet in de kast. We zullen dus het doek moeten laten zakken, mensen, er zit niets anders op". „Wacht eens even", riep iemand uit het publiek. „Hier stddt een zeeman.kan hij je niet helpen?" Bram lachte onwennig. En hij wist niet, wat hij zeggen moest, toen Jan Klaassen zich gretig voorover boog en vroeg: Jch, wilt u niet even in de poppenkast komen, meneer?" „Alsjeblieft, meneer", zeiden de kinderen en tegen zo'n smeek bede kon Bram niet op. Ik zei: „Die vuurpijl was een ge mene streek. Ik zou je eigenlijk rot moeten slaan, jou ouwe zwende laar". Hij stond langzaam op, drei gend, en mijn stem werd schril van woede toen ik zei: „V wist dat het onze laatste kans was! We hebben de hele oorlog samen gevaren en toch hebt u onze smoelen in de stront gewreven". „Ja", zei hij, en zijn stem gromde dieper dan ik hem ooit gehoord had. „En wil Je weten waarom, jongmens? Omdat als ons land weer op zijn poten mot kommen te staan, na het pak ransel dat we gehad hebben, wij het beste moeten geven wat we opbrengen kunnen. Zolang ik er wat aan doen kan, zal de sleepvaart niet in handen vallen van een stelletje di lettanten zoals Jij en je snotjongens". Op dat ogenbük wist ik dat ik hem aanvliegen zou. „U noemt ons dilet tanten!" schreeuwde ik, „maar u had een gore truc nodig om ons dat schip af te kapen!" Hij gaf een diepte zucht door de neus, keek me bijna medelijdend aan toen hij zei: „Ga jij nou 's^ergens rustig zitten en bedenk het antwoord op deze ene vraag: „hoe komt het dat ik die Griek wel gevonden heb in het donker en jij niet?" Toen ging hij zitten en schreef ver der. Toen ik van het schip afkwam, stond June op me te wachten. Ze vroeg niets, en stak alleen haar arm door de mijne. Wij liepen de kade af naar de pier, tot wij gingen zit ten op een bolder achter de vissers boten, omdat wij niet verder kon den. Ik had niet gemerkt waar ik liep. Ik had geprobeerd mij te herstel len van de slag, maar ik kon mij niet herstellen tenzij ik de waarheid onder ogen zag. Eindelijk had ik het geheim van de onsterfelijkheid der oude kapiteins ontdekt; zij kenden hun vak. Terwijl ik daar zat, sta rend naar de schepen en de wolken, vergat ik haar tot zij vroeg: „En?" Ik zei. „Nou, ik heb zo net mijn vonnis gehoord". Toen keek ik haar aan en probeer de te glimlachen, maar ik voelde mij aan het eind van alles. „En wat is het?" vroeg zij. Ik beet op mijn lip, want mijn ogen schoten vol tranen; toen zei ik: „Ik deug niet voor m'n werk. De ouwe Bakker heeft die Griek wel in het donker kunnen vinden, ik niet. Joost mag weten hoe hij 'm gevon den heeft, maar enfin". „Hij moet een goede kapitein zijn", zei zij kalm, bijna vrolijk. Ik voelde opeens een afgrond tus sen ons. Zij kon onmogelijk begrij pen wat dit voor mij betekende. Dit ogenblik, hand in hand op die bol der, was het eenzaamste ogenblik van mijn leven. „Er is een tijd ge weest, dat ik dacht ook een goede kapitein te zijn", zei ik, in een po ging het luchtig te doen klinken. Zij drukte mijn hand en zei: „En ik dacht dat ik een goede verpleegster was". Ik keek naar haar donkere ogen, vol liefde en begrip. Ik herinnerde mij haar met die doedelzakmuts op haar wenkbrauwen, de thermometer in haar hand. „Wel", zei ik, „dat was je niet". Ik keek weer naar de masten, de jagende wolken en ik voelde niets. Ik voelde me leeg. Maar zij bleef rustig doorpraten, alsof het de ge woonste zaak van de wereld was. (wordt vervolgd) aaide mij in terwijl ik langs liep. Zij moest hollen om houden. „Waar ga je naar zij. Ik antwoordde: „Ik •kening vereffenen". „Nee", en greep mijn arm om mij houden. „Nee, niet doen, Ik rukte mij los en me met rust". Maar zij my hollen, mij smekend te doen waar ik later spijt hebben. Ik had mijn hele voor mij, ik was een uit- het was helemaal schuld geweest, het schip en verrot, alsjeblieft, alsje- het toch niet, alsjeblieft! stil aan de voet van de naar de „Texel". Zij greep met beide handen en aan met zo'n wanhoop in dat ik mijn woede voelde Ik zei: „Het spijt me, ik het niet". mij aan en ik zag haar Toen zei ze: „Nu gaan", en zij draaide mij ik met mijn gezicht naar stond. oversteken van de loop- ik de woede terug te ik gevoeld had van het af dat Draad en ik elkaar na het bericht vuurpijl. Maar het lukte me moe en hopeloos dek stapte en naar de liep die ik zo goed stond een ogenblik in twij- aan de deurknop; toen hem om en ging binnen kloppen. Hij zat aan de in zijn logboek te schrij- ik zijn kale achterhoofd nek, zijn harige pol mijn woede terug. Ik ik moet eens met u mijn stem beefde, op. Toen ik zijn licht- naar mij zag sta- gevoel, zonder enige behalve die van een mee domheid, kon ik zijn ge inslaan. Ik dacht aan de jonge sleepbootkapi- in de oorlog gevallen wa- Dop en Geitenvel en Bar en Daamen, aan meester, de tweede ma- jongen in de gevangenis; de vijf dikke, oude man levend doorgekomen wa- zes, en van wie deze ergste was. In Shadwell wij ons afgevraagd wat toch wel kon zijn van Nu, bij het kij- dat domme, wrede gezicht, mij af wat de vloek ge- die op ons had gerust, vroeg hij. bij zware of ekkige verkoudheid TER'S catarrh triLLES p^bijjapothekefs en drogisten

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1968 | | pagina 21