OE JANTJE STEEN EEN
KWADE SINT ONTMASKERDE
PAGINA -ö
LElLbCll OA(joLAl>
ij/xX£irviJ/iU xxuiUixivibjirC lbu/
De stoomboot was nog niet eens uitgevonden, zo
lang is het al geleden. Bij het open haardvuur zongen
de kinderen van „Zie ginds komt de zeilboot uit
Spanje weer aan" en Sint-Nicolaas moest een week
eerder uit Madrid vertrekken om op tijd in Holland te
zijn. Meer verschil was er eigenlijk niet, want in die
jaren hielden de jongens en meisjes net zoveel van de
Coedheiligman als nu. Maar toch in dat éne jaar,
waarover we nu gaan vertellen, hadden de boze va
ders en moeders de goede Sint bijna het land uitge
jaagd en hem verboden ooit weer een voet op Neder
landse bodem te zetten. En als dat was gebeurd, zou
den jullie nu geen schoen hebben klaargezet, geen
liedjes hebben gezongen en op vijf december op de
gewone tijd naar bed worden gestuurd.
Dat begon allemaal toen het
schip pas op zee was in de Golf van
Biscaje. Met zorgelijke rimpels on
der de mijter keek Sint-Nicolaas
naar de lucht en naar de zeilen,
die slap neerhingen en door geen
zuchtje wind werden bewogen
„Hoe is dat rijmpje ook alweer,
Pieter-m'n knecht? ging het niet
over de Golf van Biscaje, je vindt
er geen haaien, maar t kan er
hard waaien? Het is wel verdrietig,
dat het net windstil moet zijn, nu
de kinderen in Holland op me
wachten".
Pieter rolde met de ogen en liet
zijn oren flapperen, waarmee hij
anders zijn meester altijd aan het
lachen kon krijgen. Maar Sint zei
somber: „Doe maar geen moeite.
Piet, mijn hoofd staat nu niet naar
je oren. Geen golfje in het water,
de zee is zo glad als een spiegel.
Ik zou me erin kunnen scheren".
„Goede baassie, niet doen" riep
Zwarte Piet geschrokken en daar
moest de Sint toch wel even om
glimlachen.
Niet pluissie
„Pieter.. schimmeltjekom
eens gauw hier", riep de Sint. „Ver
gis ik me nu... of... of doet dat
spiegelbeeld heel andere dingen
dan ik?"
Ver bogen schimmel en Piet zich
over de reling. Eerst keken zij naar
hun eigen weerkaatsing, het witte
hoofd naast het zwarte, maar daar
aan was niets bijzonders te zien. De
schimmel bleef de schimmel en de
Zwarte Piet in het water zag er
hoogstens een tikje ernstiger uit
dan de echte. Maar met de spiegel-
sint was het een ander geval. Die
trok gekke gezichten, draaide zijn
baard tot een touwtje, maakte een
lange neus en gedroeg zich zo on
waardig, dat het Zwarte Piet woe
dend maakte. Eer iemand hem te
gen kon houden greep hij *n ijzeren
staaf om die in blinde drift omlaag
te werpen. Wat ieder verwachtte,
gebeurde niet. Het water spatte niet
golvend uiteen, maar brak als spie
gelglas. En de barst sneed precies
de weerkaatsing los van de werke
lijkheid. Terwijl de opvarenden
vrolijk wuifden schoof het spiegel
beeld terzijde en ondersteboven zeil
de het statig weg, met bollende zei
len.
Zwarte Piet kreeg witte oorlelle
tjes van schrik. „Goede baassie...
dat is niet pluissie... stamelde hij
en de Sint was geneigd hem gelijk
te geven.
„Dit is een ramp, Pieter", stelde
hi) vast. „Dat spiegelschip zeilt ons
vooruiten die bolle zeilen kun
nen maar één ding betekenen".
„Zo is het baassie. Wat bedoel je,
baassie?" vroeg Pieter. Ook de
schimmel spitste de oren. „Het be
tekent", zei de Sint, „dat aan boord
„Het was maar bij wijze van
spreken, m'n jongen. Een Sint zon
der baard, wie zou in hem gelo
ven?"
Met welgevallen streek hij zich,
kijkend naar zijn spiegelbeeld in
het water, door de lange witte ha
ren. Hij mocht verwachten, dat de
Sint ln het water hetzelfde zou
doenmaar in plaats daarvan
stak het spiegelbeeld ver zijn tong
tegen hem uit. En toen Sint-Nico
laas zeer verontwaardigd grote ogen
opzettelachte zijn beeld in
het water hem vierkant uit!
van dat schip alles net anders is
dan bij ons. Het lijkt allemaal een
dermaar als wij geen wind heb
ben dan hebben zij het wel. En als
ik de goede Sint ben, dan la hij
daarde slechte. Hij is een
„Kwaadheiligman". Ergens zal hij
erin slagen zijn schip recht over
eind te krijgen. Ik moet er niet aan
denken, als hij in mijn plaats de
Nederlandse kinderen bezoekt".
„Kindertjes in Holland waarsku-
we", riep Piet.
„Hoe?" vroeg de Sint.
„Draadloos", zei Piet. Maar de
Sint schudde het hoofd. De radio
zou immers pas eeuwen later wor
den uitgevonden.
Wie stout is
Dat jaar begrepen de mensen in
Holland niet veel van Sint-Nico
laas. Ze hadden hem hartelijk in
gehaald, zoals iedere winter daar
voor en de winkeliers hadden de
vlag uitgestoken en de kleintjes
hadden hun handjes naar hem op
geheven. Maar de Sint had zich
nors afgekeerd en de heren van het
comité gevraagd: „Wat zingen ze
daar voor onzin?" „Hoe bedoelt u,
Sinterklaas?" vroegen de heren van
het comité. „Dat weet u best", zei
de Sint. „Ze zingen verkeerd. Het
moet zijn: „en er zijn geen zoete
kinderen bij"' en „wie stout is krijgt
lekkers, wie zoet is de roe".
De heren van het comité zaten
er wel mee in, maar ze bleven
lachen. „Sint is zeker met het ver
keerde been uit zijn hemelbed ge
stapt", zeiden ze tegen elkaar. „Dat
gaat wel over. Dat komt wel goed.
En die Zwarte Piet is ook al anders
dan anders. Helemaal niet on
deugend en er komt geen lachje op
zijn gezicht. Dat kon kloppen, want
Pieter deed natuurlijk ook heel an
ders dan gewoon. Met de cadeautjes
ging het ook al niet prettig. Wel
gooide Sint de geschenken en het
snoepgoed door de schoorsteen,
maar hij riep er hard „van onde
ren" bij en mikte opzettelijk naast
de schoenen. Suikerbeesten lagen
verpletterd op het tapijt, peperno
ten bleken keistenen en alle kin
deren kregen verkeerde cadeautjes.
Voor de jongens waren er poppen
met vlechten in het haar en voor
de meisjes paard-en-wagens en ka
nonnetjes. Baby's kregen pijptabak
en grootvaders fopspenen. En over
al waren hele geniepige gedichtjes
bij:
„Op deze fluit kan je niet spelen
je zou er een ander maar mee
vervelen".
Of bij een bril met zwartgemaak
te glazen
„Deze bril zal voor jou de beste
blijken
je bent toch te verwaand om
iemand aan te kijken".
De mensen werden langzamer
hand heel boos op de Sint.
Huisbezoek
Erger nog werd het in de hui
zen, waar de anders zo goede Sint
op bezoek zou komen. Kinderen,
die het hele jaar met moeite zoet
en lief waren gebleven kregen nu
te horen, dat ze voortaan maar
flink brutaal moesten zijn, anders
zouden ze volgend jaar in de zak
worden gestopt. Maar heel anders
was het, als er een bijzonder brutaal
en ondeugend joch door zyn be
zorgde ouders naar voren werd ge
schoven.
„Wel, wel, wel", zei de Sint, „wie
hebben we daar? Jantje Steen. Wel,
wel, wel, ben Je ook zo'n brave
Hendrik als de rest?".
„Hij eet nooit zijn brood op.
Sinterklaas", zei moeder Steen
gauw.
„Dan za! t *m zeker niet sma
ken", zei de Sint.
„En hij laat zijn rommel slin
geren", zei moeder Steen.
„Heel goed", zei de Sint.
„En hij smeert overal verf op de
muren", probeerde moeder Steen
nog.
„Maar dat is toch prachtig", ju
belde de Sint en hij stapelde Jan
Steens armen vol met snoep, boe
ken, kleurpotloden en verfdozen.
„Jij bent een Jongen naar mijn
hart, Janneman. Eet je nu maar
lekker misselijk en ga de gang vol
kliederen. Sint is erg tevreden over
je".
Natuurlijk mopperden de mensen
geducht over de rare Sint, die het
kwade beloonde en het goede straf
te. Lang duurde het niet of er werd
een vergadering belegd, waarbij
spandoeken werden meegedragen
met leuzen als „geen kind naar die
Sint" en Makkers, maak geraas te
gen Klaas". Ook vader Steen ver
telde van zijn ervaringen en hoe
zijn zoon Jan nu al de stoep aan
het beschilderen was en dat wekte
veel opzien.
„Weg met Kapoen", riep een
klein mannetje met een hoge stem
en „weg met Kapoen" klonk het uit
duizend kelen dreunend na. Honden
stoven met de staart tussen de be
nen weg, toen de stoet nijdig de
straat opstormde om de Sint te
zoeken, te straffen en het land
uit te jagen.
De echte
is de Sint, die de kinderen voor
deed hoe je kaatseballen door een
ruit moest gooien".
„Nee, nee, dit is 'm", riep de lei
der van de andere groep veron
gelijkt. „Dit is de Sint, die het water
door de kamer gooide, dat we voor
het paard hadden neergezet".
De goede Sint wilde iets zeggen,
maar de Kwaadheiligman drong
naar voren en riep:
„Die ander is de man, die jullie
hebben moeten. Hij is de echte Sint
niet, maar een bedrieger, die alles
in de war laat lopen. Bah. Hij
maakt de mijter ten schande.
Om van de staf nog maar te zwij
gen".
De Goedheiligman begreep het
gevaar en riep, dat het niet waar
was en er ontstonden verwarde dis
cussies. Totdat de burgemeester met
luide stem om stilte verzocht.
„Brave burgers", riep hij uit,
„één van beiden moet liegen. Eén
Sint is de echte, de ander een en
gerd. Is dan niemand van ons in
staat het goede van het kwade te
onderscheiden?".
„Ik", riep een kwajongen en bij
het licht van de fakkels kwam die
kleine Jan Steen naar voren. Hij
bukte zich, schraapte wat sneeuw
bij elkaar en wierp handig de ho
ge hoed van de burgemeester af
Iedereen stond even verstijfd
van schrik. Slechts één man barst
te in een schaterlach uiten dat
was de valse Sint, die alleen maar
van stoute kinderen hield.
„Hy is de bedrieger", riep Jantje
Steen, de echte Sint zou daar nooit
om lachen. Grijp hem, mannen!
Maar de spiegelsint was net iets
sneller dan alle anderen. Hij greep
zyn tabberd bij elkaar, sprong lenig
op zijn schimmel en sleurde zijn
Piet aan de kraag naar zich toe.
Voordat iemand kon ingrijpen
was het paard over een rij men
sen heengesprongen en in de duis
ternis verdwenen.
„Laat hem", zei de goede Sint,
toen enkelen zich opmaakten om de
vluchteling te achtervolgen. „Hij ia
maar een beeld uit een spiegel.hij
zal verdwijnen zoals hij gekomen
is. Intussen zal ik proberen goed
te maken, wat hij misdreef. Maar
eerst.kom eens hier, Jan Steen",
De goede Sint
Met gebogen hoofd naderde de
kleine jongen de man, die enkel
goedheid was. Deze streek hem over
de krullebol en dwong hem door
een duwtje wider de kin om om
hoog te kijken.
„Dat was heel slim van je, Jan",
zei de Sint. „Je moet me wel be
loven voortaan niet zo'n brutaaltje
te zijn. Maar ik zie ook een hele
boel goeie dingen in jou. Je houdt
van verven.je durft de hoed van
een burgemeester af te gooien, als
dat nodig is en je weet bovenal
hoe je de schijn van de werkelijk
heid moet onderscheiden. Allemaal
Het trof wel heel ongelukkig, dat
kort tevoren in alle stilte de echte
Sint-Nicolaas bij de kade was aan
gekomen. Piet kon niet lachen en de
schimmel liet duidelijk blijken, dat
hij niet van plan was om zonder
publiek het dek op en neer te hup
pelen.
Moedeloos wandelde het drietal
de stad in en toen stormden in
eens uit allerlei gangen en zijstra
ten de mannen op hen af. Ruw
grepen zy Sint en Piet beet en on
danks alle protesten werden zij
meegesleurd naar het plein voor
het raadhuis, waar de burgemeester
op het bordes op de resultaten van
de zoektocht wachtte.
„Daar zijn ze", riep iemand, toen
de groep het plein opkwam. „En
daar zijn ze ook", riepen anderen,
toen een tweede groep opdook, die
eveneens een Sint-Nicolaas en
Zwarte Piet voor zich uit duwde en
stompte.
„Dat is 'm, burgemeester", riep
de leider van de eerste groep. „Dat
tekenen, dat je aanleg hebt om een
groot kunstschilder te worden, Jan
tje Steen, en daarom krijg je van
mij een schildersezel en genoeg
doek om heel je verdere leven al
les te schilderen, wat je maar wilt,
tot de rommel in je kamertje toe",
„Hoor je het nou, deze Sint weet
het ook al", zei moeder Steen, maar
ze had tranen in haar ogen van
trots. En ze juichte net zo hard als
de anderen de goede, de enig en
onvervalste Sint toe, terwijl Piet
pepernoten strooide en de schimmel
alsnog zijn huppeltjes maakte!