D I Y E R T I S S E M E N T 0 1 N A. M 0 L Fanfare-acteur voelt zich volkomen thuis in het Achterhoekse boerenland Door THOMAS VOS - Tffoe ik bij Albert Mol tenslotte Ê—m toch terecht ben gekomen M--M- is al een verhaal op zichzelf. Hoe echter in het Gelderse volko men onbekende artiesten uit hartje Amsterdam „De oude Molshoop" weten te vinden, is mij een volsla gen raadsel. Met ter plaatse goed bekend zijnde gidsen heb ik de sprong in het duister gewaagd. Het was niet al leen aardedonker, het goot of het nooit weer droog zou worden. Diep in de binnenlanden van de Achterhoek, achter mod derbrijber gen van zogenaamde binnenwe gen, vonden wij dan de veelzijdige artiest Albert Mol, in het Exelse- broek, onder de rook van de Over ijsselse gemeente Markelo. Stem mige kaarsverlichting gaf ons de suggestie van een trefpunt voor de moede wandelaar op kerstavond, petroleumlampen en het flakke rend haardvuur deden de rest. Het puntje dat we al van verre in de duisternis zagen glimmen achter de modder en de autodiepe kuilen bleek inderdaad de gerestaureerde boerderij van de danser - acteur - auteur - regisseur - pantomimespe ler choreograaf - cabaretier - ja- wat-nog-meer te zijn. zwierig gedrapeerd voor het haardvuur EEN goede geur, zwanger van vreemde kruiden, dreef ons als een exoti sche groet tegemoet. De man met de woeste kuif en de grappige Pinokkioneus was weer eens in zijn keuken bezig geweest. Koken is één van Mols grootste hobby's. Hij kan er wat van, zeggen de smulpapen. Hij doet het ook al om een plotseling op tredende inzinking in zijn overdrukke artiestenbestaan te onderdrukken. Koken en kokkerellen geven hem ont spanning. Albert Mol komt in de keuken weer op verhaal. En wat voor een pracht cui sine, zo mooi geschilderd door Wim Bijmoer. Eén der schilderijen aan de veel kleurige wanden is van Ramses Shaffy (Chantant). Zyn elektro nisch orgeltje staat nog op de rui me deel, waarover Keizersgracht bewoner Albert Mol thans als nieuw-bakken buitenman beschikt. Het hoedje van Shaffy ligt er nog op. Mol doet met zenuwachtige be wegingen de blanke klep van het muziekinstrument open, maakt het manuaal of hij er even op wil gaan spelen. „Maar nee jongens, hoe dat met die klep moet, weet ik niet, laten we er maar afblijven anders krijgen we gedonder met Ramses." De acteur-cabaretaer-filmspeler- ohansonnier Shaffy is één van Al- bert Mols beste vrienden. Negen dagen heeft hij hier in een oude boerderij, verloren te midden van de weilanden, negen kilometer ach ter Markelo, drie nieuwe chansons zitten componeren. De drie Amsterdamse meiskes, dochters van Mols vrienden, die een tweede huis hier in de buurt bewo nen, laten zich de goulash, of wat het ook mag zijn, best smaken. Als spinnende poezen schurken zij zich in de gemakkelijke stoelen en op de ottoman, zwierig gedrapeerd langs het haardvuur. Waarin Mol en pas sant een scheut uit zijn borrelglas werpt. De vlammen laaien even fel op. Het is kennelijk een straf drank je. Men kan Albert Mol zoals zo me nig artiest in een ontspannen, vriendelijke stemming aantreffen. Ook heeft hy ogenblikken waarin hij voor de toevallige bezoeker min der aangenaam moet zijn. Op zo'n moment kan men hem beter niet interviewen. Albert is vandaag in een bovenste-beste bui. Hij geniet zichtbaar van het buitenleven. En dat zegt hij ook, later op de avond, met zoveel woorden. Dochter in Zweden Veel antiek, waarmee hij zich in de hoofdstad reeds had omringd, heeft hier meer een voorlopige dan een passende plaats gekregen. Maar dat is alles later zorg. Albert Mol is gelukkig en dat is voor vanavond al thans ook voor mij de hoofdzaak. Hij ziet er zeer ontspannen uit in zyn rode trui en witte broek. En dat voor een man die barst van het werk. Hy kan het nu op zyn slofjes af blijkbaar, maar hy doet het op zyn Noorse sokken. De telefoon maakt hem niet warm of koud: „Wanneer moeten jullie dat heb ben? Goed ik kom maandag naar Amsterdam. Woensdag moet ik in Rome zijn." Soms belt zijn dochter (18), bal letdanseres in Zweden, hem. Zij weet hem hier beter te vinden dan menige journalist. Als wij even Betje, het Belgische werkpaard, bui ten in de door regen verduisterde wei gaan begroeten, moet Albert toch wel de laarzen aan. Hij spreekt het paard toe als een geliefde. Hij liefkoost en streelt het en kust het tenslotte op haar snoet. „Betje, mijn engel" zegt hij met zoete stem, de knol suikerklontjes voerend. Betje en Albert zijn van de eerste dag af de grootste vrienden van de wereld en geen wonder. Terug uit de duisternis worden wy in de stemmig verlichte kamer be groet met sprankelende barokmu ziek van Johann Hummel. Zijn „Konzert für Trompete und Orches- ter in E-dur" maakt van de voorma lige hoerenkamer een concerthal. Stereorecorder en versterker over spoelen ons met een oceaan van zoetvloeiende klanken. Voor het eigenlijke interview trekken wy ons even terug in de rode kamer. Al zouden we net zo goed de blauwe kunnen nemen. Het gezelschap geniet in stilte (nou ja stilte als de muziek zo hard staat) van Stabat Mater of een ander klassiek stuk en Albert Mol vertelt. „In Amsterdam geboren 3 ja nuari 1917". „Vader?" „Ja, maar ik ben gescheiden." „Ik bedoel wie was uw vader?" „Dat weet ik niet. Ik heb geen vader gehad. Mijn moeder twee jaar geleden gestorven verwacht te mij in 1916. Zij heeft toen gezegd ik trouw niet, een enorme stap in die tijd." Op school vroegen de lieve vriendjes de kleine Albert waar is je vader. Maar dank zij de enorme fantasie wist hij hun de ene keer wijs te maken dat papa overboord was geslagen op een schoener en de andere keer dat hij een veiligheids speld had ingeslikt die in zijn maag was open gegaanen toen was ie kasjewijlen. Dat werd met alge mene stemmen aanvaard als zijnde iets vreselijks." Albert Mols moeder was geen ar tieste. „Het tragische was dat zij het graag had willen worden, maar er nooit toe gekomen. Mijn vader was wel een artiest. Ik ben getrouwd ge weest met de actrice Lucy Bor. Is nu al dertien jaar zeer gelukkig ge trouwd met Aart Brouwer." Televisie De gevaarlijke kant van het op treden voor de televisie acht Albert Mol dat je ermee kunt indraaien, zonder dat je er zelf iets aan kunt doen, alhoewel ergens geloof ik er niet in. Als je zonder meer goed bent, ben je ook goed voor de t.v. Het is anderzijds zo, dat je op het toneel ook niet altijd even goed bent. De ene keer krijg je iets dat Je enorm goed ligt en dan is het een succes. De andere keer heb je wat te doen dat je niet zo lekker zit, maar je denkt het is meegenomen en dan ga je de puree in. De tech niek, de mensen er omheen, de camera's dat alles vind ik erg boei end. „Vindt U het geen alles verslin dend medium?" „Het is een opvretend medium, als je je limiet niet kent. Een uitgespro ken type, dat na een tijdje begint te vervelen, moet niet doorgaan. Dat vind ik dom. Er zijn uitzonderingen: Tom Manders, Johnny Kraaykamp, nooit vervelend, vind ik enig. Een compliment voor Joop Doderer om Swiebertje zes jaar vol te houden." „Hij is geen uitgesproken karak terspeler". „Onderschat hem niet hoor. Ik heb een jaar lang bij hem gespeeld bij Sonneveld. Ik ben zeven jaar by Wim geweest". Ook bij de andere beroemde Wim heeft Albert Mol gewerkt. Tien jaar lang heeft hy hem en Corry Vonk geregisseerd. Drie maanden speelde hij mee in Wims cabaret. In het buitenland Albert Mol verscheen, lang voor hy in Nederland bekendheid genoot, reeds jaren geleden in Duitsland en de V.S. op het beeldscherm. Hy trad op als balletdanser in Zweden, na vier jaar ballet te hebben gestu deerd by Preobrajenska. Mol deed cabaret in Ziirich, hy maakte een film over Andersetis sprookjes voor de Zweedse t.v. (De nieuwe kleren van de keizer). In Zwitserland had hy een hoofdrol in een parodie op James Bond: Bonditis. „Deze film had pas de première in Zürich, het schynt een geweldig succes te zyn geweest". „Voor de rest ben ik free lance, ik bepaal zelf wat ik wil doen. Dat is een luxe op mijn leeftijd. Dat heb ik mij vroeger bepaald niet kunnen permitteren. Ik doe alleen dat wat ik leuk vind. Wat ik niet leuk vind, doe ik apert niet." „U genoot in Europa en Amerika reeds bekendheid, terwijl Nederland U nog nauwelijks kende. Is het zo dat u eigenlyk in ons land pas naar voren bent gekomen door uw spel in FANFARE?" „Ik heb door FANFARE wel een enorme bekendheid gekre- ken. Ik kon een jaar lang niet de deur uit. Maar het is eigen lijk zo dat ik een dubbele car rière heb gemaakt. Een in het buitenland en een Nederlandse. Ik heb tweeëneenhalf jaar in Zweden gedanst, een jaar in Praag gezeten, Frankrijk (tien operettes ingestudeerd). Oostenrijk. Ik heb nu twee jaar achter elkaar de Salz- burger Festspiele gedaan (Midzo- mernachtsdroom). In Amerika trad ik op met de bekende negerzangeres Odetta, een jaar lang. Ik heb Mag- gio Musicale in Florence gedaan, drie keer achtereen. Ik bedoel maar nu is het eenmaal zo dat je niet by alles wat je doet de pers opbelt en zegt: Dat ga ik doen. Dat interes seert me verder niet. Ik heb bij alle grote toneelgezelschappen in Neder land enorm veel gedaan. Vijf keer samen met Han Bentz van den Berg, vier keer bij Bob de Lange, drie, vier keer bij Paul Steenbergen, vier keer Cees Laseur zaliger, caba ret bij Cor Ruys. Het is eenvoudig zo gegaan: ik ben begonnen 'als danser, daaruit vloeide voort dat ik balletten ging schrijven (choreografie), ik ging to neel, cabaret en film spelen, twee met Haanstra Fanfare en De zaak M.P." „U kunt met drie, vier verschil lende dingen op de dag bezig zijn toneel, film. cabaret heb ik gehoord, is dat juist?" „Inderdaad waar. Maar ik kan het niet zien als een verdienste. Ik kan het gewoon. Maar ik tuimel ook wel eens in elkaar. Dan heb ik God zij dank het ver mogen ook alles af te laten weten." IJdel ,3ent erg ydel?" „Ik geloof dat elke artiest ydel is. Wanneer men het niet is, gaat men niet op het toneel staan." „Uw boek „Wat zien ik" vind ik bepaald geen literair hoogtepunt. Wat zegt U er zelf van?" „Ik heb uit myn eerste boek voor gelezen in Shaffy Chantant. Daar zaten negen schryvers: Harry Mu- lisch, Simon Vinkenoog, Ed Hoor- nik, Mies Bouhuys, Jan Cremer, Cees Nooteboom etc. Van schryvers heb ik nooit slechte reacties gehad. Daar komt by dat een man, die ik zeer hoog sohat, t.w. Carmiggelt zich verwaardigd heeft een voor woord te schrijven. Ik weet wel dat ik geen Honoré de Balzac ben en geen Gerard van het Réve. Ik weet natuurlyk zelf wel dat het boek literair gezien niet zo vreselyk belangryk is, maar wanneer een boek zó aanslaat by zeer verschil lende lagen van de bevolking dan moet er toch wel iets mee zyn." De schrijver is over het boek ge ïnterpelleerd door doktoren en psy chiaters. „Er zyn ook professoren, die met myn boek in de hand col lege geven". Zelfs heeft hy uit z'n werk voorgelezen op universiteiten met een vragenuurtje na afloop. „De handelingen in het boek zyn absoluut waar. Ik heb van myn kant zeven acht verhalen wegge laten omdat men zou zeggen dit is te cru of het bestaat niet. Maar het bestaat wel degehjk!" zegt hy met een plotseling opstekende felheid in zyn stem. „Ik heb na het verschy- nen van myn boek mannen by my thuis gehad die by de psychiater niet terecht konden en die wilden weten waar de vrouwen uit myn boek woonden. Dit boek heeft iets open gemaakt. Mensen Ik heb er verder NIETS mee be doeld. Deze verhalen kende ik al heel lang. Alleen „Parijs" en „Hy heet Piet" zyn fantasie. Ik ben een makkelyk mens. Ik heb geen enkele restrictie of ik nu gezellig om ga met een prostituee of met een eer ste klas actrice, dat maakt voor my geen enkel verschil. Het zyn voor my mensen. Dat is voor my pri mair." Over zyn tweede boek. waar Mol thans mee bezig is, wil hy my geen enkel concreet gegeven verschaffen. Over zyn recente toekomstplan nen wel. In december gaat hy by Paul Steenbergen van de Haagse Comedie regisseren „Rosencrantz and Guildenstern are dead". „In maart ga ik met Leopold Lindberg, met wie ik al een keer of zeven heb samengewerkt in München „De hei lige Johanna van de Slachthuizen" doen. Ik had een Berlynse aanbie ding voor de regie van „Hallo Dol ly". Die heb ik afgeslagen, omdat ik anders myn boek niet op tijd klaar krijg. Misschien dat ik in de toe komst met mijn dochter cabaret ga spelen. Zij is in Stockholm bij hetzelfde ballet waar ik twintig jaar geleden heb gewerkt. Zij is balletdanseres, maar ze heeft ook talent voor zingen en spe len.' Op de boerderij „Hoe komt U hier terecht?" „Een tijdlang was ik op de boer derij bij Wim Sonneveld in Zuid- Frankrijk. Maar ik kan niet auto rijden, hoewel ik het voor de film Manneke Pis heb geleerd. Hoe kom ik dan by Wim terecht. Verder heb ik iets verzameld in mijn leven dat ik een passende plaats wil geven. Ik hou van de seizoenen, van regen, sneeuw en ys. In de stad merk je daar zo weinig van. Ik was zo bang dat ik het hier in de eenzaamheid niet zou volhou den met dat vreseiyke rotweer .Maar geen last van depressies hoor, on danks de diepe depressie die nu over ons heenraast. Ergens heb ik ge merkt, ben ik toch vreselyk Hol lands. Vandaar dat ik op zoek ging naar zo'n boerderytje. De Achter hoek vind ik een by zonder mooi stuk van Nederland. Vooral die combinatie hier van bos en weiland. Ik heb negen boerderijen bekeken. De eerste was deze. De sfeer hier trok my direct." Albert Mol is enthousiast over de Achterhoekers en de Twenten. De mensen zyn volgens hem zeer pret tig. Er is hier een openhartigheid, die men in het westen geheel is ver geten, meent hy. Er is een. prettig contact over en weer. „Ze vinden me niet gek. Ze kennen me van de televisie en van „ditte en datte". Soms gaat Albert Mol op klompen de boerschap in. Hy kan dan uren zitten praten en een borreltje drinken met oude boeren van tachtig. Hoewel ik hem tot tweemaal toe heb verteld dat het „naoberhulp" en „naoberschap" heet, blyft hy hardnekkig volhou den dat hy binnenkort zyn „nabor- feest gaat geven. Maar dat mag hem de pret niet drukken. Een feest, hoe het dan ook mag heten, zal het stellig worden. Daar is Al- bert Mol een veel te gulle gastheer voor. „Ik vind het fyn dat ik dit hier heb, maar ik wil het niet alleen bezitten. Ik wil het delen met anderen en ook de omgeving ervan laten profite ren. Want ach het leven is zo kort. Laten wy de tyd dat we ervan kun nen genieten dat dan ook doen..." Vrije improvisatie Weer by het gezelschap, waar nog steeds de grammofoonmuziek klinkt en het haardvuur driftig spettert, grijpt Albert Mol een prachtig kos tuum van de muur. „Hier til es op" vraagt hy my uitnodigend. Ik ga byna door de knieën, zo zwaar is dit met het lykt wel zilver beslagen originele pakje van een Spaanse to rero. Ook de rode eappa van de stierenvechter ontbreekt niet. Op de deel geeft de veelzydige ar tiest een vrije improvisatie. Hy zwaait de rode lap als een beroeps torero met de routine van een vol leerde vendelzwaaier. Dan wordt de geest vaardig over hem. In enkele tellen drapeert hy het rode kleed steeds anders om zyn lichaam. De ene keer verbeeldt hy een ereka nunnik van Toledo, dan is hy een gracieuze dame in robe. Hy speelt Madame Butterfly en een Juffrouw die een tango danst. Tenslotte'eindigt deze akt met 'n strandscène het stugge doek blyft waarempel recht staan op de deel als een echte tent en Albert Mol kleedt zich quasi-bedeesd zoge naamd uit achter de hem bescher mende rode kuisheidsstrip. De pri- vévoorstelling eindigt met een dwa ze sprong en de bekende brede lach met blikkerende tanden van de kleine heerlyk dwaze man. Bui ten loopt Betje met gebogen hoofd in de nog steeds neerstromende re gen. Albert Mol werd in Nederland „ontdekt'' door de film „Fanfare". In deze scène uit genoemde kostelijke speelfilm van Haanstra ziet men hem in de armen van de actrice Andrea Domburg, die in Giethoorn woont. Zij werd op haar beurt door Mol ontdekt voor het Nederlandse toneel. Weekalndbl]lage Leldseh Dagblad 'V; ".rw I jtel m miiTT t*— f ■f m r-" j Zaterdag 28 oktober 1967

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1967 | | pagina 9