Experiment met een nieuwe vorm van gezondheidszorg Het drama met de Renate Leonhardt f: 5 AUGUSTUS 1967 L.D.EXTRA 2 J GEZONDHED SCENTRUM HUISARTSEN fe H,J. BEK! US f J.C. OEUONGH TANO ARTS i M VAN OtJK SPREEKUREN NS AFS#1*4* MA, EN DO, 8 00 - 8.45 i)W OS. EN ¥RU. 10 30 it,18 OUR MA, EN 00. 10/30 - «15 UUR 0! EN WU 8,00 - 8,4$ UUR' MA 01 00 mi. 8,0 98/00 UÖR MKANKUNC VOLGENS AFSPRAAK M». SR. ¥fc mi. 13,30 - MOO UUR '00 DOER DAG 8,30 - S.00 UUS APOTHEEK G.EOPEN'0 8,30 -12.$8 MUR 13.30 aM Ui* - ZAV-8 stf - «UDO-'IMR SW 3 ROE S S1*A AT Kleuterzorg is een (belang rijk) onderdeel van de taak van de stichting Gezondheidszorg in Dronten- In verschillende delen van ons land zijn de laatste tijd stemmen opgegaan om te onderzoeken in hoeverre medi sche voorzieningen getroffen kunnen worden in de vorm van een groepspraktijk. Daarbij wordt dan telkens en passant verwezen naar het experiment van Dronten", een door de Nederlandse medici op de voet gevolgde proef neming, welke een jaar of drie geleden van start is ge gaan en die nu goed op gang komt. Overigens niet en het zou verkeerd zijn dit te verzwijgen dan na nogal wat moeilijkheden, die voornamelijk van organisatori sche aard waren. Wat gebeurt in Dronten nu eigenlijk precies? In hoe verre is daar de medische „verzorging" anders dan elders in ons land? Die vraag hebben we voorgelegd aan de geneeskundig inspecteur volksgezondheid voor Overijssel en Oosteliik Flevoland, dokter T. Landheer, die tevens (tijdelijk) di- recteur van de gezondheidsdienst Dronten is geweest. De neerslag van dit vraaggesprek vindt men op deze pagina. De aanvankelijke bedoeling was een gezondheidszorg in Dronten te creëren met als „hoofdmoot" een of meer huisartsen en om hen heen tandarts, heilgym- nast. kruisgebouw, Röntgenkamer en administratie. Eenmaal per week zou een specialist van het „vaste land" naar dit centrum komen om spreekuren te houden. Al vlug echter bleek dit laatste niet te verwezenlijken door de snelle opkomst van de specialismen, die zich tegenwoordig gesteund weten door omvangrijke tech- nisch-medische installaties, welke onmogelijk telkens konden worden meegetorst naar Oostelijk Flevoland. Centrum Het nieuwe plan, waarmee men dus thans in Dronten aan het experimenteren is, behelst een combinatie praktijk, zonder specialisten, met de huisarts in een allround uitgerust centrum waarin- bijvoorbeeld een complete apotheek is ondergebracht, een labo ratorium. een afdeling kinderzorg, een tandarts met zijn praktijkruimte, een grote behandelkamer (waar van de drie thans in Dronten werkzame huisartsen gezamenlijk gebruik kunnen maken naast hun eigen spreek- en onderzoekkamers), een heilgymnaste en verder het nodige personeel onder wie vier wijkver pleegsters. De artsen zijn ieder financieel zelfstandig. Ze worden dus niet door de gezondheidszorg gehonoreerd (in tegendeel: zij betalen huur voor de beschikking over de praktijkruimten en de outillage) maar hebben zich verplicht een beperkt aantal patiënten te aan vaarden. Het getal draait om de 2000 zielen per arts en daarmee ligt het dus ongeveer een derde deel la-' ger dan het gemiddelde van de Nederlandse huis arts. Om deze „achterstelling" te compenseren wordt door de overheid dit derde deel bijgepast. Overigens: de stichting Gezondheidszorg is (uiteraard) geen overheidsinstelling. Participanten erin zijn het ministerie, de Maatschappij ter Bevordering van de Geneeskunde en de nationale kruisverenigingen. Het departement van Sociale Zaken draagt de tekorten welke de exploitatie oplevert. Het tekort bedraagt on geveer twee ton per jaar. Voor de exploitatierekening 1968 is gerekend op 223.000 gulden tekort, waarbij een bedrag van een ton is begrepen als honorarium-aan vulling aan twee tandart-sen en vijf artsen (andere aantallen dus dan hierboven genoemd. Dit staat in verband met het eveneens in Biddinghuizen te bou wen gezondheidscentrum). In 1965 was het exploita tietekort 84.000 gulden. De kunstmatige beperking van het patiëntenaantal per arts is o.m. gevolg van het inzicht dat de arts vol doende tijd dient te hebben zich met iedere patient te bemoeien en zich daarbij verplicht ook preventieve werkzaamheden te doen (medisch werk op de scho len o.a.). Zo kent men in Oostelijk Flevoland bij voorbeeld het z.g. kennismakingsonderzoek, dat hier op neerkomt dat een nieuw gevestigd gezin in de pol der meteen al kennis maakt met de arts van zijn (vrije) keuze, waardoor deze enig inzicht krijgt in eventuele gezinsmoeilijkheden en ook in staat is een zeer globale keuring te doen indien noodzakelijk Dokter Landheer noemt dit kennismakingsonderzoek een groot succes, doch verheelt niet dat de artsen tot nu toe nog niet iedere polderbewoner ervan heb ben kunnen laten profiteren doordat het een tijd rovend werkje is dat bovendien in de avonduren dient te gebeuren. Voordelen Wat zijn nu de specifieke voordelen van deze vorm van gezondheidszorg? Kort samengevat komt het, naar de zienswijze van dokter Landheer hierop neer: er is meer tijd voor de patiënt dan gebruikelijk. de artsen werken bij elkaar en kunnen elkaar con sulteren over moeilijke gevallen, hetgeen volgens de geneeskundig inspecteur ook inderdaad herhaalde lijk gebeurt, zowel in het centrum als aan het bed van de zieke. betere samenwerking met de wijkzuster, die vaak juist veel gezinsmoeilijkheden ziet en de dokter daar op attent kan maken. de mogelijkheid tot wekelijkse besprekingen tussen de (vijf) artsen, de wijkverpleegsters, de directeur van de GGD en de kraamverzorgsters uit de gehele polder. Hierin worden alle patiënten die in de afge lopen week zijn opgenomen in of ontslagen uit een ziekenhuis, bediscussieerd. wekelijkse bespreking met de apotheker (die in de gezondheidszorg is opgenomen op kosten van zijn maatschappij farmacie). direct contact met de tandarts (men is in onder handeling om de tandarts ook schooltandarts te la ten zijn). de artsen worden tijdens het spreekuur niet lastig gevallen door tientallen telefoontjes (deze worden opgevangen door de administratie) en de dokters vrouw wordt niet ingeschakeld bij het werk van haai man. de mogelijkheid de verkregen gegevens, medisch zo wel als administratief, te verwerken. Hiervan is ech ter tot nu toe, vanwege eerder genoemde organisato rische kinderziekten, weinig gekomen. De gezondheidsdienst in Dronten staat reeds voor een uitbreiding. De heilgymnaste is sedert september in volledige dienst werkzaam en er zal binnen afzien bare tijd wel een tweede moeten worden aangetrok ken. Uit Amerika verwacht men bovendien (vermoe delijk) een mond-hygiëniste, een nog vrij nieuwe fi guur als tandartsassistente die zich kan belasten met eenvoudig tandartswerk zoals het verwijderen van tandsteen e.d. De geneeskundige inspectie heeft de overtuiging dat, ondanks het vallen en opstaan tijdens de eerste drie jaren, de nieuwe wijze van gezondheidszorg zoals deze in Oostelijk Flevoland wordt toegepast, ruim schoots zijn voordelen heeft bewezen. Een andere vraag is echter of iets dergelijks ook elders in ons land te verwezenlijken zou kunnen zijn. Het knelpunt vormen dan natuurlijk de financiën het bijpassen van een derde deel van het „gemiste" ho norarium, zoals nu in de polder geschiedt, is moeilijk van de overheid te verwachten. Een Nederlandse arts werkt graag als betrekkelijk een zaam individu. Anders dan bijvoorbeeld in de advo catuur, waar het heel gewoon is dat enige advocaten in een compagnonschap een kantoor hebben, blijft de huisarts bij voorkeur op eigen benen staan. Dit heeft verscheidene oorzaken en het zou een we tenschappelijke studie vergen om deze alle te noe men (of te vermoeden). Zijn individuele, onafhan kelijke aard is er uiteraard één van, wellicht nog te danken aan de niet zo lang verleden tijd waarin de huisdokter in zijn koetsje, met zijn Latijnse woor denschat en zijn mede daaraan ontleend gezag teza men met de dominee de belangrijkste notabel van het dorp of in de stad was. De koets is echter ver dwenen en vervangen door dezelfde Opel, Volkswagen of Fiat waarin tienduizenden anderen rijden en van f" het Latijn is ook niet veel meer overgebleven. Wat vroeger in het spraakgebruik „dokter" was is nu „de dokter" geworden en deze toevoeging van het lid- woord houdt een veranderde houding in, óók of mis- j: schien vooral een veranderde verhouding tussen pa- tiënt en de arts. De techniek is vooruit gegaan, de eisen ten aanzien van de outillage zijn veranderd. Het oude doktershuis, dat het vermoedelijk vroeger zo uitstekend voldeed, is j tegenwoordig eigenlijk niet gebouwd op de specifieke eisen van een arts, voor het assisteren is dikwijls de doktersvrouw niet meer de aangewezen figuur, de ad- ministratie is veel omvangrijker geworden, er zijn nieuwe ontwikkelingen gekomen zoals dokterstele- foon, mobilofoon e.d. Al omstreeks 1940 heeft prof. Tuntler opgemerkt dat het toch op z'n minst oneconomisch en in elk geval erg jammer is, dat van al het feitenmateriaal dat ae arts in de loop van zijn praktijk verzamelt vrijwel niets door de buitenwereld benut kan worden. De arts houdt dit (in het algemeen) onder zich, heeft een kaartsysteem of, als het nog erg ouderwets gaat en dat gaat het hier en daar, dan schrijft hij van elke patiënt zijn bevindingen in een dik boek. Plannen Tijdens de oorlog reeds werden plannen op stapel ge zet voor de organisatie van een hierboven aangedui de gezondheidszorg en men was het er al spoedig over eens dat zoiets het best kon gebeuren in een volkomen nieuw land, met nieuwe bewoners, waar alles van de grond af aan opgebouwd zou moeten worden. jf Om allerlei redenen achtte men Oostelijk Flevoland het geschiktst o.a. omdat de bebouwing ervan principieel anders was opgezet dan b.v. in de Noordoost-polder, p doordat men buiten de boerderijen geen verspreide - woningen had doch zich welbewust tot vier dorps kernen beperkte. In de vroege ochtend van 16 juli 1917 deze maand dus 50 jaar geleden werden de bewoners van de kusttreek tus sen Egmond aan Zee en Bergen opgeschrikt door het dreigende ge- bas van scheepsgeschut op slechts luttele kilometers van het strand. Nieuwsgierigen die zich, de slaap uit de ogen wrijvend, aan de zeekant waagden en zich daarmee niet aan het denkbeeldige gevaar blootstelden getroffen te worden door verdwaalde granaten de slachtoffers bleven gelukkig beperkt tot een tweetal koeien zagen door de mistflarden het onheilspellende flikkerlicht van vuurmonden. Dichter onder de kust probeerden zes of zeven vrachtboten als opge jaagd wild aan de op hen gerichte salvo's te ontkomen. De toeschou wers op het strand namen waar hoe in het bijzonder op twee van de schepen keer op keer voltref fers werden geplaatst. Na ongeveer een half uur verstomden de ka nonnen en verdwenen de oorlogs schepen vier of vijf vrachtvaarders als prijs meevoerend in zuidelijke richting uit het gezicht. De twee overige schepen warenkennelijk te dicht onder de wal gekomen om ze te kunnen „enteren". Het is ook mogelijk dat de aanvallers meen den dat deze boten zo zwaar waren gehavend dat ze de moeite van het meenemen niet waard waren. Hoe hebben de Engelsen want het was een Brits flottielje torpedoboot jagers dat een Duits konvooi had ingeschloten zich op die ochtend tijdens de eer ste wereldoorlog vergist. Indipn zij geweten hadden dat een van deze door hen achtergelaten schepen een volbeladen drijvende kluis met een Inhoud van vele miljoenen aan goud, zilver en edelgesteente was, zouden ze zich deze begerenswaar dige buit niet zo maar hebben la ten ontglippen. Het geheim van de „Renate Leon hardt", de 6000 ton metende Duitse cokesboot die in de nacht van 15 op 16 juli 1917 uit Rotterdam ver trok met bestemming Hamburg, moet slechts aan enkele opvarenden bekend zijn geweest. In nuchtere, zakelijke taal rapporteerde de com- missie van plaatselijk bestuur van de Noord- en Zuidhollandse Red ding-maatschappij in Egmond aan Zee over het onderscheppen van het Duitse konvooi door de Engel se jagers het volgende: „Gister, maandagmorgen kwam om de zuid. in zicht van Egmond omstreeks half zes. een konvooi vracht-stoomschepen. Toen deze even benoorden Egmond waren, kwam uit het n.w. van Egmond op zetten een flottielje oorlogsschepen, welke van Engelsche nationaliteit bleken te zijn. Zeer spoedig bleek het dat deze vrachtschepen, welke van Duitse nationaliteit waren, in een val waren gelopen, 't welk het gevolg had, dat twee der vracht schepen de wal wisten te bereiken, en aan het strand werden gezet tus- schen mijlpaal 29 en 30, en bleken te zijn de Lavinia en de „Renate Leonhardt". De overige 4 of 5 wer den van de wal afgesneden en door de Engelsen buit gemaakt, men spreekt hier ook, dat er één in den grond as geschoten, maar dit kan door uwe commissie niet worden bevestigd. Wel is door ons gezien, hoewel de schepen reeds aan het strand stonden, dat er nog ver scheidene projectielen op de vast staande schepen werden geworpen, van welke enige treffers konden worden geconstateerd". Een heel wat bewogener relaas van de beschieting en stranding van zijn schip gaf kapitein Meth- ling, de Duitse gezagvoerder van de „Renate Leonhardt": „Toen de Engelse torpedobootja- gers het vuur op ons open den trachtten wij zo goed moge lijk in de boten te komen. Door in slaande granaten werden twee le den van de bemanning dodelijk ge troffen. De Engelsen bleven onaf gebroken doorvuren en ik zag hoe het schip herhaaldelijk getroffen werd. In de open boten hadden wij het hard te verduren, de kogels kwamen overal om ons heen te recht en toen we eenmaal geland waren moesten we plat over de grond verder kruipen, want het vu ren hield aan. Wij zijn door de be volking goed verzorgd en waarderen dit natuurlijk zeer. maar veel lust in eten of drinken hadden wij niet. Aan boord van het schip is thans een soort wacht. De bevolking meent echter het schip als strandvondst te mogen be schouwen, wat ik ten- zeerste bestrijd, aangezien de „Re nate Leonhardt" niet gestrand is, doch ik het schip verankerde en daarna door oorlogsnoodzaak verla ten heb. Toen wij later ons met een vlet naar het schip begaven, bleek het, dat noch bewakingstroepen, noch de prijsbemanning ons erg vriendschappelijk gezind waren. Eén riep op dreigende toon, dat het schip verlaten was gevonden en wei gerde mij toe te laten. Het werd ons daarbij duidelijk, dat het hier feite lijk ging om een concurrentie tus sen twee bergingsmaatschappijen. Ik liet het niet hierbij en zette met de vlet koers naar een op enige afstand koersende Nederlandse tor pedoboot jager. Ik zette hierop aan de commandant van het oorlogs schip de toestand uiteen, waarop deze verklaarde telegrafisch in structies in Nieuwediep te zullen vragen. Een half uur verliep. Ein delijk bracht de marconigraaf de beslissing. „Aan de kapitein mag de toegang niet worden geweigerd". Onmiddellijk daarop begaf de tor- pedobootjager zich naar de „Rena te Leonhardt" en gaf de comman dant de bemanning van het schip last de kapitein toe te laten. Aan dit bevel werd gevolg gegeven en kort daarop betraden wij het dek van het geteisterde schip. Het le verde een treurige aanblik op. De brug was met houtsplinters bedekt, het kaartenhuis door kogels door boord". De „Lavinia" en „Renate Leon hardt", waarvan de machines nog intact waren, werden diezelfde dag nog bij hoogwater vlotgetrokken. Zij stoomden naar IJmuiden op waar de ergste schade aan de sche pen werd hersteld. De „Renate Leonhardt" voer een maand latei- weer uit om nogmaals te proberen de Engelse blokkade te doorbreken. Het noodlot in de gedaante van een op de loer liggende Engelse onder zeeboot bleef de Duitser echter ach tervolgen en bij de haaksgronden ten westen van Texel werd het schip met een torpedo tot zinken gebracht. Een van de weinige nog in le ven zijnde bemanningsleden van de Egmondse reddingboot die op 16 juli 1917 de „Lavinia" en „Renate Leon hardt" te hulp schoot is de 84- jarige Martinus Genet, toenmaals voorman-roeier van de redding boot. De heer Genet staat die dag nog helder voor de geest. „Schipper van de reddingboot was toen Phillip Stam, bijgenaamd Kalfie", vertelt hij ons. „Na ongeveer anderhalf uur roeien kwamen we bij het eerste schip, de .Lavinia". Hoewel er geen kop op het schip te zien Piet Visser was durfde niemand aan boord te gaan. Ik was de jongste van de redding boot en nogal een branie. Zo heb ik een been over de verschansing of ik zie een man op het dek liggen. Hij was dood. Overal zag ik gaten en vernielingen door kogels en gra naten. Ik ga verder op onderzoek uit en zie nog een man op het dek. Die leefde nog want ik zie dat hy een koffertje naar zich toe pro beert te trekken. Ik zeg hallo te gen hem maar hij verroert geen vin meer. Ook dood dus. Ik roep over de verschansing naar beneden dat ik hulp moest hebben. Hier zijn twee doden, roep ik naar de schip per. Ik ga verder kijken. De deur van de kombuis staat open en er komt een heerlijke geur van soep me tegemoet. Nou in die oorlogs dagen waren we niet erg verwend, hè? De ketel soep stond nog op het vuur en daar zie ik vlak bij het fornuis een grote arm met een groot slagersmes in de hand ge klemd zomaar op de grond liggen. Ik ben niet bang uitgevallen maar toen trilde ik van de zenuwen. Over al zag ik flessen drank op het dek. Toen heb ik er maar een kapot ge slagen en heb een paar flinke slok ken cognac genomen. Die man van die arm hebben we nergens kunnen ontdekken. Later hoorde ik van al dat goud en die edelste nen op de „Renate Leonhardt". Toen dacht ik wat dom om niet even wat langer op het schip te blijven". Piet Visser De verhalen over de rijkdommen die de „Renate Leonhardt" bij haar ondergang mee in de diepte zou hebben gesleurd bleven de fanta sie en ondernemingsgeest voeden van hen die hun gouden dromen graag in klinkende munt omgezet wilden zien. De bekendste onder deze figuren die door-dik-en-dun aan een geslaagde berging van de Renate-miljoenen geloven is de 58- jarige Piet Visser uit Wijde Wor- mer. Wij troffen de door geen pro cessen, verdachtmakerijen, spot of tegenslag van zijn stuk te brengen „goudduiker", zoals hij alom in de Zaanstreek wordt betiteld, aan ter wijl hij zijn enigszins vervallen wo ning^ aan de Zuiderweg met een nieuw verfje trachtte op te fleuren. De eerste poging om de schat van de „Renate Leonhardt" boven water te brengen, vertelt de heer Visser, dateert uit 1928. Een zekere Steenbergen uit Amsterdam liet door duikers een onderzoek instel len op de plaats waar het schip was gezonken. Onverrichter zake moest het duikerschip, een treiler, terugkeren. Piet Visser: „Op de een of andere manier was ik tegen de bevrachtingspapieren van de „Re nate Leonhardt" opgelopen. Ik wist dus precies waaruit de lading be stond en hoeveel die waard was. In 1938 kreeg ik de vergunning udt Duitsland om het spul te bergen. Een jaar later ben ik ervoor het eerst een kijkje gaan nemen met een botter. Toen kwam de oorlog er tussen en moesten we noodgedwon- Honderd miljoen Volgens opgaaf van de as suradeurs August Knoop und Bauch uit Hamburg bestond de lading van de Renate Leonhardt" uit: 454 kleine kisten baar goud, 16 kisten zilver, 18 kisten kunstwerken (zilver edelmetaal)1 grote kist goud, 4 kisten sieraden en juwelen, 6 kisten schilde rijen ter waarde van 1.110.000 Duitse marken, 5 kisten dia manten ter tcaarde van 15.568.000 Duitse marken, 4 kisten Japans porselein, 439 kisten chocolade, 320 kisten rozijnen, 4980 liter rum in vaten, 780 balen cacao-boter en 100 ton cokes. Bij elkaar vertegenwoordigend een waarde van ruim honderd miljoen gulden. gen met het duiken ophouden. In 1953 hebben we een coöperatieve bergingsmaatschappij opgericht. Over de daaruit voortvloeiende moeilijkheden zeg ik liever maar niet veel. Zeven processen zijn er gevoerd en ik heb ze alle gewon nen. Zelfs heeft het een haartje ge scheeld of een rechter-commissaris was de laan uitgestuurd geweest. Ze hebben me voor alles wat lelijk is uitgescholden, maar ik heb nooit te ruggescholden. Dat is mij te min. Vorig jaar heb ik de zaak opnieuw op touw gezet. Ik ben nu met een Zwitserse combinatie in zee gegaan. Er is een hoop buitenlands geld in de onderneming gestoken, maar dat komt er, daar ben ik vast van over tuigd, dubbel en dwars uit". De heer Visser kijkt ons onbe vangen aan. „Ondanks alle tegen slag en samenspanningen is mijn vertrouwen ongeschokt dat de „Re nate Leonhardt" vroeg of laat haar kostbaarheden prijs zal moeten ge ven", zegt hij. „Toch lig ik er 's nachts niet wakker van en weet ik niet wat goudkoorts is. Ik pro beer alleen maar te slagen waar an deren gefaald hebben. Eens zullen ze me hartgrondig benijden, daar ben ik zeker van".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1967 | | pagina 8