FONS JANSEN (41)
DE VERLATE STER
Tv in Indonesië
heeft een zeer
moeilijke jeugd
Edward G. Robinson
maakt 93ste film
Film
NAR, GEEN CLOWN
„IK BEN GEEN K
DIE DE LAATSTE
ZATERDAG 8 APRIL 1967
LLiDSCH DAGBLAD
■UJ-£^TE'
ril elevisie is ook in Indo
nesië een medium in
opkomst. Drie jaar
geleden werd, in verband
met de Aziatische Spelen, de
eerste zender opgericht en
van dat moment tot septem
ber 1966 zijn in totaal 44839
ontvangers geregistreerd.
Het werkelijke aantal ligt
echter hoger, want doordat
de registratie plaatsheeft
door middel van de winkelier
die een apparaat levert, val
len toestellen die uit het bui
tenland of West-Irian zijn
meegenomen, buiten de con
trole. Deze simpele gang van
zaken steekt echter nog als
een wonder van doelmatig
heid af bij de chaotische toe
standen die binnen de In
donesische televisiestudio's
heersen.
Na een gesprek met de
mensen van de I.T.S. in Dja
karta, een stichting die door
de regering wordt gemono
poliseerd, kan men zich er
alleen maar over verwonde
ren, dat er elke avond van
zeven tot tien uur een pro
gramma de lucht ingaat. Het
materiaal waarmee deze
technici, die voor een groot
deel in Japan of West-Duits-
land zijn opgeleid, werken, is
nu reeds sterk verouderd. Er
staat nog een ampex-appa-
raat van waarlijk giganti
sche afmetingen, voorzien
van geweldige lampen. Een
lamp die volgens het boekje
200 uren mee kan, moet het
hier 350 uur volhouden. Po
gingen om nieuwe mate
rialen te kopen, stranden
doorgaans op geldgebrek.
Bij dit alles komt dan nog
een volstrekt gebrek aan dis
cipline. Hoewel men om half
zeven reeds met het „opwar
men" van de zender moet
beginnen, zijn de technici
om kwart over zes soms nog
niet binnen. Van de naleving
van voorschriften, zoals de
verordening dat bij personen
die voor de camera's komen
geen horloges of vulpennen
zichtbaar mogen zijn, komt
niets terecht. Dat men onder
deze omstandigheden van de
kwaliteit der programma's
niet te veel kan venvachten,
zal iedereen duidelijk zijn.
Sommige uitzendingen wor
den vanwege het gebrek aan
programma's ettelijke malen
herhaald, zoals het optreden
van de buitenlandse arties
ten in Djakarta's hotel In
donesia, waarmee de I.T.S.
samenwerkt.
Uitschieters zijn er echter
ook: de diverse ambassades
leveren filmpjes over hun
landen. Ook Nederland blijft
niet achter, zodat Prinsjes
dag en Leerdam al op het
scherm zijn geweest. Heel
rrg opvallend zijn de inzen
dingen van West-Duitsland
dat echte „shows" stuurt,
waarin echter het vele bloot
de Indonesiërs tegen de
borst stuit.
Maar ondanks al deze toe
standen, die ook het uitge
ven van een programmablad
technisch onmogelijk maken,
is vooral in Djakarta, waar
toch al zo weinig recreatie
mogelijkheden zijn. televisie
nuttig en noodzakelijk. Zij is,
evenals in Nederland, vooral
niet meer weg te denken uit
het leven van ontelbare kin
deren, van wie velen iedere
avond om zeven uur bij de
buren aankloppen om naar
hun eigen programma te kij
ken. Bovendien blijkt van de
televisie een grote inspire
rende werking uit te gaan:
regelmatig verschijnen ama
teurs op het scherm, van to
neelgezelschappen tot zang
koren, en binnenkort kunnen
wij van een groep jongeren
de opvoering verwachten
van .Saïdjah en Adinda' van
Multatuli.
Reclame
In Nederland mag dan de
invoering van de reclame
televisie tot eindeloze moei
lijkheden aanleiding hebben
gegeven, voor de Indonesiërs
was dit in het geheel geen
probleem. In tegenstelling
tot de radio, heeft de t.v. van
het begin af aan adverten
ties aangenomen. Deze wor
den in drie blokken over het
programma verdeeld. Op
zondagavond zijn de kosten
het hoogst omdat dan een
speelfilm wordt vertoond en
de kijkdichtheid haar hoog
tepunt bereikt. Behalve voor
„boodschappen", schrikt men
ook voor echte reclamefilms
niet terug, terwijl ook de zo
genaamde „sponsored" pro
gramma's een kans krijgen.
Deze kunnen ondermeer be
staan uit een interview, van
welke gelegenheid onlangs
de directeur van de gram
mofoonplatenindustrie „Ira-
ma" gebruik maakte om te
vertellen waarom het bedrijf
zijn poorten moest sluiten.
De televisie in Indonesië
zal nog in de kinderschoenen
blijven staan, zolang zij nog
een overwegend regionale
aangelegenheid is. De zender
van Djakarta heeft een reik
wijdte van 60 kilometer en
op het ogenblik is 85 procent
van alle tv-ontvangers dan
ook te vinden in deze stad of
de directe omgeving. Van 'n
werkelijke „vlucht" kan ech
ter pas sprake zijn wanneer
men erin slaagt veel grotere
gebieden te bestrijken. De
eerste aarzelende schreden
in die richting zijn gezet: er
zijn relay-stations verrezen
in Bandoeng en Semarang,
en Djokja beschikt over een
eigen studio waar men gedu
rende drie dagen eigen pro
gramma's uitzendt en de rest
van de week die van Djakar
ta. hetgeen allemaal weer
wordt overgenomen door de
zender in Solo. Maar de
plannen die Telefunken en
Philips hadden voor de bouw
van zenders in respectieve
lijk Palembang op zuid-Su-
matra, Soerabaja en Bali,
zullen voor hun verwezenlij
king wel op betere tijden
moeten wachten.
Een andere belemmering
voor een snelle en
rooskleurige ontwik
keling van de televisie in dit
land, wordt gevormd door de
prijy van de ontvangers, die
in tegenstelling tot het kijk
geld, thans zeer hoog zijn.
Dat er desondanks toch bij
na 50.000 toestellen verkocht
zijn, komt voor één belang
rijk deel door de injecties die
direct na de opening van de
eerste tv-zender in 1964 aan
de kooplust werden gegeven:
in Indonesië geassembleerde
toestellen werden tegen be
trekkelijk lage prijzen gedis
tribueerd, o.a. onder restau
rants en dergelijke, terwijl
de stafemployé's bij staats
bedrijven zo'n apparaat zelfs
op afbetaling konden krij
gen.
Edward G. Robinson is met
zijn 73 jaar nog steeds volop in
beweging, altijd actief en erg
imposant. Een intelligente en
ontwikkelde acteur. Hij spreekt
zeker elf talen, misschien zelfs
nog meer. „Ik ben zo'n beetje
de tel kwijt geraakt", zegt hij
zelf verontschuldigend.
Vooral door zijn uiterlijk heeft
hij vaak gangsterrollen moeten
spelen. „Ongeveer tien procent.
Maar gelukkig heb ik ook an
dere figuren mogen uitbeelden.
Advocaten, detectives en bijbel
se figuren. Want de persoon van
Edward G. Robinson strookt
helemaal niet met de gangster
van-het-witte-doek. Het wrede
individu uit de filmische fanta
siewereld is in werkelijkheid
een beminnelijk kunstminnaar.
Een man, die graag in Italië
filmt, omdat hij daar zoveel
schoons kan vinden. „Italië is
één groot schilderij", zegt hij
niet zonder overdrijving. Hij
houdt van het land, waarin hij
nu zijn 93ste film draait: „The
biggest bundle of them all".
Humor en avontuur, dooreenge-
mengd door Vittorio de Sica.
Robinson is in dit stuk een
„misdaad"-professor, het ge
niale brein achter de overvallen.
Hij leidt de amateurs, die een
overval plegen op een trein met
platina. Het is zijn derde film
in Italië. Hij is er verrukt van.
„Overal vind je hier mooie din
gen. Je komt nooit uitgekeken".
Hij filmt nu al meer dan veer
tig jaar. „The bright shawl" in
1924 was de eerste. Maar „Little
Ceasar" in 1931 bracht hem we
reldroem. „Die werd gedraaid
precies tijdens de drooglegging
en toonde de gevolgen van zo'n
drankverbod. Dat sloeg natuur
lijk geweldig aan".
Edward G. Robinson is geen
Amerikaan van geboorte. Zijn
wieg stond in Boekarest. Hij was
één van de vijf zoons van arme
ouders. „Mijn broers brachten
het allen tot doctor of advo
caat. Ik ben het enige schaap
in de familie. Ik moest zo nodig
acteur worden". Hij werd ac
teur. Eén, wiens faam aan geen
grenzen was gebonden. Dat had
hij vooral te danken aan de
film. In Amerika echter stond
hij ook voor de televisiecamera's
of op de planken van Broadway.
In totaal speelde hij daar veer
tig stukken. „Voorkeur voor
film, televisie of toneel? Ik ge
loof, dat een acteur het allemaal
moet kunnen doen. In Amerika
gaat dat echter om praktische
redenen nogal moeilijk. Het
centrum voor televisie en film
ligt in Californië. Maar de to
neelwereld is geconcentreerd
rond Broadway in New York. Er
ligt een werelddeel tussen Het is
nagenoeg onmogelijk een en
ander te combineren. Er zijn er
wel, die het hebben geprobeerd
en enige tijd hebben volgehou
den. Maar het is roofbouw. Ik
heb de film gekozen. Maar ver
geet niet, dat de basis voor een
goed acteur moet worden ge
vormd voor het echte, levende
publiek. Ik speel ook echt op dat
publiek. Natuurlijk volg ik de
aanwijzingen van de regisseur.
Maar ik probeer toch zoveel mo
gelijk het publiek te benaderen.
Ik zoek contact. Dat is de veer,
die mij drijft.
Ruim 73 jaar Nog volop vita
liteit. Een persoonlijkheid, die
men nog lang zal willen behou
den. We hebben er de laatste
jaren toch al zoveel verloren in
de filmwereld.
Het begon op het vormingscentrum Waalheuvel,
uurtje grappen, liedjes en gitaarspel bliezen Fons J
andere stafleden wat uit van de levensvragen die ze
dag van roomskatolieke militairen ter beantwoording
gekregen. Het uurtje vermaak groeide uit tot een
maatje dat veel werd gevraagd op kloosters en
Het programmaatje groeide vervolgens uit tot een
ma dat in foyers en kleine zalen goed liep. En toen,
stroomden de grote zalen vol en had Fons Jansen als
late ster zijn plaats in de Nederlandse
nomen.
Een nar, geen clown. Want, licht
hij zelf toe, „een clown probeert
alleen maar de mensen aan het
lachen te maken en een nar mag,
dacht ik, vragen stellen, twijfel op
roepen aan algemeen geachte waar
heden".
Een verlate ster. Het komt er on
geveer op neer dat Fons Jansen in
een vak is gerold waarvan hij la
ter pas het fundament, het karakter
en de grenzen is gaan ontdekken.
„In Waalheuvel had ik gewoon
een serie geintjes. Toen merkte ik
dat in cabaret ook liedjes moeten.
Die heb ik toen voor „De lachende
kerk" gemaakt. In „Hoe meer zie
len" hebben ze al een duidelijker
functie als rustpunten tussen de
tekst maar pas in mijn volgende
programma zullen ze echt een eigen
waarde hebben. Je moet altijd in de
eerste plaats werken aan de zwak
ke punten".
Gewoon les
Daarom ook ging Fons Jansen,
toen hij al twee. volle zalen met „De
lachende kerk" had getrokken, ge
woon les nemen. Toneelles bij
Henny Orri, mime by Rob van
Reyn en zang by Kees Smulders,
waar Jasperina de Jong zangles
heeft gehad en waar Wim Kan
(ja, ook Wim Kan) twee jaar ge
leden nog eens ging lessen om in
conditie te biyven. Het was voor
Fons Jansen vooral een kwestie van
techniek. Aan teksten heeft hü
geen gebrek, als uitzondering op
de tekstarmoede die volgens hem in
Nederland heerst. Meer dan by een
ander kunnen die teksten by hem
worden beschouwd als de rente van
een investering over vele jaren.
Hy werd geboren op 12 oktober
1925 behaalde het diploma hbs en
ging na wat losse baantjes van
1946 tot 1950 in militaire dienst.
In 1946 begon bovendien de ze
ventien jaar medewerking aan het
maandblad voor katholieke militai
ren, G-3. Na de dienst vier jaar
nieuwslezer by het ANP, daarna
zes jaar gespreksleider op Waalheu
vel en tenslotte tot 1962 omroeper
by de Wereldomroep. In dit laatste
jaar had hetgeen op Waalheuvel
op amateurbasis was begon
nen, zulke professionele vormen
aangenomen, datjFons Jansen be
sloot definitief achter de microfoon
op het podium te biyven staan. Op
6 maart 1962 ging in Eindhoven of
ficieus de première van „De lachen
de kerk".
Het programma was by na één
lange serie grappen en woordspe
lingen over één onderwerp. „Ik hou
van veel teksten. Ik wil vooral geen
vondsten uitwerken, maar snel van
stemming wisselen. Niet uitsluitend
om de mensen te laten lachen. Het
is moeilyk om je motieven op te
geven, de diepere bedoelingen. Je
probeert veelzydig te zyn, een on
derwerp van meer kanten te laten
zien. In die 4^4 jaar is het ook voor
gekomen dat ik ten opzichte van
hetzelfde onderwerp de ene keer
kwaad ben en het de
maar een zielige
Achteraf merk je, maar dat
teraf, dat door je
sommige mensen hun
kwyt raken. Ik vind dat
meer door het blootleggen
aanwezige twyfel het
laten voelen dart; iedereen
twyfel zit, dan dat
twyfel moet zaaien,
lost in humor op, maar
geeft geen oplossing voor de
„De lachende kerk" was
op katholieken afgestemd,
zy zullen precies weten
betekent wanneer
naar het concilie
theoloog Schillebeeckx
noemd. Maar ook
hebben er genoeg in
als één van Fons
ste overpeinzingen over
Ottaviani: „Weet u dat d
naai nooit antwoord geeft
vraag: hoe oud bent u
weet met de vraag geen
vindt dat het niet goed i
jaar op dezelfde vraag
antwoord te geven". En
gel die hy ten tonele voer
hy in de hemel het gordjj»jP
aanwyzen waarachter de ka<
ken zitten („Als u daar langafQ
wees dan doodstil. Ze moge:
weten dat er ook nog andererOe e
hemel zyn") en waar de engr00
een vitrine aanwyst met eei ^W(
pikant voorwerp van vóór i^r
kering van meneer Angiii
„De scheve schaats die menee
heeft gereden".
Interne reacties hierop?
anonieme brieven. En verdj
ene vleugel dat ik niet hard 4
ben en de andere dat ik I
ga. Ik doe gewoon wat ik dj
zeggen. Niet krampachtlgl
groeit natuurlyk wel mee n
openbare mening zoals die d
andere cabarets wordt
vormd, maar ik ben geen ko
die de laatste taboes aanboor!
Tien minuten grappen oï
oecumene in „De lachende
groeiden uit tot twintig, fc
half uur. „En toen heb ik gi
als de donder opzy zetten. I
een heel nieuw programma'
zou „hoe meer zielen" heten
op 1 januari 1966 in premièr»
al tot medio 1968 over de ag
van de Nederlandse schouwt
verdeeld. „Ik dacht dat hier'
protestanten op zouden
maar nu komt het algemene
retpubliek. Al merk je wel of d
overwegend protestant of o\
gend katholiek is. Delfzyi re;
duideiyk anders dan Heerlen,
volgende programma zal hel
niet op het vlak van de
liggen. Het wordt algemener
niet wil zeggen oppervlakkig*
politiek getint. Voor politiek
geen belangstelling. Ik stem
welyks bewust, vind het óf
maal mooi óf allemaal niet s