SCHEEP SlfytB E RIC HT E N BgrSSpiS WOENSDAG 29 MAART 1967 LEIDSCH DAGBLAD PAGINA 15 „Ik ben bang dat je het hier nog- l stil zult vinden. Hastings". Jdlgheb". „Het Is hier inderdaad heel ple- erlg als je gesteld bent op een rus- l leventje. Tweemaal per week oe- I „Ik zal het alleen maar heerlijk linden mezelf nuttig te maken", fitwoordde ik. I* I „Je bent cynisch, Evie", zei John ichend. „Waar drinken we thee Lndaag binnen of bulten?" [„Buiten. Veel te mooi weer om n huis opgesloten te zitten". I „Ga je mee? Je hebt vandaag ge- loeg aan de tuin gedaan „Een arbei- er is z'n loon waardig", zoals je eet. Ga mee en laat je laven". de ïfwaSitcU'trhocvea^ijn^D^rmoeT/n Nav£Club?kmmcr!\™n grotere adv°eï af. Omdat u 't tenslotte toch wel moet we ten, nietwaar? Dat Navy Club er is. 25 per pakje van 1,25. Vijf lekkere Amerikanen méér voor 'n heel kwartje minder. U rookt orm*^! hadd^we^o^nog^raag'verteld Nachtleven in Geleen weer aan banden De rest van zijn woorden werd echter overstemd door de sirene van een politie-auto, die bij hen stilhield. „Bent U Joris Goedbloed?" vroeg een agent, uitstappend. Ja ik zie het al! Het signalement klopt! Komt U maar mee, meneer!" „Oei! Eh... ik meenoef!" prevelde de aangesprokene, terwijl mijn werkmethoden misschien wat vooruitstrevend zijngeef ik toch Uit welke hoek waait de wind, zou ik ADVERTENTIE in een ijzeren greep vat. „Vertel me alles over h< snauwt hij. „De misdadigers mogen hun straf niet Oppereunuch zucht en haalt een verzegelde envelop tevoorschijn, die hij met een smalende glimlach aan 'de. Rechter overhandigt. „Hier staan ze allemaal in", zegt hij. „Al die kleine ratten in mijn dienst, met naam en toenaam. Er staat precies bij wat ze deden en hoeveel ze er voor kregen. Laat ze maar afmaken, stuk voo stuk. Hun zielen zullen mij dienen in het Hiernamaals." De Rech- teruggeven aan de Prinses. Dan kan hij de van dit Paleis de rug toekeren en teruggaan naar Tsjiao Tai zal intussen wel in Rivierstad zijn aangekomen. Te laat ziet Rechter Tie dat de Oppereunuch het kruikje aan zijn mond heeft gezet en de inhoud opdrinkt. DE WONDERLIJKE AVONTUREN VAN BRAMMET JE FOK 785 Verdrietig roeide Bram de omgeslagen Kokanje naar de wal. Karo keek hem angstig aan. „Kunnen we nu nooit meer varen, Bram?" vroeg hij sip. „O, jawel", zei Bram. „De Kokanje is een goed schip, en het zal hem geen kwaad doen, als hij een keertje onderstebovert gaat. Maar als zeeman neem je jezelf zoiets toch kwalijk. Je kunter niets aan doen, maar je had het willen voorkomennou ja." Resoluut zette Hij die trieste gedachte van zich af. „De Kokanje is belangrijkmaar op dit moment is het belang rijker, dat we achter het geheim van het spookgaljoen komen. Zo lang dat schip bestaat, leeft de bevolking in groot gevaar door de storm, die de riemen veroorzaken. Misschien kunnen we er iets aan doen." „D.at dacht ik welzei Karo zachtjes. „Ik zag al aan je gezicht, dat je zoiets van plan was." Bram grinnikte een beetje, legde zijn schip vast en besteeg de berg, waarachter hij het geheim tim het stormenschip vermoedde.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1967 | | pagina 15