en stille, stoere lomer van fooien n verrukkingen in een Noors trollendal r* DOOR EPPO JANSEN ater zijn we er nog eens als rist geweest. Je tuurde naar ten hoe het weer was en voelde een beetje opgelaten. We slie- in prachtige bedden en con- seerden 's avonds met de gas- van het pension. In het hotel, jr we twee maanden ons brood - diend hadden, aten we éénmaal gereduceerde prijs maar we rden er niet meer bij. Het stil- Noorse land van die zomer we in ons mee zonder het kunnen vinden. Zo hingen de resterende dagen nog uit teerden terug naar onze herin- ingen. e ene gave zomer zal blijven ruiken dp schuchtere bergweiden, waar je aan je knieën door heen moest wa ll die met hun veelkleurige warre- an kruiden en bloemen steeds een geur deden opstijgen. Schots en ef lagen ze langs de wegen van het oofde land. Eind juli werd er be nen met maaien en zette een ket- 8,ctie in door de sluimerende da an Telemark. Aan hoge waslijnen het gras te drogen op de ka- elden, waar de zon het groen tot sloeg. Toen wij er in augustus de laatste keer langs reden trok- paarden hortend het hooi naar bin- Ook wij keerden naar onze hooi- i. hotel lag aan een harde grintweg, s een rivier zijn loop koos tussen alrijke heuvels en bergen. Er kwa- toeristen langs. Sommigen den terug van de romantische tocht de Noordkaap voor een bezoek aan waar de obligate rondvaart en jUnme winkelstraten iets zouden n een druk warenhuis na de Bloze wijdte van de Noorse provIn de keukens van het hotel aan de èrkant schoot het bos onmiddellijk eer op. Als een reusachtige donkere duw lag het tegen de glooiende ig. Schuin m de diepte, verderop de weg, was het kleine meer waar een beek door heen brak. We gin- wei eens roeien. Met de boot had et gevoel te drijver in het midden een gigantische wasbak, waarvoor tan alle kanton oprijzende heuvels randen opleverden. Zij torsten een derige schoot van grasland, rode, en boerderijen en ongedisciplineer- leken. Daarboven, vlak tegen de he- hemam het bos als een dichte kruin. Tegen die randen zat je al- aan te kijken. Meer dan een nieti- lederzetting was het eigenlijk niet. nsen. die dóórtrokken bleven dan il ook niet langer dan een t. Ze waren voor ons eigenlijk niet belang, ten minste emotioneel niet. [leden door ons bestaan binnen de irkte kring van auto en hotelka- aar die werkelijke binding mee ont- was met diegenen, die bleven, die twee, drie weken kwamen, hun tafel hadden en wier bestellingen den duur kon raden. Het was een kwaardige soort vertrouwdheid van |enaf. Ik vroeg me vaak af hoe kelners dit nu na jaren zouden rgaan. Een eindeloze cyclus ge lheden moest toch uiteindelijk wel [eéstelijke ontreddering óf volmaak- iberoerdheid leiden. In mijn kort- iige ervaring was het in ieder ge- altijd een droeve schok voor het togmaal te ontwaren, dat gasten, 1 tich geleidelijk in je genesteld hqd- ochtends met de bus bleken te vertrokken. Met het bekende ge- I van het leven moet doorgaan, leg- v dan misnoegd het schone, nieuwe "aken, waarop iedere pas aangeko- recht had. meeste gasten, die bleven, waren It ouder en niret meer van het dat uitbundige tochten maakt. Wat was in Noorwegen, begreep ik, liever naar het hoge, primitievere den. Voor ons. die weinig gewend Ttn* was het echter al woest genoeg. wéns het bericht dait er beren wa- signaleerd in dit gebied zou ons iog eens in extase brengen, hun kalme gemoedelijkheid en ifckelijke huiselijkheid gaven de Wegend Noorse bezoekers aan het dat bepaald wel mondaine am- uU had. toch iets van een welwillend D «pension, waarin het prettig wer- wfwas. Ik sjouwde rond in een krui- grijs pak. dat de erkende kelners- moest vervangen en in die maan- wi record aan slijtage boekte. Op °dem van de dunne stof bevinden steeds de wrakstukken van on- J ire jus- en soepvlekken, die geen frij wist te bergen. Een enkele trek ik het nog wel eens aan tonder weemoed en wil zo wel bestellingen noteren, dit niet meteen foutloos ging _>k- vanzelf, gezien de problemen, Noorse taal stelde. Zelfstudie in klissen, het pittige zakwoorden- k ai het beperkte repertoire. waar iedere bestelling nu eenmaal aan gebonden is, maakten snelle vorderin gen echter mogelijk. En ging het soms wat klunzig, dan maakte de Noorse goedmoedigheid, die zelden irritatie ver raadt, het me wel gemakkelijk. Nimmer zal ik trouwens de intonatie vergeten van dat kernachtige Noorse equivalent voor ,,Laat maar zitten" (,,Det ar rett"), een zinnetje dat grif werd ge hanteerd, daar de lange Noren het royale gebaar over het algemeen niet bleken te schuwen. De meeste moeite had ik met de man nen urt de omtrek, die op zaterdag avond in stijve, zwarte pakken ver schenen om zich in de alcohol te stor ten. In feite was het een soort cafébe- toek binnen de hotelsfeer, want cafés zijn er nauwelijks in Noorwegen gezien de alcoholrestricties. Mijn onverwachts buitenlands verschijnen had op hen veel al een sensationele indruk. Zij hielden me graag lang aan de praat, vooral als de drank begon te werken, via breed- uitgemeten, lodderige samenspraak- De ze bleef nooit lang uit omdat ze meest al meteen het maximum bestelden, waar ze als passanten aan gebonden waren. Natuurlijk zeurden ze daarna om meer, niet zonder hoop dat ik er als buitenlander misschien wel in zou tuinen. Om hun genoegdoening te ver schaffen voerde ik dan op hoger niveau nog een demarche uit, een formele zaak, die altijd op een afwijzend ant woord uitliep want men hield zich aan de regels. Toch heb iik mannen zelden zo droef gezien. Aino, met wie ik samen gekomen was, waste borden in een glazen kooi. On noemlijke stapels, die steeds weer aan groeiden en zich tot een huisafwasje verhielden, als een ruimtevlucht tot een reisje naar Brum men. Daarnaast wist het keukenpersoneel nog altijd aardige karweitjes voor haar te bedenken. Ze zag er soms wat moe en ongelukkig uit, eenzaam in haar tempel van opgehoopt aardewerk. We knikten elkaar vaak toe om de moed er in te houden, wanneer iik door de openslaande deuren van de eetzaal in de keuken schoot. Ik herinner me ook momenten dat het heerlijk was. Als we 's avonds ston den opgesteld bij de ingang van de eetzaal en er gegongd werd voor 't di ner. De meisjes stonden erbij in Noors nationaal kostuum, dat ze eigenlijk ten onrechte iets lieflijks gaf, want het wa ren gehaaide wezens, die via sluikse manipulaties, mij graag het dekken der tafels overlieten. Maar de bezoekers vonden het natuurlijk prachtig. Eén voor één schoven de gasten, die meestal al geruime tijd in de voorhal stonden te wachten, in spanning wat er vandaag weer zou worden gegeten, naar binnen. Vriendelijke oude dames in lange zijden jurken knikten je toe. De Deense pianist hamerde zijn feest- marsen. Door de vele vensters viel de zon schuin op het glanzend parket van de eetzaal. De witte tafeltjes stonden er fleurig bij met kleine bosjes veldbloe men. Van deze voor de gasten bedoel de properheid sloeg onwillekeurig iets op de bediening over. Je voelde je op geruimd en behaaglijk. Je was blij dat iedereen er weer was na zijn dag in de buitenlucht, moe maar tevreden. Waren dan alle gasten aan tafel ge schoven sacraal gebeuren dan stormde je de keuken in met een soort eerzucht je ploegje zo snel mogelijk aan het eten te zetten. Hoe dit gebeurde kon je dan later gadeslaan in enkele, in het kelnersvak klassiek geworden, gedeta cheerde standjes, totdat de borden weer leeg waren. Gewoonlijk was men in stemmige ingetogenheid met zijn bestek bezig of praatte gedempt en kalm als mensen, die zich niet laten verbazen. Onverstoorbaarheid bleek trouwens een wezenlijk kenmerk van de Noren en zelfs toen ik éénmaal een karaf kokend drinkwater serveerde, uit de verkeerde kraan getapt. was er niets aan de hand. Over het algemeen waren het nuchte re, wat boerse mensen, die de rustige zekerheid hadden van landmannen, die weten dat er vorst in de lucht zit. Ze waren niet verlegen zoals andere Scan- dinaviërs veelal, maar schenen ook niet gekweld door metafysische vraagstuk ken. Hun sterkste zijde leek me wel een sterk gevoel voor gezond, natuurlijk leven, waarbij gejakker naar meer ge raffineerde vreugden op den duur wat pover ging afsteken. Ten aanzien van de bediening waren ze allerminst kritisch en namen zo on geveer alles voor lief. Ook het toch werkelijk niet buitengewone eten ont ving steeds een zeer gunstig onthaal bij de dames, die het geloof ik beoordeel den als dankbare huisvrouwen, die zelf niet hoeven koken. Wanneer de geluiden in de eetzaal al lang verstomd waren en alles met kof fie en boek in de lounge zat na te bla zen, dekten we nog wel eens voor de late bezoekers onder wie de regelmatig terugkerende handelsreizigers een bij zondere plaats innamen. Zij waren de vlotte jongens, die als enigen onder de gasten de weg in de keuken wisten en ongemeen vertrouwelijk met het perso neel omgingen, dat hen met gelijke munt betaalde. Met een grote wagen schoten ze om een uur of acht de sche mer van de parkeerplaats op en zaten even later al krantelezend hun soep te ïepelen, alleen in de stille eetzaal. Het waren geschikte kerels van weinig om haal en pretenties. Zij ook waren de grote cavaliers wanneer, nog later op de avond, in de wat kille benedenzaal rond de piano gedanst werd. Aino en ik hadden steeds dezelfde vrije dagen, dank zij de buitengewone medewerking van de hotelleiding. Onver anderlijk trokken we er dan op uit, enerzijds omdat we natuurlijk veel wil den zien, anderzijds omdat in bet hotel blijven iets had van vakantie op kan toor. Het waren grandioze dagen, die bij verre alles goedmaakten wat aan chagrijn werd opgedaan in de werkuren. Steeds werden het volledige expedities, die we met militaire stafkaarten voor bereidden. Tot het einde toe niet wijzer geworden onderschatte ik telkens weer de afstanden, die ons te wachten ston den. We kwamen dan ook altijd geheel uitgeteld thuis maar gloeiend van vol daanheid. Een kort bezoek aan het on frisse eethokje van het personeel, koffie op Aino's kleine kamertje en we tuimel den slaapdronken in bed. Het was een echt trollenland, vol duis ter geboomte en maar zelden overzich telijk. Je liep altijd ergens tegenop of weer vanaf, meest over onduidelijke kronkelpaadjes, die onder je wegscho ten voor je het wist. Soms had het land iets van een donkere spelonk, waar plotseling grote plekken licht in vielen. Gewoonlijk was de mens hele maal weg, een vreemd oerlandschap, rudimentair en autonoom. Er was steeds een soort bergkam waaroverheen moest worden getrokken om in een ander dal terecht te ko men dat weer uitzicht op de beschaving bood. Als regel raakten we na enige tijd het spoor bijster en trokken verder op ons richtingsgevoel. Zo stootten we door de wanorde van het Noorse oer woud, strompelend over opgehoopte tak ken, die na het smelten van de sneeuw waren blijven liggen, over mosachtige velden, waar je met je zolen in weg zonk altijd waren er natte voeten door hoog, uitgebleekt gras en door de luwte van zoetgeurende dennen. Daar was je met zijn tweeën alleen bij de varens, het hars, de bosbessen, de in- sekten en bij de kleine vennen, wier aanwezigheid je wist maar die toch steeds verrasten. Kwam je een enkele keer op weg naar een top boven de boomgrens uit dan had je ineens heel Telemark onder je voeten. Daar lag het steeds groter wor dend en doodstil slapend onder de lage luchten. Met een hilarisch gevoel ging het verder. Dan was er alleen nog maar veel gras en steen en kleine meertjes, waarin je het nog geen minuut uit hield. Schuin boven je troonde die hoge wand, waar je nog steeds tegenop moest en waarachter dan telkens weer een andere opdook, wat voor ervaren bergbeklimmers natuurlijk oude kost is maar ons nog authentieke decepties op leverde. Op een gegeven ogenblik keek dan plotseling om de hoek van een rots een schaap je aan met diie onmetelijke blik, die evengoed intense belangstelling als volstrekte onverschilligheid kon inhou den. In ieder geval was het altijd een duidelijk moment, zoiets als de oer-ont- moeting. Liep je op de schapen af dan schoten ze meestal weg maar even la ter bleken ze dan toch weer achter je aan te sjouwen. Het was trouwens een wonder hoe de beesten, die met hun ko lossale vachten iets hadden van zwaar gepakte lastdieren, daarboven hun weg vonden op de stramme pootjes. Ergens boven de duizend meter had den we een keer een onvergetelijk tref fen met een grootvaderschaap, dat aan het begrip patriarch weer een geheel nieuwe betekenis gaf. Hij was van uit zonderlijke omvang en staarde ons lang durig aan- Terwijl de andere bees ten van de kudde wild uiteenschoten stond hij daar rustig en waardig en pre senteerde zich ais een soort woordvoer der van alles wat zich daar afspeelde boven de boomgrens. We frunnekten wat aan hem en klopten druk op de stugge vacht in de hoop op een dialoog maar we kwamen er uiteindelijk toch niet verder mee en keken toen maar eens om naar de rest. Op het geïsoleerde plateau bij de twee houten kooien had het gewone schapen leven zijn loop hernomen. Moeders met, van het lurken schokkende, lammeren onder zich wier staartjes fanatiek de lucht doorbraken graasden daar in de middagbries. Helder water, waar een stenen bodem doorheen schitterde, blonk nabij. Kleine stroompjes hadden er hun moeilijke start. Als eerbied waardige grijze vorsten stonden de bergen van Telemark om je heen. Een reusachtig meer, dat nog uren lopen was en tussen steile wanuen kronkelde, was ineens wonderlijk dichtbij. Heel klein in de diepte het rode dak van een boerderij onder dennen. Zo gauw je het plateau weer verliet was het overzicht verdwenen en dook je het ongewisse weer in. Die afdalingen hadden vaak iets van het neerkomen langs een wandrek, waarbij je je moest vasthouden aan de takken boven je hoofd. Was het minder steil dan hoefde je je alleen maar schrap te zetten en ging de rest vanzelf. Met een grote vaart gleed je zo meestal naar het dal terug in een van de plooien van de berg, waar onder het lover, met hoog opspattende druppels, een klaterende beek al eeuwen zijn loop had. Opeens was er dan de blijde herken ning van het groen van een weide dat door de bomen schemerde. Dan wist je. nu Is het leven van de mensen niet ver meer, al bleef het nog een raadsel hoe je precies zou uitkomen. Even later dook dan het oude boerenhuis op, waar kamperfoelie aan kleefde, waar oranje bloemen opschoten tegen het zwart ge teerde hout, een tuin met zonnebloe men, slabedden en forsythia, een schom melstoel te midden van latyrus en sla bonen, een kind dat met een stokje peuterde hi een aangeharkt grasperk, een hond die in de loomheid van de mid dag naar een insekt hapte. Terzijde stond dan meestal het Telemark-huis, de boerenschuur, die onafscheidelijk bij deze streek hoort met zijn markante vormen, smal van onderen, breed van boven en met schuin dak, een soort hou ten vogel met ingezakte pootjes. Wat stro stak uit de reten. Het was of je na een vermoeiende zwempartij weer grond onder de voeten voelde. Dat maakte altijd wat doezelig. Dan was het verder maar kinderspel meer ook al lag het dorp nog ver. Van uit deze kleine hoek, waar de wereld had kunnen beginnen, ging het verder over een smalle zandweg, die langzaam zakte met het dal. Links en rechts op houten verhogingen (voor de sneeuw 's winters) stonden melkbussen te wach ten. Aan spichtige staken hingen daar naast de kleine brievenbussen van de hoeven in het achterland, gereed voor een postbode die in uren nog niet zou komen. Een beek langszij, die steeds meer pretenties kreeg ruiste onderweg mee. Nu eens wierp het bos zijn duis ter over het pad en passeerde je stapels versgekapte boomstammen. Dan weer bracht een nieuwe enclave spichtige koeien en fris gezeemde vensters. Zo ging het voort in tevreden Cadans. Die weg alleen maar af te lopen was een groteske luxe na zoveel woudloperij. Stukjes grint schoten voor je voeten op. Zo kwam je bij het dorp aan het reusachtige meer met zijn houtvlotten dat lag te blikkeren met stille kracht. De natuur trok hier open tot een weid se ruimte. Ver op het water waren man nen bezig op een vlonder. Nietig doken boerderijen op aan de andere zijde van het meer. Een kruidenierswinkel met zo'n kleine etalage van maar één smal raam opende de reeks. Uit een werkplaats klonk zacht gehamer. Een vrachtauto met zakken meel trok langzaam de weg op De deur van de kerk stond half open. Ervoor op een bank ondergingen oude mannetjes de zon. Als ver moeide krijgers kwamen we bin nen, zweet plakte op ons gezicht. Het leven was weldadig.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1967 | | pagina 15