Vliegende Brigade kruist dag en nacht
het stroperspad
„Er zijn schurken die stropen om
het moorden of uit winstbejag"
w
tf««kelndbf]lage Leldseh Dagblad
Zaterdag 21 januari 1967
Eïf uur op een regenach~
<g« avond, ergens in de pro
vincie Utrecht Op onze
schoot ligt een grote staaflan
taarn. Naast ons zit de eige
naar ervan (en tevens de be
stuurder van de auto waarin
we rijden), opperwachtmees
ter G. M. Nijland (46) van
de rijkspolitie. De zaklantaarn
Is er, omdat we op stropers
gaan jagen. We houden arg
wanend in, als we een langs
de bosrand geparkeerde Le
lijke Eend passeren. Inzittend
blijkt 'n vrijend paartje. Geen
autostropers dus
De Bnnikse opperwachtmeester
behoort tot de vliegende Brigade
van overste jhr. B. W. F. de
Beaufortin 1955 op de Veluwe
opgericht, toen stropers de wild
stand daar wel heel erg bedreig
den. Nu, elf jaar later, zijn er van
die brigade vaste detachementen
m Hoog Boeren, Zundert, Boxtel,
Hunsel in Limburg en sinds mei
1965 in Bunnïk. Taak van de Vlie
gende Brigade: de strijd aan bin
den tegen overtreders van jacht
wet, vogélwet, visserijwet, wapen
wet en vuurwapenwet. Een taal
die met succes wordt volbracht
Bij de veelal nachtelijke rais
in de Utrechtse bossen en poldts
werden tot dusver 120 verbaln
opgemaakt en vijftig wapens Sn
drie d vierhonderd strikken in?e-
slag genomen.
Opperwachtmeester NylandJoet
dit speurwerk door de gehelepro-
vincie uit liefde voor het diei Zijn
▼ader was 41 jaar jachtopiener.
Ook de opper vindt het stee* weer
piachtig een ree of een haain het
vrije veld te zien. „Op d plaats
waar het thuis hoort. Btöten in
Artls zijn niet zo interessai".
ir Opperwachtmeester Nijland met zijn vorige hond, die onder de
trein liep, maar tot dat moment een geduchte stropersvanger
was.
Voor we op Jacht gaan, uitgeleid
door het gebas van oppers bouvier
in zijn hok „hij zit nog volop in
de africhting, maar ik heb er geen
tijd voor" wordt ons veel uitge
legd over de relaties tussen wild,
jachtheren, jachtopzieners, stropers
»n Vliegende Brigade, zodat wij
/an de (jagers) hoed en de rand
weten, als we het bos in gaan.
„Alle stropers zijn geen schur
ken" zegt opper Nijland, „er zijn
ook mensen, die het zich niet kun
nen veroorloven legaal te gaan ja
gen. Voor een jachtacte moet men
een dikwijls gepacht jacht
veld van minstens veertig hectare
hebben, een goed jachtveld is veel
al aanzienlijk groter. Het kost
de jachtheer zo'n twintig mille per
jaar. Hij zal zelf wild uitzetten.
Fazanten dikwijls, die iedere dag
gevoerd moeten worden tot ze groot
zijn. Daarvoor heeft hy jachtop
zichters in dienst, die over dag voe
ren en 's nachts het veld bewaken
tegen stropers. Mijn vader liet zijn
veld nooit alleen. Als hij zondags
naar de kerk ging, liep hij
er meteen weer uit om de stropers
te misleiden. Hij wist, dat ze van
zijn afwezigheid gebruik hadden
willen maken".
„Met de jachtopzichters werken
we nauw samen. Zij vragen ons om
assistentie, maar aan de andere
kant tippen ze ons. In het zomer
seizoen, als het wild drachtig of
zogend is, worden we ook wel ge
waarschuwd door de echte stropers,
die dan nooit op pad gaan. Zowel
zij als wij hebben een hekel aan
de stropers, die dat in de zomer
wel doen. Dat zijn de schurken,
die stropen om het moorden ofuit
louter winstbejag. Het wild kunnen
ze altijd wel ergens kwijt".
AUTOSTROPERS
„Hier in Utrecht wordt voorna
melijk gestroopt op fazant, haas en
ree. Het wordt gedaan met behulp
van strikken en fuiken (waar we
dan wel eens een hele dag bij gaan
liggen loeren), maar ook wel met
„de lichtbak". Dan zijn er nog de
autostropers, die hun wagen tot
voor het veld rijden en dan de kop
lampen ontsteken. Het wild (haas
en ree) blijft dan onbeweeglijk en
is met een Flobert-geweer (nauwe
lijks hoorbaar) gemakkelijk te
schieten. Autostropers zijn moei
lijk te vangen, omdat ze beweeglijk
zijn, zich snel kunnen verplaatsen.
Als we ze pakken, kost het ze
meestal wel hun auto.
„De fazanten kun je zo uit de
bomen schieten, waarin ze 's nachts
••usten. Aan de ontlasting
aan de voet ervan zie je in welke
bomen. Op lamplicht reageren ze
niet.
„Ik heb wel respect voor de
jachtheren, die zo veel geld voor
hun sport over hebben. Aan de
„goede" stropers heb ik geen hekel
ze zijn gewoon op een illegaal
buitje uit maar wel aan de
moordenaars" Opper Nijland be
sluit (terwijl hij bladert in zijn
verhalenboek, waarin de succesvol
le vangsten door vlaggetjes zijn
gemarkeerd)„Stropers vindt je in
alle milieus. Laatst hadden we een
fabrikant te pakken. De jeugd doet
er niet veel aan ,die kijkt liever
naar de televisie dan 's nachts
op stap te gaan. Er zijn stro
pers, van wie ik weet dat ze het
doen, maar die ik nog niet heb
kunnen betrappen. Als ik ze be
trap, zijn ze zelden agressief, maar
vatten ze het sportief op. Het is
gewoon een kwestie van elkaar
verschalken. Zo heb ik wel eens een
geweer uit een kinderbedje moeten
halen".
EX-BEROEPSSTROPER
„Nu, enigszins op de hoogte van
het wel en wee in de stroperswe
reld, ga ik met een tip in het ach
terhoofd, maar gewoon op goed ge
luk.
Na tien minuten rijden over se
cundaire wegen kan ik me al niet
oriënteren. Ergens op een bos
weg wordt gezwaaid met een rode
lamp. Twee jachtopzichters en een
vriendelijke Duitse herder wachten
ons op. Lopend gaan we verder.
Een van de jachtopzichters, Jan
X., bekent, dat hij zes jaar
jaar geleden dit beroep koos, twin
tig winters beroepsstroper was ge
weest. Hij zwaaide niet om uit be
rouw. „Nee, als ik hiermee moest
ophouden, begon ik zo weer" ver
telt hij. „De aanstelling kwam nog
al vreemd. Er werd me verteld, dat
een opzichter was overleden en dat
er achttien kandidaten voor zijn
opvolging waren. Noteer mij maar
als negentiende! zei ik als grapje.
Een paar dagen later was ik op
zichter".
Ver voor de oorlog ving stroper
Jan wel eens 72 fazanten in één
nacht. In zijn gehele carrière
schoot hij wel een wagonlading
bijna uitgestorven konijnen en
hazen. Slechts twee keer schoot hij
een ree. „Ik vind dat zo'n mooi
beest, dat ik het niet kan schie
ten. Als je hem geraakt hebt, kijkt
hü Je aan als een kleine jongen, die
niet kan begrijpen, dat je hem zo
iets aandoet."
ER OP ACHTERUIT
Financieel ging beroepsstroper X.
er op achteruit. Toch zorgt hy, dat
zyn 140 hectare grote jachtveld
een der wildrijkste in de provincie
biyft.
Verleden Jaar redde hy 32 hazen
van de verdrinkingsdood in de on
dergelopen uiterwaarden. Jan zeil
viel uit de roeiboot en verdronk bij
na, want hy kan niet zwemmen.
Hy is 43 jaar, maa- ziet er uit
als iemand, die de zestig nadert.
Heeft dan ook erg veel in weer en
wind in het bos gelegen. En dat
doet hy nog.
Jan, de andere opzichter en de
opper wisselen op gedempte toon
gegevens uit. Gisteren twee schoten
gehoord, nu alles rustig. Appie en
Anton konden wel eens komen.
Plotseling blyft Jan X. staan.
„Zie je die fazanten?" Ik kan hèm
nauwehjks onderscheiden. Hy
steekt zyn zaklantaarn aan en
schynt in een boom, waarin drie
fazanten zitten, vredig in het lamp
licht. Als hy nog stroper was, had
hy eerst de onderste geschoten, zo
dat die niet op zyn buren zou kun
nen vallen. Daarna de twee over
gebleven hennen.
ACHTER EEN BOOM
De opper en ik gaan verder naar
*n ander bos. Nauwelyks hebben we
de wagen in de schaduw van de
bomen op een zypad naar een kas
teeltje geparkeerd het is nu na
middernacht of we worden op
een stil weggetje in de verte tege
moet gereden door een stationcar,
die ons al eens was gepasseerd. Op
bevel van de opper verschuil ik me
met hem achter een boom tot de
auto voorbü is. Terwyl ik terug
denk aan de zondagavonden, dat ik
met rode oren naar Paul Vlaande
ren zat te luisteren „Is-ie dood
Paul". „Ik vrees van wel Ina
„Ga by het raam weg!" con
cludeert opper Nyland, dat er in
het bos mensen gedropt zyn. „Er
zat er maar één in, zoeven drie",
zegt hy, terwyi de wagen tergend
en verdacht langzaam de hoek om
slaat.
Op onze tenen gaan we het bos
in over een paadje, dat steeds glib
beriger wordt, nu het weer is gaan
regenen. Ik met schoenen, die
toch niet waterdicht bbjken
oriënteer me op de witte omslagen
van oppers laarzen. Af en toe zak
ken ze weg in een zwarte plas. Ik
ben dus niet de enige.
Dan wordt het een kwestie van
stil staan, wachten, luisteren en tu
ren in de stortregen, hoe lang weet
ik echt niet. Als ik lang genoeg
kyk, zie ik lichten bewegen, die on
verplaatsbaar moeten zyn. Een
eend vliegt snaterend op. „Hü voelt
onraad" zegt de opper. Terwyi ik
bedenk, dat alleen de zachte wind
verantwoordeiyk is voor het kraken
van takjes, kan ik me nauwelyks
voorstellen, dat iemand voor zyn
lol nu in een nat bos gaat liggen.
ver af stropers heb gezien, drin
ken we chocola uit een automaat,
die waarschyniyk niet voor de
Vliegende Brigade, maar voor
chauffeurs by een melkfabriek ia
geplaatsts.
PREVENTIEF
GEEN SCHOTEN
De opper vindt het genoeg. Over
het blubberige pad gaan we terug
naar de auto. Verder ryden doen
we nu zonder licht. Ik zie niets,
myn begeleider doorklieft trefzeker
de zwarte regen. „Slecht stroop-
weer. Weinig wind en veel regen.
De hazen horen de stroper, als hy
door het weiland sopt".
Plotseling, een lichtflits: auto
stropers, absoluut. We stoppen,
stappen uit en luisteren. Geen
schoten, wel een tweede lichtflits,
zeker drie kilometer van ons ver-
wyderd. Er op af. Eerst een stuk
met de auto (uiteraard zonder
licht), daarna lopend.
Wat myn rechtervoet betreft loop
ik op myn tenen, omdat een steen
tje onder myn zool op het wegdek
krast. „Leren zolen zeker?" vraagt
de opper retorisch, „die maken zo
veel lawaai". Het is rubber, maar
verder toch maar op myn tenen.
Het haalt allemaal niets uit.
Geen licht meer, ook geen scho
ten. We gaan terug naar de auto
en schünen zelf een paar keer in
het veld. Niets te zien, geen stro
pers en geen wild. Het is slecht
weer.
Een beetje ontmoedigd maar
toch biy, omdat ik tenminste van
Nog één poging, een weiland in
de buurt. Als we er, met het licht
ontstoken, langs rijden, zien we er
drie haasjes vredig zitten met meer
interesse voor gras dan voor stro
pers. „We hebben dan wel geen
stropers gezien, maar toch was het
nuttig om te gaan. Kyk, js gaat
vaak negen keer voor niets om de
tiende keer iemand te kunnen be
trappen. Het is een kwestie van
geluk. Bovendien hebben rij mis
schien ons wel gezien «n dan ie
het nog altyd een goede pre
ventief werkende zaak geweest,
dat we er waren".
Geen stropers dus, evenals een
week daarna op een vroege ochtend
Ook dan zien we weinig wild: een
paar fazanten en een buizerd. De
wildstand la erg achteruitgegaan
ten gevolge van grondcultivering en
de moderne landbouwvergiften.
Vroeger kreeg X. drie gulden
voor een koppel fazanten, nu le
vert het een stroper trwaalfenhalve
gulden op.
Daarom rijn Jachtopzichters en
Vliegende Brigade dag en nacht op
pad ter beteugeling van een lucra
tieve jaak. „Er wordt hier echt nog
veel gestroopt", zegt opper Nyiand,
„maar niet zoveel als in Brabant.
Daar doet praktisch ieder gezin het.
De stropers zyn gelukkig wel bang
voor ons. Boetes en verbeurdver
klaringen zyn dan ook niet mals.
Op die manier houden we onze
wildfauna een beetje Intact. Dat
is toch prachtig. Kyk nou eens
naar Frankryk en België, waar al
les is weggeschoten.
I v'.
Opper Nijlands bouvier heeft zojuist een stroper op ie vlucht
gejaagd. Deze heeft in de haast zün geweer achtergelaten.