Vertelling over „ruimte" binnen en buiten Bi doderne gemeenschaps gebouwen De Rodahal in Kerkrade maakt zich geheel op om de bezoeker in feeststem ming te brengen. De ingenieuze hangcon- structie nodigt in al haar informaliteit uit om actief deel te nemen aan het speed- feest. Een van de inherente wetten van de architec tuur is, dat zij zich bezighoudt met iets dat al gemeenschappelijk d.w.z. voor de gemeen schap aanwezig is: de ruimte. Een andere wet is, dat het bekende uitzonderingsgeva 1 daar gelaten het werk bestemd is voor de mede mens, voor de mensen, van wie de architect er één is. Wat men vaak de „gebondenheid" van deze kunst noemt, is in feite onderdeel van het „artistieke materiaal" en van de creatieve op dracht. De andere gebondenheid, n.l. aan de con structie, ligt parallel aan de gebondenheid van beeldhouwer en schilder, die immers ook reke ning moeten houden met de wetten van de zwaar tekracht en het fysieke evenwicht, dan wel met bij voorbeeld de verhardmgsmogelijkheden van verven. Het inzicht is gegroeid dat de architectuur de kunst is die de mens de ruimte en de ruimtelijke opeenvolgingen bewust doet beleven, als een pri maire, verrijkende ervaring. Het gebouw staat niet. als een beeld, in de ruimte, maar „ver telt" over de ruimte buiten en binnen het ge bouw. In die vertelling vinden we twee hoofdmo tieven: het gaan en het zijn. En het gaan kan men weer in twee elementen splitsen: het ont moeten en het samen-komen of bijeen-komen. Deze dingen gebeuren ook en toch als ze geen architectonische vorm hebben gekregen. Dan is de „ruimte" neutraal, nietszeggend en niet in spirerend. Dan wordt tevens het samen-zijn min der duidelijk, omdat de voorbereiding ontbreekt. Dan ontstaat het gevaar of het gevoel van op één hoop gedreven te zijn, zonder enige gemeen schappelijkheid. De architect bezit de middelen om het niet-in- spirerende, neutrale en onverschillige uit te ban nen, want zijn taak is nu juist om de beleving van de mens in de ruimte te verduidelijken en te activeren. Een eerste middel is de bouw vorm, die veraf doel en bestemming al richting geeft. Dat middel hebben Van den Broek en Ba- kema toegepast bij de bouw van de aula van de Technische Hogeschool m Delft en Bisscheroux bij de Rodahal in Kerkrade. Ongetwijfeld is het in Delft, dank zij mede de vrije ruimte om het gebouw, fijnzinniger gebeurd dan in Kerkrade, waar het effect voornamelijk berust op het ..daar staat-ie nou". Maar in beide gevallen zijn het vormen die wijzen op een ruimte om samen te komen. Kraavvangers en Fledderus hebben dat effect bij de Doelen in Rotterdam volledig te niet gedaan, door het samen-zijn te verleggen naar een gesloten vorm die ver in de vierkante omhulling van foyers en dergelijke is weggebor gen. En in het collegezalencomplex met aula voor de Technische Hogeschool in Eindhoven heeft Choisy aan de ruimten voor samenkomsten extern geen enkele duidelijkheid gegeven, nog verergerd door de op zich aardige vondst, de air conditioning-bakken aan de buitenzijde op de wanden te leggen. Wanneer men het gebouw nadert, behoeft het zich niet als een glazen totaliteit open te leggen, maar het moet toegankelijk zijn, juist ook in overdrachtelijke zin. Het ontvangen, de gulle openheid kan zichtbaar worden gemaakt, zodat er geen „drempelvrees" ontstaat. Ook hier weer is het de taak van de architect, dit ruimtelijk te verduidelijken. En ook in dit geval weerhoudt de. in feite amorfe, vierkante onbepaaldheid van de buitendoos in Rotterdam de bezoeker ervan, zich opgenomen te weten in een complex voor de mu ziekminnaars. Stedebouwkundig wordt het uitno digend gebaar op geen enkele wijze gesugge reerd. In Delft loopt men onder de betonnen bodem van aula of collegezalen door naar het zichtbaar open hart van het gebouw, naar de ruimtelijke spiraal die de bezoeker direct tot het binnenste toelaat. Buitentrappen omspelen deze zakelijke De ingangen van de aula van de Tech nische Hogeschool in Eindhoven dringen als wonden in het bouwlichaam. èn psychische ontvankelijkheid op grandioze wij ze. In Kerkrade wordt de bezoeker door een ge voelige en speelse aanleg van de buitenruimte door de landschapsarchitect Will Snelder al in de sfeer van het samen-zijn gebracht. In Eind hoven is de „hoofdingang", n.l. de loopbrug van het grote hoofdgebouw uit naar de aula toe, on bereikbaar ver en dringen de andere ingangen als wonden in het bouwlichaam. De studenten verdwijnen met fiets en al onder het terrein en zullen binnen wel weer ergens opduiken (zonder fiets). De ontvankelijkheid houdt niet „bij de deur** op. Over het algemeen een uitzondering vormt om begrijpelijke redenen Kerkrade moet men dan nog zijn „weg" kiezen naar de interne plaats van samenkomst. En tevens zal men zich ook buiten die „plaats" enige tijd binnen het gebouw (willen) ophouden. Verblijven doet men dus niet alleen in de „doelruimten", zoals concertzaal, aula of collegezaal. En dus is heit interne verkeer een van de zeer belangrijke onderdelen van het architectonische ontwerp. Naar aanleiding van het Pampus plan heb ik er al op gewezen dat ver keer niet meer wordt opgevat als het zich snel van de ene naar de andere plaats begeven, maar in zijn oorspronkelijke betekenis: het menselijk verkeren. Dit is in Delft het verste uitgewerkt. Een ritme van samenkomen, verblijven, gaan en toeven is er in briljante variatie ontwikkeld. Straat en plein doelgerichtheid en verwijlen zijn er in een uiterst klare afwisseling ontworpen. Maar het belangrijker dan zakelijke doel (de studie), n.l. bet zich richten op en samenzijn met mede mensen, heft de verkeemsorganisatie boven ex acte klaarheid uit en maakt zin en doel van ar chitectuur ten bate van de mens duidelijk. Het is geen wonder dat men in het Delftse aulage bouw niet alleen goed kan studeren, maar er ook uitstekend feesten kan bouwen. Daar waar architectuur op de gedragingen van de mens is afgestemd, staat het feest al bij voorbaat voor de deur. Tegenover de helderheid van Delft biedt Eind hoven een troosteloze desorganisatie, waarin de zogenaamde functionaliteit het doekje moet zijn waarin de ruimtelijke creativiteit doodbloedt. Er is alleen maar plaats voor een fantasieloos zich-begev en-naar. In Rotterdam is de verwarring niet minder groot. Dat blijkt wel uit de noodzaak tot het plaatsen van richtingwijzers. Niets ligt voor de hand, niets begeleidt de bezoeker. Doch daar staat dan tenminste nog tegenover dat dc com plicatie een zekere, bombastische feestelijkheid moet suggereren. In Kerkrade maakt het gehele gebouw zich feitelijk ongedeeld op om de bezoe ker in feeststemming te brengen. Het doel van elk der gebouwen zijn de zalen, waarin men samenkomt om te luisteren en te spreken of te spelen. I>ie zalen kunnen de bekro ning van het gemeenschappelijke zijn, zoals men dat bij een concert kan uiten door in een ovatie los te barsten. In de collegezalen zal de gericht heid op de docent het samen-zijn uiteraard inper ken tot een zo goed mogelijk direct contact tussen student en docerend spreker. Doch in aula's en auditoria kan er iets of veel doordringen van de „studiemaatschappij". Dat gebeurt m Eindhoven dan niet. Het logge blok van het groot auditorium ligt als een loden last in het bouwlichaam en de binnenvorm van de zaal is zelfs niet praktisch, doch ondergeschikt gemaakt aan nevenfuncties. De collegezalen zijn op het niveau evenals in Delft dat men met de huidige stand van de techniek mag ver wachten. In Delft is het plechtige van de aula-samen komst met zwier gehandhaafd, doch Van den Broek en Bakema hebben er de zwaarte aan ont nomen door om het zitplaatsenblok een schellin kje te maken, waar men lekker over de railing kan hangen; een informele toevoeging die de leefbaarheid voor de zoveelste maal accentueert. In Rotterdam begeeft men zich naar de plech tige „pomp" van marmer, hout en bladgoud, die de architecten hebben opgevat als een blijkbaar noodzakelijk tribuut aan dc „serieuze muziek" een vergissing die de Rotterdammers de ar chitecten waarschijnlijk niet kwalijk nemen, om dat ze nu een heuse Muziektempel hebben, wat nog altijd het beste blijkt uit het gebruik van marmer. De zalen zijn voor het overige produk- ten van de acoustic us en onttrekken zich dus aan architectonische merites. Kerkrade ten slotte heeft een tent opgericht, een ingenieuze hang- constructie die in al zijn informaliteit uitnodigt om actief aan het speelfeest deel te nemen Daar kan men de sarabandes van Bach nog spelen, zo als ze werden bedoeld, n.l. als dansen, zoals men er de pijpers, blazers en trommelaars van de ge hele wereld uitbundig kan ontvangen. Veekeïndbïjlage Leidseh Dagblï ZATERDAG 6 AUGUSTUS 1966 1st» De Rodahal in Kerkrade is op korte termijn het laatst voltooide van een serie van vier ge bouwen, waarin men voor wetenschappelijke of artistieke cultuur samenkomt. Het begon dit jaar met de aula voor de Technische Hogeschool in Delft, daarna volgde het collegezalencomplex met aula voor de Technische Hogeschool in Eind hoven, toen kwam de Doelen in Rotterdam en op 15 juli werd de hal waar het Wereldmuziekcon cours wordt gehouden, in gebruik genomen- Uit de vier gebouwen blijkt duidelijk dat hoe langer hoe meer de huidige architect zich er bewust van wordt dat het ontwerpen van een gebouw niet alleen het voldoen aan een zakelijk program ma betekent en evenmin het verrijken van een gebouw met esthetische details of het compone ren van ruimten en bouweenheden tot een harmo nisch totaal. Ieder gebouw dient een omschreven deel te zijn van de totale ruimte, van waaruit de mens naar die omschreven ruimte moet wor den geleid. De tégenstelling tussen binnen en bui ten was al aan het begin van onze eeuw discu tabel gesteld, doch het bewuste spel tussen bin nen en buiten, en vooral de externe invloeden van de interne ruimte waren tot voor kort nau welijks aan de orde gesteld. Men kan het met andere woorden zeggen: iedere kunst en dus ook de bouwkunst is verduidelijking van de situatie van de mens, stelt vragen of laat de be wustwording van de eigen tijd zien. Iedere kunst doet dat met zijn eigen middelen en is ge bonden aan de inherente wetten en mogelijkhe den. Van de architect kan niet hetzelfde worden gevraagd als van de schilder. Buitentrappen omspelen op gran- wijze de zakelijke en psychi- te bye ontvankelijkheid van het aula- ffcollegezalengebouw van de Tech- [nterjche Hogeschool in Delft. Bij De Doelen in Rotterdam werd het samenzijn verlegd naar een ge sloten vorm, die ver in de vierkan te omhulling van foyers is weggebor gen. BUFFINGA

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1966 | | pagina 7