Dierenarts worden... Dciologie: werken op hechter doortimmerd niveau serstoel Prognoses WHT Buitenland door mej. drs. D. Merens JEN psycholoog studeert om- hij met zich zelf in de knoop een socioloog, omdat hij met biilieu van herkomst overhoop Deze uitlating bevat wel van waarheid en vroeger ze ineer nog dan nu. De sociolo- (eoefening zou zijn geboren en onvrede met de heersende {schappelijke omstandigheden dioden van snelle sociale en aisohe veranderingen. Via de llogie zou men zijn greep op )ciale werkelijkheid weer kun- herwinneru De schakels ,,so- jal-socialistisoh-sociologisch" len nog steeds maar al te r als een vaste keten be- uwd, een opvatting die de hui- sociologie overigens geen doet wedervaren. 'een beginperiode, waarin de so- iiie zich somtijds kenmerkte door Ivermoedig generaliseren, het fa- jen van overdadige wettenstelsels feorieën, heeft de huidige socioloog ld zich te bewegen op een beschei- zij het meer hecht doortim- j niveau dan in vroeger dagen, jrogramma, dat de studie in de so le biedt is daar een voorbeeld algemene ontwikkeling opdoen, so- Jvoelen, getrokken worden door om- imet mensen zijn honorabele motie tij de keuze van deze studie, maar motivering alleen is beslist niet linde om de studie te voltooien. Ier vroeger wel gezegd: sociologen in geboren, niet gemaakt, nu wor- fcr zware eisen gesteld aan denk- Sine, analytisch vermogen, kri- i denken en het vermogen statisti- Étechnieken aan te leren en toe te jn passen. Daarnaast vereist de t een instelling, die de feiten waar- tals „voorlopig", een gezindheid iouvast, dat telkens bij nieuw on- |ek blijkt af te brokkelen, te aban- ren en met hernieuwde moed weer 'bouwen. De uitlating, dat de socio- izo vaag zou zijn, verhult in wezen kotste lof, die men een wetenschap toezwaaien, haar bereid te achten keer opnieuw aan de eigen grond- 0 te werken en die, waar nodig, te fcn. Men komt dan ook niet in de plaats van de universiteit met ten arsenaal van gepatenteerde fei- nnis, maar met een apparatuur, {nee de werkelijkheid somtijds te rken valt. Hoewel een omschrijving ïen werkterrein tevens een beper- jinhoudt geeft de aanduiding van Doorn en Lammers „De socio- ten slotte is de wetenschap van de ^ins stabiele structuren en proces- en sociale aard" 1) zowel inzicht |t object van de sociologie als de hiimte, die ter beschikking staat. bonden, zoals de organisatiesociologie, marcosociologie enz. Vormen een aan tal specialisaties te Leiden vaste pro gramma's tussen welke de student kan kiezen, hem wordt daarnaast de moge lijkheid gelaten een terrein te kiezen, dat niet in een bestaand specialisatie- programma is vervat. Hij kan even eens met behulp van scriptie en stage zijn kennis en inzicht op dit voor hem belangrijke gebied trachten te vergroten. De gebezigde term „maatconfectie voor doctoraalstudenten" omschrijft deze vorm van studievrijheid in redelijke mate. De opleiding in concreto geschiedt met behulp van de oude niet verouderde vorm van hoorcollege. Daarnaast wordt verwacht, dat de student deelneemt aan discussie- en werkgroepen, aan semi- naar en practica. Het systeem waar bij de student vrijblijvend aantekenin gen maakte om die te zijner tijd uit de kast te halen als hij zich ging voorbe reiden op tentamen of examen, wordt meer en meer verlaten voor één, waar bij aan de student een meer actieve rol wordt toegekend. Hij dient zich te pre pareren voor genoemde werk- en ande re groepen om paraat te zijn als dis cussiepartner. Het achterblijven in de studie wordt hierdoor tegengewerkt, maar indien de student achter raakt op zijn jaargenoten zijn de gevolgen voor hem groter dan vroeger. Het streven be staat de studie te bekorten tot vijf jaar, een programma van vijf cursusjaren, waarbinnen men aan de college- en ten tamenverplichtingen zou kunnen vol doen. Ideale en werkelijke studieduur zo is althans de tendentie van de laatste jaren komen steeds minder ver uit een te liggen. Men heeft een aantal malen gepoogd in de toekomst te blikken en de vraag dat wil zeggen, de studie-opzet omvat naar sociologen op de arbeidsmarkt te schatten. Eén der prognoses luidt, dat in 1980 een verzadiging van de arbeids markt voor deze groep van academici zal zijn opgetreden. Hoe het ook zij, tot op heden heeft de afgestudeerde socio loog, zeker in de laatste drie, vier jaar, geen grote moeite gehad zich een werk- cring te verwerven. Wel speelde een tijdlang de onzekerheid van de werkge ver, wat hij van een socioloog kon en mocht verwachten een rol bij het zoe ken en vinden van een werkkring. De verwachtingen varieerden van: de socio loog zou degene zijn, die het laatste snufje betekende op het gebied van des kundige experts, tot: de socioloog is de man, die overal over mee kan praten, maar op het beslissende moment is hij toch te voorzichtig in het stellen van duidelijke beleidsalternatieven om een beleidsbeslissing op te wagen. Lang zaam maar zeker heeft zich een drie tal beroepstypen geformeerd, dat het voorshands mogelijk maakt zowel de groep afgestudeerde sociologen naar werkkring in te delen, als ook een clas sificatie te geven van de posities die men door een socioloog wenst te zien in nemen. Dit zijn: beleidsvoorbereiding, voorlichting en advies, onderzoekswerk zaamheden en onderwijs. De eerste twee typen vindt men vaak binnen één werkkring, de nadruk valt dan echter vaak op één der beide aspecten. Ter il lustratie van deze functies volgen hier onder tot slot een vijftal voorbeelden, die ontleend zijn aan de praktijk. Beleidsvoorbereiding, voorlichtng en advies: 1. leiding geven aan de uitvoering van sociaal onderzoek en het opbouwen van een sociale documentatie, vanuit specifieke deskundigheid medewer king verlenen aan het doel van de organisatie dat inhoudt door middel van onderzoek, programmering en voorlichting adviezen te verstrekken aan instellingen en organisaties, werk zaam op het terrein van de welzijns- behartiging. 2. studie en beïnvloeding van werkmo- tivering, studie van werving selectie, introductie, ontwikkelings- en promo tiebeleid, medewerking aan vernieu wing van communicatie en organisa torische verhoudingen, onderzoek van opleidingsbehoeften, onderzoek van opleidingen, contact met scholen en stichtingen, ontwerpen van trainings programma's, organiseren, adviseren en begeleiden van cursussen voor aanwezig personeel, pedagogiek van de opleidingen zelf. onderzoek: 3. zelfstandig voorbereiden van en lei ding geven aan onderzoekingen inza ke de sociologische en sociaal-psycho logische aspecten van de volkshuis vesting. 4. gegevens verzamelen betreffende streekontwikkelingen, die van belang zijn voor het vestigingsbeleid van een bepaalde organisatie. onderwijs: 5. voorbereiding collegestof, begeleiding studenten bij stages, regelende werk zaamheden, contact met wetenschap pelijke instellingen en bedrijven, onderwijs: 1). J. A. A. van Doorn en C. J. Lammers. Moderne sociologie, systematiek en analyse. Utrecht, 1950, p. 59. door prof. dr. P. Hoekstra |r de tweede wereldoorlog kende islechts een enkele leerstoel in de logie, een aparte studierichting was log niet. Na 1945 besloot de wetge- lot het instellen van de westers-so- 'studierichting. Werd bij de aanvang |dersteld, dat de sociologie een ieke geest zou zijn, die zich als elf zou ontwikkelen uit een meng- [an sociale en menswetenschappen (eschiedenis, filosofie, psychologie, >mie en een stuk rechtswetenschap, a, deze veronderstelling bleek juist, et, dat de sociologie haar mystie- arakter onderweg snel verloor, zo St ooit bezeten had, en het „van- prekende" in de ontwikkeling was minst ^anwezig. Er werd hard ge- t om de sociologie tot de harde van de studie te maken. Hoewel aam nog steeds luidt: westers-so- studierichting, wordt in de prak- onderscheid gemaakt tussen het fdvak" sociologie en de bovenge- tde „bijvakken". I studieprogramma voor het kandi- 5 bedoelt de student bij te brengen e de plaats is van de sociologie in eeks van menswetenschappen, wel- Uimten de sociologische behuizing op welke terreinen de 'sociologie beweegt, welke de uitgangspunten 'igerende verklaringsmodellen zijn, 'oornaamste begrippen, de relaties in deze begrippen, de kernproble- van de sociologie, kortom het ana- apparaat, waarmee de werkelijkheid derd wordt. Onvermijdelijk neemt element onderzoek een grote plaats ij de opleiding. De student wordt d'g getraind in de methoden en nieken van onderzoek, hem wordt erd hoe deze te hanteren en hoe de- P hun merites te toetsen. Kwesties geldigheid en betrouwbaarheid der rzoekresultaten worden hier aan de gesteld, de statistische methoden sociologie vormen een steeds min- te verwaarlozen onderdeel van de iding. t aan het kandidaats leert men zich bewegen in de wereld van sociolo ge concreta en abstracta. Daarna gt de stucient de gelegenheid om in de loop van zijn studie ont helde, belangstelling op een bepaald ein nader te concretiseren. Elke uni taire sociologie-opleiding kent zijn n specialisaties, die hetzij onderwer- jk van aard zijn, zoals bij voorbeeld lologie, gezinssociologie, sociologie opvoeding en onderwijs, hetzij aan niveau van benadering ge VOOR hen die een einddiploma HBS B, Gymnasium B of Hogere Landbouwschool bezitten een bijzondere regeling geldt nog voor de bezitters van het diploma Gymnasium A bestaat de mo gelijkheid om aan de Faculteit der Diergeneeskunde van de Rijks universiteit te Utrecht voor die renarts te studeren. De duur van deze aan instrumenten en boeken niet zo kostbare studie is officieel 6 jaar, maar de gemiddelde stu dieduur is tot nu toe ruim 7. Het is echter mogelijk dat door een reeds ingevoerde nieuwe opzet de gemiddelde studieduur bijna 70% van de aanvangers haalt de eindstreep met een half jaar wordt bekort. Of dit lukt of niet lukt hangt natuurlijk in de eerste plaats af van de aanleg en de meer of mindere inspanning die men zich getroost. In het alge meen geldt dat er flink voor ge werkt moet worden om in 6 jaar dierenarts te worden. Ook moet er geregeld gewerkt wor den omdat 5 examens en verschillende tussentijdse tentamina moeten worden afgelegd. Zo is het kandidaatsexamen lste gedeelte, dat na 1 jaar wordt af gelegd, samengesteld' uit tentamens waarvan verschillende reeds rond de kerst- en paasvakantie kunnen worden gedaan. Eenzelfde opzet geldt voor het kandidaatsexamen 2e gedeelte, na 2 jaar, het doctoraalexamen lste gedeelte na 3 jaar, het doctoraalexamen 2e ge- •deelte na 5 jaar en het dierenartsexa men na 6 jaar. Geldt voor de eerste 5 jaren dat de studie zowel theoretisch als praktisch is 's morgens colleges en 's middags practika in het laatste jaar wordt uitsluitend praktisch gewerkt. En wel als co-assistent aan de klinieken (Chi rurgie, Verloskunde, Inwendige Ziekten en Kleine Huisdieren) en aan institu ten zoals die voor Pathologie, Infectie ziekten, Tropische Ziekten, Buitenprak tijk en Zootechniek. Dit laatste houdt zich bezig met het normale dier en wel in deze zin dat getracht wordt door ver betering van de erfelijke aanleg, de voeding, de verzorging en de huisves ting de gezondheid zo optimaal en de produktie zo hoog mogelijk te doen zijn. Geregeld werken is ook nodig in ver band met de stof die verwerkt moet worden. Want anders dan de medische student, houdt die in de diergeneeskun de zich bezig met vele objecten, zowel klein als groot. Is voor de practicus in vele gedeelten van ons land het rund het belangrijk ste dier, in verschillende streken zijn ook varkens, pluimvee en schapen van grote betekenis. Om het paard niet te vergeten, dat als landbouwpaard wel in aantal achteruitgaat, maar als sport paard steeds meer aandacht vraagt. Naast deze „landbouwhuisdieren" heeft de dierenarts nog te maken met de zg. „kleine huisdieren", pelsdieren, laboratoriumdieren, in dierentuinen ge houden dieren en de landbouwhuisdie ren van de tropen, zoals de buffel. Van de zg. „kleine huisdieren" zijn hond en kat verreweg de belangrijkste, maar ook vogeltjes en aquariumvissen moeten worden gecureerd. Muizen, rat- Aiwfatdeivtc: bttff-to lltkw lïMekevi piipen ten en caviae worden in laboratoria vooral als proefdieren gehouden. De aard van de bemoeienis van de dierenarts met deze onderscheiden die ren, verschilt bijna per diersoort. Gaat het bij de proefdieren vooral om het telen van gezonde stammen en de begeleiding van het experiment, bij de grote huisdieren zoals paard, rund en varken, speelt, naast het voorkomen van ziekten, vooral het genezen een belang rijke rol. De instelling van de eigenaar tegen over deze dieren is in hoofdzaak zake lijk en de diergeneeskundige hulp wordt ook volkomen zakelijk gewaardeerd. De vraag is dikwijls: „Wat is voorde liger, het dier nu te laten slachten of te trachten het te genezen?" Geheel anders is de houding tegen over honden en poezen die dikwijls om ethische motieven, b.v. het geven, resp. het ontvangen van genegenheid, gehou den worden. Dan is de opdracht dik wijls: „Doe alles wat u kunt om hem of haar te genezen". Speelt bij deze kleine huisdieren de liefde tot het dier dus een grote rol, bij de om economi sche motieven gehouden landbouwhuis dieren is deze geheel ondergeschikt aan de economie. Wat zijn nu de mogelijkheden van de dierenarts na het afstuderen? In de eerste plaats is daar de praktijk, die al naar landstreek, stad of dorp er een voor grote huisdieren, voor kleine huis dieren of een gemengde kan zijn. Ge mengd b.v. in deze zin, dat naast run deren, veel varkens en pluimvee behan deld worden of dat naast kleine huis dieren b.v. sportpaarden veel aandacht ontvangen. En in kleinere centra heeft de dierenarts dikwijls met alle diersoor ten te maken. Wel dient bedacht te wor den dat niet ieder dierenarts als prac ticus zijn (haar) brood kan verdienen. Momenteel maakt het percentage prac tici ruim 50% van het totaal aantal die renartsen uit, maar verwacht wordt dat dit percentage nog lager wordt. Bij een in aantal gelijk blijvende vee stapel zal door nieuwe werkzaamheden, vooral in het preventieve en adviseren de vlak, nog wel een uitbreiding van het aantal practici mogelijk zijn, maar deze is toch beperkt. Geheel anders is de situatie ten aan zien van de dierenartsen die in één of andere dienstbetrekking hun werk doen. Bij deze categorieën is er nog een groot tekort en dit, terwijl steeds nieuwe werk terreinen zich voordoen. De belangrijkste werkgevers, resp. werkgebieden van deze niet-practici zijn: hygiënische diensten, onderzoek en onderwijs, de veeartsenijkundige dienst, de georganiseerde dierziektenbe- strijding, het particuliere bedrijfsleven en het buitenland. Bij de hygiënische diensten zorgt de dierenarts, door zijn werk in abattoirs, melkcontrolestations en keuringsdien sten voor waren ervoor dat geen on deugdelijke voedingsmiddelen van dier lijke oorsprong in de handel worden gebracht. Het sportpaard vraagt aandacht Wat onderzoek en onderwijs betreft is de diergeneeskundige faculteit te Utrecht de grootste werkgever. Daarnaast wordt veelal meer toegepast onderzoek ver richt aan instellingen als het Centraal Diergeneeskundig Instituut, dat ziekte- materialen onderzoekt en sera en vac cins produceert, de laboratoria der Pro vinciale Gezondheidsdiensten voor Die ren, het Rijksinstituut voor Volksgezond heid, alsmede Veeteeltkundige Institw ten. Verder wordt door practici en ambtenaren, meestal als „part-tiroe job", onderwijs gegeven aan hogere en middelbare landbouwscholen. Bij de Veeartsenijkundige Dienst wa ken de inspecteurs en adjunct-inspec teurs voor de gezondheidstoestand van de veestapel en de volksgezondheid voor zover die door dierziekten of produkten van dierlijke oorsprong kan worden be dreigd. Ook de controle op in- en uitvoer van dieren en dierlijke produkten ligt in hahden van de<ze rijksinstelling. In ver band met de steeds betere verbindingen spelen Europese en wereldproblemen hierbij een grote roL De georganiseerde dierziektenbestri ding, met als centra de provinciale la boratoria der gezondheidsdiensten, richt zich vooral op het bestrijden, resp. het voorkomen van infectieuze ziekten. Zij zorgen voor de periodieke vaccinaties, b.v. tegen mond- en klauwzeer en ver schillende pluimveeziekten. Steeds meer ontwikkelen ze zich ook tot instellingen die met hun specialisten, b.v. voor var kensziekten, voortplanting, pluimveeziek ten en stofwisselingsziekten, de practi ci bijstaan. Het aantal dierenartsen in dienst van het bedrijfsleven, zoals laboratoria voor geneesmiddelen en entstoffen, veevoe derfabrieken, grote varkens-, pluimvee- en pelsdierbedrijven, stations voor kunst matige bevruchting van runderen en varkens, alsmede dierentuinen neemt verder steeds toe. En dan ten slotte nog het buitenland waarbij onderscheid gemaakt moet worden tussen de Westerse wereld, voor al de landen der EEG en de ontwik kelingslanden. Wanneer na 1 januari 1968 geldt dat de dierenartsdiploma's in de EEG-lan- den, mogelijk met uitzondering van Italië, gelijkgesteld zijn, is vrije vesti ging binnen deze landen mogelijk. Ge zien het feit dat Nederland in elk ge val niet, zoals Duitsland, behoort tot de landen met de grootste dierenartsen- dichtheid, is een snelle toename van het aantal dierenartsen gewenst. Voor ves tiging buiten Nederland komen in de eerste plaats Canada, Australië, Nieuw- Zeeland, Amerika en Frankrijk in aan merking. En wat de ontwikkelingslanden be treft zijn de mogelijkheden vele. Maar zult u vragen: „is het aantal studenten dat diergeneeskunde studeert in de laatste jaren niet dermate gestegen dat voor een teveel moet worden gevreesd?" Het antwoord hierop is, dat, gezien het grote tekort van thans, er bij een aan bod als van de laatste jaren, binnen af zienbare tijd geen sprake zal zijn van een teveel. Wel dient er nogmaals aan herinnerd te worden dat in de toekomst vermoedelijk minder dan 50% van de dierenartsen practicus zal zijn. De rij ke schakering der dienstbetrekkingen maakt echter velerlei keuze, ook voor dames, mogelijk.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1966 | | pagina 9