Als ik gelukkig word, zal
ik nooit meer schrijven
toerisme
Want is een
warm
kloppend
hart niet
meer waard
dan dode steen
LEIDSCH DAGBLAD
L.D."EXTRA
SKIATHOS was op 't eerste gezicht een tegenvaller. Een
eiland banaal als een ansichtkaart: persil-witte huisjes,
kleurige vissersschepen in een proper haventje en tevreden
nettenboeters op de kade. Geen ruig brok natuur te zien. Wel
alge-
Langs een hoge, bouwvallige muur leidt een trap naar het binnenste van het Castro.
Achter die cyclopische wal ligt een vencilderde tuin met de resten van lage, witte
huisjes en een Byzantijnse koepelkerk. Eens per jaar in de kerstnacht. pelgrime
ren de bewoners van Skiathos naar het verlaten fort om er te bidden in de Ayos
Christos, een boers kerkje met zwart geblakerde ikoven.
STEVEN Membrecht is
een eenling onder de
mensen. Hij is een schrij
ver. die zegt, geen woord meer
te zullen schrijven vanaf de dag
dat hij gelukkig wordt. Veel
betekenend voor zijn werk en
zijn leven is zijn laatste essay
,,De waarachtige driehoek",
waarin het gaat om eenzaam
heid, angst en schuld.
In al zyn romans heerst een
klemmende consequentie. By het
optellen van zijn literaire werk valt
hetzelfde op, met als voorlaatste
produkt „De sprong in het net",
over welk boek het hier volgende
gesprek vooral gaat. Steven Mem
brecht is een gespannen denker,
vertwijfeld op zoek naar een
nieuwe inhoud van begrippen als
God. liefde, krankzinnigheid en
individualiteit. De uitkomsten van
zijn denken en dus schryven
zijn nogal constant pessimistisch.
Hyzelf niet, de personen in zijn
werk niet; zij kunnen de mense
lijke basisgevoelens angst, schuld
en eenzaamheid een andere functie
in hun leven geven dan een over
heersende.
Het welkom in zijn Amsterdam
se bovenwoning is hartelijk. „Je
bent op tyd. Want je weet, we
zijn gauw dood, bereid je maar
vast voor. Dit wordt een klap voor
allen". Deze Membrechtsiaanse ty
pering is goed voor vragen als
steekproeven en antwoorden als
oordelen.
Jaren geleden heb je gezegd,
dat je 't in je had om moralist
te worden. Hoe staat het daarmee
„Ik geloof, dat ik me." wat dat
betreft wel waargemaakt heb.
Maar dan wel een moralist op
psychologische gronden. Ik ben niet
zalvend, de mensen voelen zich door
mij soms wel gekwetst. Ik duw de
mensen in henzelf, hun eigen pro
blematiek terug. Dat vindt niet
iedereen leuk".
Is het niet zo, dat „De sprong
In het net" een tijdelijk eindpunt
is in je ontwikkeling, van waaruit
je nogal Wat veranderd verder
gaat?
„Ja. Ik zit momenteel emotioneel
voor het bloh. Een daad. een be
grip, noem maar op, kun je met
10 argumenten motiveren. Maar de
andere 100 argumenten kun je niet
noemen. In dit boek zyn de men
sen abstracties in een situatie, die
er helemaal niet toe doet. Het gaat
om hen. Het heet dan ook „een
lange gedachte". Vastomlijnde be
grippen als psychopaat, liefde, ge
loof bestaan niet meer. Het zyn
geen begrippen meer".
In je boeken begin je je
juist met realistische taal meer
en meer van de werkelijkheid af
te wenden. Je bent druk met „de
menselyke situatie", maar je begint
van binnen uit. Waarom?
„In de literatuur is altijd gepro
beerd een antwoord te vinden op
liefde, dood, leven. Dat gaat by mij
niet op. Voor alles wat gebeurt is
de aanleiding een banaliteit. Bij
voorbeeld voor de geboorte of voor
de zelfmoord. Er moet iets zeer ba-
links en rechts de trage uitloper:
Ook op het tweede gezicht viel
Skiathos 7 uur van Athene
per bus en boot niet mee. De
vrouw, by wie we een sobere ka
mer hadden gehuurd (gepleisterde
wanden, houten vloer) was een
door de wol geverfde tante. Ze had
aan de buitenlanders goed ver
diend. Vol trots troonde ze ons bij
aankomst naar haar zeegroene
badkamer, „Orrèa" stelde ze te
vreden vast, „Orrèa" beaamden wy
gehoorzaam, want hy was prachtig.
We kregen een roestige sleutel mee
die op het hek voor het huis paste,
en voor de rest moesten we 't zelf
maar uitzoeken. Een glas water met
een schoteltje geconfeite vruchten,
een vrij gebruikelijk onthaal na
een vermoeiende reis, kon er niet
van af. Wèl informeerde ze iede
re morgen met haar hoge. schelle
stem of we al een dagje naar het
pijnboomstrand Koukounariès wa
ren geweest.
Maar omdat we geen greintje
vertrouwen hadden in haar sug
gesties gingen we er niet heen.
i of ander gebergte.
Een kleine, eigenwijze verken
ning bracht ons niet veel verder.
We ontdekten, dat er veel jonge
Engelsen op het eiland waren. Met
alle ellende vandien. Uit de juke
boxen in de taverna's langs de ha
ven klonk voor dag en dauw het
ge-yeah-yeah van de Beatles. De
zeewind joeg hun mechanische gi-
taargetokkel tegen de witte huis
jes en door de nauwe straatjes.
Alexandros
We zouden rechtsomkeert hebben
gemaakt als we Alexandres niet
hadden entmoet. Alexandros: een
Griek uit duizenden. Alle klassie
ke Griekse zuilen zou ik cadeau
willen geven om hem nog éen keer
te zien. Want is een warm klop
pend hart niet meer waard dan
dode steen? Op die late september-
middag voer hij voorbij ons kleine,
beschutte strand tussen de rotsen.
Een oude man in een verveloze
schuit. Schipper, mag ik overva
ren? Hy knikte en roeide ons te-
Hef laatste Boekenweek
geschenk was het essay van
Steven Membrecht: „De
waarachtige driehoek'
Een schets van drie basis
gevoelens van de mens:
angst, schuld en eenzaam
heid. Resultaat van vier
jaar lezingen houden over
andermans en eigen i
moderne literatuur i
mene trekken.
Van Membrecht versche
nen al: Wachten op de
zon" (1961), Het einde
komt vanzelf" (Reina Prin
sen Geerligsprijs 1962), „De
eerstelingen(1963), „De
ruime gevangenis" (196)i),
„De sprong in het net"
(1965), „Het tweede be
sluit", enkele dagen gele
den uitgekomen
In voorbereiding is de ro
man „Dagen van onder
zoek". Steven Membrecht.
is in 1937 in Amersfoort ge
boren. In 1960 maakte hij
zijn studie af aan de Sociale
Academie in Amsterdam
met de aantekening Kinder
bescherming. HU is be
stuurslid van het Nederland
se PEN-centrum.
verheerlijkt en niet tot daden ko
men wil, cmdat hij dat de wereld
niet waard vindt?
„Ik ben heel wat van Steelder.
Ik ben ook doodmoe van het le
ven. Zelfmoord plegen vind ik te
banaal. Steelder niet. In de roman
vraagt een dokter aan Steelder: hoe
ben je zo geworden? Dat is be
lachelijk. Je moet dan denken: als
het leven zo is, dat ik kan zijn. zoals
ik ben, dan hoort het er zeker bij.
Geen verhaaltjes verder. Dit klinkt
allemaal theatraal, daar kan ik
niks aan doen. Als de samenleving
d'r een beetje anders uitzag, zou
ik minder neurotisch wezen.
Jouw boeken hebben een
hechte innerlijke logica. Kun je
dat verklaren?
„Als je 't even door-denkt, moet
't wel logisch zijn".
Even terug naar het boek:
de banale val van Steelder is het
schoolvoorbeeld van de schok, die
je tot een „zinnig mens kan ma
ken" zeg je. Maar Steelders volle
dige afwijzen van samen-lcven en
later ook leven kun je toch niet
baals gebeuren, wil je een zinnig
mens worden. In myn boek valt de
man Steelder door een raam. Het
doet er helemaal niet toe. Hij had
ook de hoek van een straat om
kunnen gaan. Hij was een burger
lijk man, maar hy wordt plotse
ling zó sterk ik-bewust, dat alle
begrippen plat voor hem worden.
De moraal is: het doorbreken van
het creatieve moment. Het besef
van geïsoleerdheid. In de proloog
van het boek zeg ik „wij", het gaat
over de tijd, dat Steelder nog niet
„wakker is". Je zou kunnen zeg
gen, het is een hunkering naar het
synonieme. Een zwygzame, onbe
wuste harmonie. Alles is in alles
en iedereen is in iedereen. Het is
'n beetje nostalgisch. Daarna laat
ik het intellectuele drama, zo
als Camus zegt, beginnen.
Heb je bij de proloog „alles
is in alles" gedacht aan het Zen-
Boeddhisme?
„Een Zen-Boeddhist zei me: dat
is pure Zen. Maar 't was niet de
werkelijke bedoeling. Je mag het
dood noemen of krankzinnigheid.
De invloed is er wel geweest.
In hoeverre ben jy de man
Steelder, die na zijn val de zin
loosheid van het leven aan zich
zelf bekent, die de waarneming
zinnig
„Hij verheerlijkt de waarneming.
Hij weet, dat alles van alles een
vervalst beeld geeft. Met het kij
ken ziet hij alleen de onmo
gelijkheid tot contact met ande
ren, die zich bezighouden met woor
den, waarvan ze denken, dat ze
waar zyn. Hij distantieert zich. En
wel tot het uiterste. Dat kan ook".
Je voert het begrip „het ge
zicht" in, dat al vaker heeft dienst
gedaan als symbool voor „de an
dere wereld". Waarom heb je dit
begrip gehandhaafd?
„Ik had ook walwien kunnen zi g-
gen. Dan zou alle contact met de
lezer weg zijn. Het gezicht zou het
niets kunnen zijn: het niet-weten,
het niet-ervaren. De niet waar te
nemen wereld, die de essentie is
van het leven achter de dagelijkse
verschyning".
In het meeste van je werken
komt de godsdienst of God ter
sprake. Hoe sta je nu tegenover
die idee?
„Ik kan er maar niet onder uit
komen: ik moet God zien, zoals me
geleerd is hem te zien. Maar ik
heb niemand anders, al heb ik
't gevoel, dat hij voorlopig mijn
vijand is. De Godsidee is met me
vergroeid".
Kun je een vage vraag be
antwoorden als: hoe sta je tegen
over de mensen?
„Ik ben bang voor de mensen,
voor de maatschappij. Mijn enige
band met de samenleving i6 de li
teratuur, daarom ben ik 't bangst
voor schrijvers.
Ik weet, ik ben niet alléén al
leen. Iedereen heeft zyn persoon-
lyke problematiek. De mensen, die
haar durven analyseren heb ik
vaak als lezer.
Het enige wat je zelf moet weten
is: hoe moet ik leven? Ieaereen
bemoeit zich met iedereen, men be
strijdt elkaar met verouderde be
grippen.
Daar doe ik nijt aan mee. Ze heb
ben me daarom wel een demonisch
schrijver genoemd, ik hoop dan,
Steil en onherbergzaam rijst uit de zee de rots, waarop het befaamde
Castro van Skiathos is gebouwd. Het strand op de voorgrond heeft nog
nooit badgasten gezien: alleen klipgeiten springen er rond.
Skiathos behoort met Skyros en Skópelos tot de zoge
naamde noordelijke Cyladen. Het eiland ligt rond zeven uur
van Athene. Iedere dag vertrekt er minstens één bus vanuit
de hoofdstad, die aansluiting geeft op de scheepslijn naar
Skiathos (niet vanuit Piraeus, maar een kustplaats). Voor
bespreking kunt u zich ivenden tot een van de talrijke boe
kingskantoren rond Platia Omonia. De prijs bedraagt rond
13 gulden. Hoewel het eiland sinds kort over een modern hotel
beschikt, is het goedkoper en vaak ook plezieriger bij parti
culieren om logies te vragen. Prijs voor een tweepersoonska
mer zonder ontbijt 50 drachmen (6 guldenvoor een
eenpersoonskamer 25 a 30 drachmen (3 a 3,5 guldenIn het
toeristenseizoen van mei tot september worden op het
eiland boottrips georganiseerd naar het Castro, Lalaria en
het pijnboomstrand Koukounariès. Stevig schoeisel is op die
excursies onontbeerlijk. Nog een goede raad. die voor heel
Griekenland geldt: bestel in een taverna nooit alle gangen
tegelijk. U krijgt dan uiv hors d'oeuvre, soep en hoofdmaaltijd
tegelijk opgediend. Tegen de tijd, dat u aan uw speenvarken-
tje toe bent, is dat dus koud. Bestel liever elke gang apart, al
zal de eigenaar u wel wat vreemd aankijken.
„Geluk zou dat zijn. Als schrij
ver geef ik mezelf nog 7 jaar,
tot m'n 35ste. Dat lijkt me 't be
slissende punt: wat kan ik nog,
wat wil ik nog. Als ik gelukkig
word zal ik nooit meer schrijven.
Dat zal wel betekenen, dat ik
zal blijven schrijven, voorlopig,
't Is wel zo, als Je ouder bent,
kun je beter strijden".
gemoet. Spartelend klommen we
aan boord.
Hy sprak Frans met veel rollen
de r's zoals zoveel Grieken van zijn
leeftyd. Zijn natte, bruine hand
diepte een doosje Papastratos-siga-
retten uit zijn zakken. Of wilden we
liever een appel? Ze waren wel
voor zijn geiten, maar misschien
hadden we dorst. Hij kon ons naai
de andere kant van het strand bren
gen. Hy moest toch naar huis.
Naar Madame zijn vrouw. Hij
wees een laag, rood bakstenen
bouwsel in de verte. Madame sliep.
Ze was moe. De kinderen waren
nét een week over geweest uit
Athene. Met de kleinkinderen. Ze
kon eigenlijk niet meer zo goed te
gen de drukte. Ze werd oud. Vaak
viel ze knorrig tegen hem uit. Hij
moest niet zoveel drinken, zei ze
tegen hem. Dat was niet goed
voor zijn hart. Dan liep hy 't huis
uit en ging een stukje varen. Op
zee viel de benauwdheid van hem
af.
Abrupt hield hij op in zyn mono
loog. Alsof hij zich in een flits rea
liseerde dat hij niet alleen was. Hoe
we Skiathos vonden wilde hij we
ten. Ach, was het ons tegengeval
len? Maar hadden we dan al het
Castro gezien? We werden nieuws
gierig, vroegen hem honderduit. Hij
ging er gretig op in. Het Castro
was een verlaten fort aan de an
dere kant van het eiland. Het lag
op een steil uit zee rijzende rots.
Honderd jaar geleden waren de
laatste bewoners er weggetrokken,
omdat de zeewind er te ruw was.
In het najaar als de storm zijn
kop opstak omzeilden zelfs de
beste schippers het romantische
fort op zijn woeste klip. Voorzichtig
peilde hij ons enthousiasme: als we
zin hadden kon hij wel voor een
ezel zorgen. De eigenaar van het
dier zou ons tegelijk kunnen
gidsen. Man en muilezel kwamen
ons op 100 drachmen (rond twaalf
gulden): een koopje. We beklonken
zyn voorstel met een handdruk en
een karaf retsina in een taverna
vlakbij Alexandros' huis. ,Kom
morgenavond eten. Dan praten we
nog wat na. Wedden, dat jullie hier
enthousiast weggaan", voorspel
de hij op de valreep.
Onvergetelijk
Hij kreeg gelyk. De tocht naar
het Castro werd een onvergetelijke
ervaring. Ze was helse kwelling en
hemelse verrukking tegelijk. Hels
was de hitte en de eindeloze steen
massa onder onze voeten, hemels
het landschap.
Om zeven uur 's morgens reden
we het dorp uit. We moesten de zon
vóór zyn. De muilezel tikte met
zijn kleine, harde hoeven de stilte
stuk op de keitjes. Ik benijdde,
Jorgos onze gids, die op eigen be
nen liep. De straat onder mij leek
onpeilbaar diep. Een gekke angst
kwam over me: als ik zou vallen.
De ezel schudde my opgelucht van
zyn rug, toen ik afstapte. Mijn
reisgenoot bleef in het zadel. Jor
gos en ik vonden elkaar in een ge
meenzaam zwygen. De weg ging
langzaam omhoog de laatste witte
huizen lagen achter ons. Links en
rechts begonnen de eerste boom
gaarden. Een eenzame ezelberyder
kruiste ons pad .Kalimèra".
Om negen uur hadden we de eer
ste bergtop achter de rug. De weg
begon stenig te worden, steeds
smaller ook. De ezel verstapte zich
aan een kei. Even wankelde hij
maar meteen herstelde hy zich
weer Jorgos kende geen aarzeling.
Zijn voeten jongleerden over de
hoekige keien en alleen aan de
zweetdruppel op zyn gezicht
merkte je dat 't toch ook voor hem
wel een krachttoer was. Af en toe
tikte hy met een tak de ezel goed
moedig op de billen, het dier aan
vurend met ..Hoppa". Na vier uur
hielden we stil op een bergplateau.
De ezel werd in de schaduw gezet.
Gedrieën deelden we onze laatste
druiven, Jorgos probeerde aarzelend
'n gesprek, waaruit we niet veel
meer wys werden dan dat de ber
gen mooi waren en het Castro nog
maar anderhalf uu£, gaans. De 50
Griekse woorden, die we met pot
lood op een blocnootvel hadden ge
schreven, gebruikte ,hy zelden. Ze
waren trouwens bijna onleesbaar
geworden.
Illllllllllllllllllllllllilllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Paradijs
Jorgos maakte zijn belofte waar:
na anderhalf uur bereikten we het
fort. Te voet. Zelfs een ezel zou je
zo'n klauterpartij niet toewensen.
Half wankelend, half beneveld door
het Griekse licht liepen we dc ves
ting binnen. Op de drempel ble
ven we staan. Verwonderd, ver
rast. Vóór ons lag het verloren pa
radijs: een verwilderde tuin over
woekerd met onkruid. In die groe
ne woesteny dc bouwvallen van
kleine, witte huizen en een Byzan
tijnse koepelkerk. Voor onze voe
ten siste een adder in het gras.
Jorgos wenkte ons naar de borst
wering. We bogen ons voorover: dui-
zelingwekkend-diep onder ons lag
de zee. Horen deden we haar niet.
Ver heel ver aan de horizon gloei
den donkerrood de rotsen van het
vastenland, Pelion. Peilloze schoon
heid in 'n peilloze stilte: één mo
ment oneindigheid.
Jorgos bracht ons weer terug
naar de werkelykheid. Hy wil
de ons nog graag „zyn" kerkje la
ten zien. De Ayos Christos lag ach
terin de tuin. Een wit-stenen
schuur, omringd door weerbarstige
oiyven. Eens in het jaar, op Kerst
mis, trekken de eilanders hier naar
toe om te bidden, vertelde Jorgos
Devoot nam hy zyn pet ef toen we
binnengingen. In de koele, donke
re ruimte rook het naar lang ver
vlogen wierook. Kaarsen brandden
er niet meer voor de zwartgebla
kerde ikonen. Wèl een olielampje.
Uit het plafond blikte een strenge,
Byzantynse Christus naar de
grond. Of nu, naar ons die naar
hem op wilden kyken. Jorgos keek
niet. Hy kuste een evangelieboek en
sloeg een Grieks kruis. Op zyn te
nen sloop hy de kerk uit.
We besloten terug te gaan. Terug.
We voelden ons verbannen uit het
paradys. Buiten wachtte ons de
martelende zon en de zekerheid
dat we alles op deze terugtocht al
een keer hadden gezien. De droom
was uit. De kwelling kon beginnen.
Drie uur lang sleepten we ons door
een hel van zonlicht, stenen en ver
lammende dorst. Het Castro op
Skiathos: ééns, maar nooit meer
voor ons. Maar heimwee zullen
we houden.