Prairie Indianen
kenden geen
nozemprobleem
ZATERDAG 5 MAART 1966
et woord is van president Kennedy: „Voor een thema, zo vaak bewerkt
1 en verwerkt in verhalen, films en televisie, blijven de Indianen waar
schijnlijk de minst begrepen Amerikanen van ons allen". Wie denkt bij
het woord „Indiaan" niet direct aan de fiere ruiter met veren hoofdtooi
en lange haren wapperend in de wind, de gekleurde saltillo-deken om de
heupen, de koker met pijlen op de rug? Maar hoevelen zien achter die
legendarische figuur de mens? Veel te weinig weten wij van het normale
leven dat de Indianen leidden. Het oorlog voeren maakte werkelijk niet
zo'n groot deel van hun leven uit.
rvp Indiaan was, en is, sterk tehecht
aan het familieleven. Hy kon rustig
by het vuur zitten, behaaglijk
zijn pijp rokend en af en toe wat uit
de altyd klaarhangende vleespot
nemend om zijn honger te stillen.
Natuurlijk moesten zy zich verdedigen,
als zij werden aangevallen, want er
waren stammen die het vechten als
sport beoefenden. Maar het grootste
deel van hun leven werd in beslag ge
nomen door de jacht.
Vooral de jacht op de bisons verschafte
de Indianen alles, wat zij nodig hadden
om in leen te blyven. Allereerst het
voorts de huiden voor het
bekleden van de tipi, de spits toelopen
de tent, welke ten onrechte dikwijls
wigwam wordt genoemd. Van de been
deren van de bison werden gebruiks
voorwerpen gemaakt, uit de horens
kwamen de drinkbekers, van de hoeven
werd lijm gewonnen, de pezen werden
gebruikt als naaigaren en koorden voor
de bogen en zelfs de mest had waarde
als prima brandstof.
Van de ongelooide huiden werden
zadels gemaakt en lasso's gevlochten.
Als dekens gebruikten de Indanen ge
looide huiden, waar de haren aan
waren gebleven. Vooral in de tijd, dat
het paard nog onbekend was bij de
Indianen, was de bisonjacht een hele
onderneming. Zij moesten te voet gaan
en het enige vervoermiddel, dat zü
kenden, was de z.g. travois. Aan weers
zijden van een hond werden twee palen
gebonden, die met de einden over de
grond sleepten. Daartussen was een
soort platform, waarop de bezittingen
werden gepakt en dikwijls zaten daar
op de kleine kinderen. Want de jacht
duurde zo lang, dat vrouwen en kinde
ren meegingen. De hulp van de vrou
wen was trouwens onontbeerlijk, want
zij moesten de gedode dieren (die soms
een ton wogen) villen. Het vlees werd
in lange dunne repen gesneden en ge
droogd.
Om de bisons dicht te naderen hulden
de Indianen zich in wolfshuiden, waar
door zy op handen en voeten lopend
dicht de kudde konden naderen. Toen
omstreeks 1700 de Indianen de beschik
king kregen over paarden gooiden zU
bisonhuiden om zich heen om op deze
wyze de kudde te misleiden
Goede moeders
T~\e Indianenvrouwen waren uitsteken-
de huisvrouwen, en goede moeders.
Vaste etenstijden waren er niet; wie
honger had nam maar iets uit de kook
pot boven het vuur. De vrouw des
huizes zorgde voor een wintervoorraad
door hard-gedroogd vlees met een
soort knots tot poeder te kloppen. Dat
werd vermengd met vet en gedroogde
bessen, het z.g. pemmican, dat in zak
ken van ongelooide huiden lang be
waard kon worden en een voedzaam
gerecht vormde.
In vaste woonplaatsen viel aan de
vrouw ook de verzorging en de oogst
van de mais toe, evenals het verzame
len van wilde wortels# bollen van lelies
(als groente) en de Indiaanse aardappel.
Keerden de vrouwen met volle manden
en tassen terug, dan bleef er niet veel
over van do verhalen over „ernstige
en norse" mensen, die zelden lachten.
Vlakbij het dorp speelden de vrouwen,
dat zU een aanvallende oorlogstroep
waren. Met een zwaaiende deken daag
den ze de mannen uit, die op oude af
tandse paarden met imitatieschilden
van wilgentakken kwamen aanrijden,
tot zij door de vrouwen werden aange
vallen met stokken en stukken ge
droogde bisonmest. Wie geraakt werd,
viel uit. De overige mannen probeerden
de knollen te roven, die door de
vrouwen op een rij waren gelegd. Als
het dolle spel uit was, kwamen de
„doden en gewonden" weer tot leven
om mee te smullen van de buit.
Baby erbij
maakt. Bij het zoeken naar materiaal
nam de moeder baby mee in een draag
bare wieg, met liefde versierd, en
zorgzaam voorzien van droog mos bij
wijze van luier. Eventueel werd de wieg
opgehangen aan een boom in de buurt
van moeders werk. Zo had moeder de
baby altyd bij zich, want deze „primi
tieve" vrouwen wisten al, dat een kind
pas gelukkig opgroeit als het dicht bij
de moeder kan zijn. Bovendien voedde
de Indiaanse moeder haar kindje soms
wel twee jaar zelf. Lastig waren de
Indiaanse babies nooit, want moeder
kneep, als het kindje huilde, zachtjes
het neusje dicht. Dit was een veilig
heidsmaatregel, want het huilen van
kinderen kon in bepaalde omstandig
heden gevaarlijk zijn.
Indianen houden van kinderen; licha
melijk kastijding werd vroeger alleen
toegepast tydens een inwijdingsoefe
ning. Op een andere reden werden
kinderen nimmer geslagen. Ook een
nozemprobleem kenden de Indianen
niet, daar de jonge mensen geen tijd
hadden om zich te vervelen en volop
werden ingeschakeld in het leven van
alle dag, dat hen totaal opeiste.
De calumet
Het religieuze leven stelde hoge eisen
en legde verplichtingen op, die ons
wreed toeschijnen, maar toch werden
doorstaan en tot het einde toe werden
volgehouden. Het opnemen in de stam
als volwaardig krijger was een belang
rijk ritueel, dat meestal gepaard ging
met lichamelijke kwellingen om hem te
harden voor het gevaarlijke leven van
krijger en jager. Ook de droom speelde
hierbij een grote rol. De jongen trok
zich terug in de eenzaamheid op een
berg, waar hy dagen achtereen vastte
en bad, en soms zichzelf pijnigde. Hij
raakte daardoor in een toestand van
extase, waarin hij droomvisioenen
kreeg. Wat hij daarin zag was voor
hem een boodschap van de Grote Geest,
waaruit hjj kracht putte voor zijn ver
dere leven. Ook zyn naam ontleende
hij daaraan. Vandaar, dat de Indianen
dikwijls, naar onze begrippen, vreem
de namen droegen, die echter altjjd een
diepere betekenis hadden.
Een grote rol speelde in het leven van
de Indianen de vredespijp of calumet.
Geen Indiaan zou iets ondernemen, dat
Mevrouw M. van Kints-Kooke is een Rotterdamse huisvrouw, die
dit jaar nog een tocht gaat maken langs de reservaten der Indianen
in Amerika.. Haar belangstelling voor de Indianen werd gewekt door
Karl May-boeken, maar al spoedig maakte de romantische interesse
plaats voor een diepe bewogenheid. Mevrouw Van Kints-Kooke stelt
zich ten doel meer begrip te wekken voor een prachtig volk van
fiere mensen, waarvan men nog steeds een totaal verkeerd beeld
krijgt voorgezet. Uitgangspunt van mevrouw Van Kints is: „Wij
blanken hebben een grote schuld op ons geladen, welke nog steeds
niet is ingelost." Op ons verzoek schreef zij bijgaand artikel, waarin
wij de Indiaan in zijn normale, huiselijke leven leren kennen.
voor hem van belang was, zonder voor
af de pyp te roken. In godsdienstige
ceremoniën of vergaderingen van welke
aard ook ging eerst de pijp rond bij
alle aanwezigen.
Zelfs de wyze waarop de pyp werd
vastgehouden en doorgegeven was be
langrijk. Het roken van de pyp, die
nooit op de grond mocht worden gelegd,
was het erewoord van de roker.
Rode klei
De,
pijpen worden nog steeds gemaakt
uit de zachte, rode klei, die ge
dolven wordt in de pijpsteengroeven
van Minnesota. De Indianen reizen
mijlen ver om deze klei te halen, maar
wie daar kwam mocht geen wapens
dragen, het was gewijde grond, waar
vrede heerste.
Er zijn tal van legenden in omloop
over het ontstaan van de pijpsteen
groeven. De volgende legende is over
genomen uit het blad voor Indianen-
vrienden „De Kiva":
„Vele, vele winters geleden, toen de
wereld nog jong was, teisterde een ge
weldige overstroming de grote vlakten.
In de landen, waar de zon opging, en
waar hy weer naar de aarde neigde,
werden de volkeren door het water
van de aardbodem weggevaagd. Vele
stammen trokken toen naar de heuvelen
der prairies om aan het wassende water
te ontkomen. Het water steeg steeds
hoger, tot alle heuvels en mensen door
het water bedekt waren. Tydens deze
vloed vloog een Adelaar over het gol
vende water en een Indiaanse schon*
kon hem nog juist bij zijn poot grijpen.
De Adelaar vloog naar de top van een
berg, die boven het water uitstak. Hier
leefden zij samen en hier baarde de
Indiaanse een tweeling, en hun vader
was de Oorlogs-Adelaar. Het vlees en
bloed van allen, die verdronken waren,
veranderde in rode pjjpsteen, maar de
tweeling werd stamvader van een
nieuw volk van sterke, dappere krjjgers.
Het land van de pijpsteen behoort toe
aan alle rode mannen.
In het Lied van Hiawatha schrijft de
dichter Longfellow, hoe de Grote Geest
tot de rode kinderen sprak:
„Gaat nu in dees stroom u baden,
Wast de krijgskleur van uw leden,
Wast de bloedsmet van uw handen,
En begraaft uw knots en wapens;
Breekt de pijpsteen uit dees groeve,
Gaat u Vredespijpen maken,
Rookt de Vredespijp tegader,
En leeft in 't vervolg als broedersr
Ontembaar
"^Te even stilstaat bij de gedachte, dat
de Indianen na eeuwen van onder
drukking en vernietiging zich konden
handhaven en hun godsdienst en tradi
ties wisten te bewaren voor hun nage
slacht, moet toch wel tot de conclusie
komen, dat de Indiaan lets in zich
heeft wat geen volk ter wereld bezit.
Het is ongetwijfeld te danken aan de
sterke geestelijke achtergrond van deze
mensen, dat zy, ondanks de enorme
druk die op hen werd uitgeoefend niet
zyn opgegaan in de blanke massa.
Zoals Epes Brown schryft in zijn „The
Spiritual Legacy of the American
Indian"
Deze oorspronkelijke Amerika-
nen hadden en hebben gelukkig
nog een grote rijkdom aan men
selijke en geestelijke bronnen.
De fascinerende combinatie van
strijdbaar heldendom en pries-
terlijke invloed, geven de India-
nen van de vlakten iets van de
majesteit van de adelaar en de
zon".
Ook de jongeren keren zich weer
tot de oude cultuur en traditie*,
Dfschoon zij wel openstaan voor
de voordelen die de moderne be
schaving te bieden heeft. Zij pro
beren de aansluiting te vinden
bij de blanke maatschappij, ech
ter met behoud van hun eigen
wezen.
Maar de ontembare geestkracht,
die hun voorouders bezielde,
leeft ook in hen. Het waren jonge
Crow-Indianen, die onlangs in de
bergen van Montana een week
vastten voor de vrede in Vietnam.
Laat ons hopen dat het trotse en
dappere volk der Indianen zijn
plaats zal weten te vinden in de
samenleving der volkeren 1
M. VAN KINTS—KOOKB.