Muzikale bloei in
de Gouden Eeuw
Mijn ideaal:
een hele schaapskudde met een herder
Noord wijkse inspecteur:
min politie is in zijn
vrije tijil veehouder
Zaterdag 22 januari 1966
L.D.-EXTm
Over
nensei
dingen
dicht bij huis
(XII)
DE voor de zeven verenigde
provinciën zo beroemde
O niden Eeuw kwam in de-
stad o)t vele plaatsen tot klank
rijke bloei. Zoals we gezien heb
ben in de tweede bijdrage van
deze serie opende Cornells
Schuyt de stedelijke symphonie
met een bundel madrigalen.
Maar behalve die vocale en
Cornells' instrumentale orgel)-
muziek kunnen we ook andere
geluiden horen. Bij de luitspeler
Joachimus (van den Hove) har
moniëren de melodieën die hij
aan zijn instrument weet te
ontlokken heel goed met de on
getwijfeld vrolijke klanken van
de bij hem inwonende studen
ten.
Joachim werd in 1567 in Ant
werpen geboren. Van zyn leven is
weinig bekend, behalve dat hij
tussen 1604 en 1614 in Leiden
woonde en in 1620 in Den Haag
is overleden. Hij liet een aantal-ta-
bulaturen het licht zien; zijn in
1601 verschenen „Florida" bevat
ten een aantal madrigalen, die
oorspronkelijk vier- of meerstem
mig waren, maar die hij voor twee
stemmen bewerkte en de overige
zo goed en zo kwaad als dat ging
samenvoegde tot een luitbegelei
ding. Behalve die verkrachte ma
drigalen bevat dit werk nog zeven
fantasieën, 49 dansen en 15 liede
ren voor luit, plus nog drie madri
galen. die voor twee luiten bewerkt
zyn.
Die meester Joachim heeft vak
collega's in bijvoorbeeld Herman
Piso, die in 1617 als „citharoedus"
(luitspeler) aan de Universiteit
wordt ingeschreven en van 1624 tot
zijn dood in 1645 het orgel van de
Hooglandse kerk bespeelde; in
monsieur Dudly Rossetter, die in
1636 naar Utrecht verhuisde en in
Jean Freneau, in 1657 Dufrosneau
en twee jaar later beschreven als
Johannes Frenauw. Deze musicus
woonde op het Steenschuur, waar
hij in zijn huis een nogal omvang
rijke verzameling muziekinstru
menten tot zijn beschikking blijkt
te hebben als „12 luyten, 2 bassen,
2 theorbes guittaren, 2 ouwe in
strumenten en 2 cyters". Dankzij
het vermaarde luitboek van Thy-
sius weten we dat ook Maarten
van Persyn hier werkzaam was.
Mochten de muzikanten klachten
hebben over hun snaarinstrumen
ten, dan konden ze o.a. bij de
Luytslager Albertus Gerardt te
recht of bij de zich in het begin
van de eeuw in Leiden gevestigd
hebbende luitbouwer Andreas As-
seling. Deze Andries „jongeman
van Uytstede in Pomeren" trouwt
in 1607 met Maritgen Dircxdr. van
Croonenburgh en leidt zijn bruid
dan het in 1602 van Willem Cor-
nelisz. Duivenbode (alias Speelman)
gekochte huis Rapenburg 96 bin
nen. De uit dat huwelijk geboren
dochter Anneke trouwt later met
de al genoemde Jean Dufresneau
De in 1625 geboren zoon Hendrick
zou later de firma voortzetten.
Door het verval in waardering
voor de luit in het midden van
de 17de eeuw schakelde de firma
Asseling meer om naar de viool
bouw. Tot genoegen van de violis
ten. die terechtkonden op het Ra
penburg „een weinig boven de deur
van de anatomi". Mocht mr. Heyn-
drik Asseling, die in 1657 in het
album Studiosurum werd ingeschre
ven als „tetrachordi et artis sal-
tandi magister" (wat duit op zijn
vioolspel) bezet zijn voor bruiloften
en partijen, dan hoefde men het
Rapenburg maar enkele meters af
te dalen om in de Houtstraat Jan
Boumester aanwezig te weten of
Kom er ACHT-er
1. televisie antenne
2. blad aan bloem rechts onder
3. schoorsteen huis rechts
4. raam in kerktoren
5. meer struik links onder
6. man zyn snor
7. broekspijpen man zijn breder
8. kraag van vrouw die zwaait
bij de Kloksteeg Johannes Bou
mester en later in de Nonnensteeg
Hendrik Aerninck. Jan en Jo
hannes Bouwmeester kwamen bei
den uit Quaeckenburgh. Johannes
woonde met zijn vrouw Agnietha
van Burchorst naar alle waar
schijnlijkheid in het huis Rapen
burg 84, terwijl Jan de op 9 mei
1666 getrouwde dochter Maria van
de spekkoper Coenraad Vedder
langs het Rapenburg naar de
Houtstraat voerde.
Denken we alleen naar aan Cor
nells Schuyt, die van stadswege
twee leerlingen kreeg toegewezen.
Maar niet alleen op zijn Begijn
hof klonk muziek. In de „Duysen-
traetsteech" gaf mr. Danyel Ger-
rits les „nopende het speelen der
instrumenten" aan Hendrick
Stoffels. De organist van de Pie
terskerk mr. Jacob van Neck
verklaart op 12 april 1690 dat hij
gedurende 5 M- jaar les gegeven heeft
aan Dirck Spruyt op „clavechordi,
clavecingel en orgel". Ook al be
stond er nog lang geen Leidse Mu
ziekschool. men kon zich veelvul
dig en op velerlei plaatsen laten
onderwijzen in de principes der
Muzendienst.
Het muziekgezelschap kon wor
den uitgebreid door leerlingen van
Rykel de Fluytmeester. Van zijn
aanwezigheid hebben we kennis
kunnen nemen door een bood-
sc happenbriefje waarop te lezen
staat „geliefde by Rykel de Fluyt-
Grepen uit het Leidse
muziekleren
Leiden ivas een snarenverslin-
dende stad. B. en W. hadden in
1608 Jan Jordon „muzykspeler
van Londen" in hun dienst.
Harmanus Wickenhorst staat in
1665 geboekstaafd als fiolist
en om een lang verhaal kort
te maken als op 12 april 1986
Johannes Hendrik Weysenbergh
zijn intrede doet in de univer
sitaire wereld, heeft de stad er
een musicus bij die later onder
de naam Henricus Albicastro als
componist van o.a. vioolwerken
bekend zal worden.
Deze Johannes Hendrik was hier
ter stede geen eenling in het com
poneren. Op de Uiterste gracht
woonde Lucas Hulske. Hij was een
leerling van Johannes Baptist
(Freneau?) en oefende zich dage
lijks met bassocontinuo-spel. com
poneren „ende insgelycx op een po-
sityf te speelen". Hij was dus or
ganist in spé. In tempore was dat
toen in de Pancraskerk David Sleg-
tenhort, die in 1677 als basso-con-
tinuo-speler bij het Utrechtse Col
legium Musicum wordt genoemd.
Muziekles werd er veel gegeven.
meester te gaan of vraagen of hy
de Fluyt mee gelieft te geeven. dog
hij moet goed syn" met als nota
bene „gy moet geen geld geeven".
Als we verder maar sprakeloos
voorbijgaan aan de 28 musici die
gedurende de zeventiende eeuw in
het Album Studiosorum voorkomen
als we geen acht slaan op Jacob
van der Hagen, Jacob Jansz. van
Paddenburch en Paul Biedorp, die
gewoon maar „musicyn" zijn; als
we zonder er verder aandacht aan
te besteden Alewyn de Voys (orga
nist in de Pancraskerk van 1636
tot 1667) laten wonen in de Pie-
terskerkoorsteeg op de hoe k van
het „Nassausteegje waar uythangt
de Draeck" en Boudewijn Mersin-
ger „musikant uit het land van
Luyck" in de Haarlemmerstraat la
ten leven; als Adriaan Beeldema
ker ongestoord instrumenten kan
maken in het Noordeinde en Pas-
schier Segaar zonder meer „clave-
schimmelmaecker" mag zijn, hoe
ven we niet bang te zyn dat de
Gouden Eeuw voor Leiden toon
loos voorbijging.
J.D.
ÏK VIND het heerlijk om
tussen de middag en des
avonds even tussen het
vee door te lopen. Dan
ben je tenminste een paar mi
nuten uit de drukte van alle
dag", vertelt de Noordwijkse
politie-inspecteur P. Verhoef
(48), die in zijn vrije tijd vee
houder is. Hij houdt schapen,
koeien en paarden zoals een
ander een hond of een poes,
duiven of hamsters houdt, zui
ver voor zijn plezier dus.
Zelf beschouwt hij zijn liefheb
berij als de normaalste zaak van
de wereld, „maar mijn vrouw vond
het maar knapjes gek, toen ik er
mee begon'Dat is overigens al-
we. r zes jaar geleden, met drie
schapen op een kwart hectare gras
land. Maar daarvóór had hy al een
jaar of tien naar een lapje
grond uitgekeken. „Ja, zo gaat dat.
Eerst kun je er niet aan komen en
dan loopt alles mee." Want nu
heeft ae heer Verhoef de beschik
king over acht hectare, waarop vo--
rig jaar neg een complete veestapel
graasde: een stamboekstier, twee
koeien, veertien pinken, negen gras
kalveren, zeven nuchtere kalveren,
een paard, drie pony's en vijfen
veertig schapen. „Een schrikbarend
dure verbouwing" is er de oorzaak
van, dat alleen <De stier en eenen
dertig schapen zijn overgebleven,
„maar mettertijd komt er wel weer
wat bij".
Maar ik verkoop niet voor de slacht.
Dat neb ik één keer met twee koei
en gedaan, maar dat doe ik nooit
meer. Dat is geen sentimentaliteit,
hoor, maar je hebt die beesten zien
opgroeien en dan het gaat je
toch aan het hart. Ik verkoop nu
alleen nog maar aan fokkers." Vee
houden is volgens de heer Verhoef
ook een nuttige hobby: „Je dwingt
jezelf tot sparen. Je haalt gauwer
een briefje van honderd uit je por
tefeuille dan dat je een dier ver
koopt.
Goedkoop
„Het is een goedkope hobby",
vertelt de Noordwykse inspecteur,
„je koopt en verkoopt en op die
manier kom je zo'n beetje rond.
„Ik heb veel met vee op", zegt
hij, „dat heeft waarschijnlijk met
mijn jeugd te maken". Zyn ouders
hadden een boerderij in Pernis.
„Mijn vadei is vroeg gestorven en
het was een groot bedrijf, zodat ik
vaak moest bijspringen. Maar ik
had er geen zin in om boer te wor
den, ik zou het trouwens nog niet
willen zyn. Wel kon ik goed met de
dieren overweg. Ik weet wel, dat
toen ik op de h.b.s. zat en bij de
buren een koe kalfde en dat niet
zo vlot ging, ae mij kwamen roe-
„Vee is gevoelig voor menselijke
sympathie, dat weten een heleboel
mensen niet". HU vertelt over een
Katwijkse boer (waarderend: „die
Katwykse boeren zijn goed voor
hun vee"), van wie een koe was ge
stolen en die er de politie by haal
de, in cas.i de heer Verhoef. De koe
werd gevonden in de Haarlemmer
meerpolder, samen met een kudde
soortgenoten in de wei.. „Dat had u
moeten zien. Het dier herkende de
boer onmkidelijk, ging naar hem
toe, gaf kopjes en deed werke
lijk uitgelaten toen het mee terug
ging".
Schreeuw
Huiselijk musiceren in de Gouden Eeuw.
„Vee dat je langer dan een jaar
hebt, nerkfnt je figuur en je stem.
Mijn schapen bij voorbeeld: als ik
een schreeuw geef, rennen ze op
mij af".
Hij vertelt, dat zijn hobby hem be
trekkelijk weinig tijd kost. „De
schapen, daar heb je het hele jaar
door vrijwel geen omkyken naar.
Alleen als ze lammen, moet je er
wel bij zijn". De heer Verhoef her
innert zich levendig een ijzig kou
de winternacht, waarin hij handen
tekort kwam toen drie schapen
vrijwel tegelijk lamden. „Het an-
diere vee vergt in de winter, als het
op stal staat (ik heb de beschik
king over een deel van een oude
boerderij), natuurlijk nogal wat
arbeid. Maar gelukkig heb ik on
der de loeren veel goede kennissen,
die af en toe een handje helpen.
De tyd die ik er aan besteed, is
zuiver voor mijn plezier."
Het iiïcaal van de Noordwijkse
politie-inspecteur: „Een hele
schaapskudde met een schaaps
herder. Misschien komt het er nog
eens van."
Kunt U de acht afwijkingen in de beide bovenstaande teker
vinden? De juiste oplossing vindt U elders op deze pagina-