Het examen van Pieter de jongste leerling-Kerstman Pieter kon zijn narigheid niet helemaal meer over- tien. Hij zette zijn hobbelende ar aan de kant, strui kelde over een veter en kwam in een sneeuwhoop terecht, die hem dadelijk afkoelde. ,,Ik moet naden ken", zei Pieter. ,,Ik moet nu voor eens en voor altijd bedenken wat ik nu ga doen. Dit is een mijl paal, die ik voorbij ga of niet. Een van drieën". Pieter lachte om het grapje, dat hij kort geleden van zijn leraar-boomversieren had gehoord, maar kwam meteen terug op de ernst van de toestand, waarin hij zich bevond. Het was de avond van eerste kerstdag en de he mel was bewolkt. Ver weg, over de weilanden zag hij het schijnsel van de stad waar hij naar toe moest. Maar helemaal donker was het niet. Vier me er van zijn ar stond een lantaren die een vaag ge- :g schijnsel over zijn voertuig strooide en bij dat jeetje licht moest hij uitvinden wat aan zijn ar man- leerde. „Aan een ar krijg je nooit wat", had zijn klasse- ludste gezegd. „Je kan ziek worden, je kan je pak jes verliezen, je kan te laat komen bij het tehuis oor onbehuisde loodgieters en een standje krijgen an de directrice maar met je ar kan niets ge- ieuren". Pieter knoopte de bovenste knoopjes van zijn bont jas open, zette zijn muts af en bond zijn rendier Pedro aan een boom. Hij zou even kijken wat aan ie ar mankeerde, dan zou hij verder zien. De ar stond horizontaal en de vering leek niet kapot. Mis schien had een stuk bevroren hout zich aan de glij- ijzers vastgezet? Pieter voelde met een vinger langs jie gladde zijkant van het linkerijzer en voelde geen hobbel. Maar meteen, aan de voorkant van het rech- terijzer voelde hij iets ruws en het ergste dat hij rich kon bedenken was gebeurd, de rechterschaats *as doormidden gebroken. Hoe? Pieter kon zich al ien herinneren dat de ar begon te hobbelen, toen ja, dat was het de rechterschaats een steen had «raakt, die in de sneeuw zat verstopt. Een vierkan te steen, Pieter had hem op het laatste moment ge- rien en hem niet meer kunnen ontwijken. Pieter, de jongste leerling-kerstman van zijn klas, ïlfs de jongste van de hele school, slikte. Hij veeg- ie een kilometerpaaltje sneeuwvrij en ging erop zit- ïn, de ellebogen op de knieën, de handen onder de on; wat hij moest doen als hij onderweg met een «broken schaats aan de kant van de weg zou staan, «d hij niet geleerd. Wel stond op bladzijde 89 van rijn „Inleiding tot het gebruik van de arreslede 9 weg, in de stad en op het dak", door dr. J. M. ie Gravenzool iets over gebroken leidsels, die door niddel van een veter en met gebruikmaking van een riem gerepareerd konden worden, maar over ge kken schaatsen stond niets. Ook niet in de kleine ettertjes, die zijn klas meestal mocht overslaan, 'aar die Pieter voor de secuurheid altijd had ge- rzen. Dr. De Gravenzool had het overgeslagen, de klasse- 'Jdste had het gezegd: „Een gebroken schaats komt riet voor". Maar Pieter zat er mee. Hij had nog drie uur. Dan zou het eerste pakje geleverd moeten worden bij de familie Woertsel en ris alles goed was gegaan, zou hij bij Padderloos bakje slemp kunnen drinken. Misschien had hij *n stukje kalkoen gekregen. Maar zijn reserve- id zou hij hard nodig hebben voor de gebroken toaats en hij wilde nu eens goed nadenken over afgelopen anderhalf jaar. Was hij wel op de goe- weg? Zou hij -niet terug kunnen lopen om te zeg- !'?n dat iemand anders dan maar zijn wijk moest 'ernemen, nu het nog kon? Pieter dacht na. Nooit duidelijker had hij de woor- ito van zijn vader gehoord: „Jongen, Pieter, begin !f niet aan. Kies een eerlijk handwerk, dan kan je gebeuren. Wie een handwerk kent, staat stevig, toar een kerstman. Jongen, geloof me, daar zit !*n brood meer in. Dat is uit de tijd, je bent er 'indien het type niet voor. Maar Pieter had zijn kin vooruitgestoken, de kin Hij nu grondig verfoeide en had doorgezet. In begin was het zo fijn geweest en was hij blij let zijn koppigheid. De directeur van de „School opleiding van kerstmannen" had zo mooi over de inkomst gesproken, over de edele taak en de lera- y hadden hetzelfde gezegd, precies zoals Pieter fjrich had voorgesteld. 'Maar in de klas was hij de minste geweest. Nee, met zijn cijfers, die konden bijna niet beter. Jar bij de jongens. Voor elk karweitje was hij goed Itnoeg, bij ongelukjes verscholen zijn klasgenootjes :ch achter zijn rug en de ouderen, de jongere kerst enen die leerling-af waren, namen hem, waar dan te grazen als het maar mogelijk was. „Neem jij die ar maar", had Tobias Torenveeg gezegd. „Die is nog net goed genoeg voor jou. Een andere maak je toch maar kapot. Leer jij het vak maar eerst eens in de praktijk, ventje, dan zullen we verder zien". Nu huilde Pieter bijna. Maar omdat hij dat nog nooit had gedaan slikte hij nog eens diep en trok hij zijn bontjas uit. Zijn geruite bloes was nog warm genoeg, nu hij stilstond en hij stroopte de mouwen op. Maar aan de gebroken schaats was niets te doen, zonder smid. Pieter trok zijn jas weer aan, maakte Pedro los die zowaar gras had gevonden en stapvoets ging hij op weg, naar de stad die pakjes ve**wachtte. Van hem, Pieter de tweedejaars leerling-kerstman, die voor het eerst een wijk had gekregen. Hij had een besluit genomen: éérst de wijk doen, hoe dan ook en dan met de directeur praten. Hij zou ten minste proberen de wijk te halen dan stond hij in een gesprek sterker. Heel langzaam, meter voor meter kwam Pieter ver der. Hij dacht aan de stuivende galop van een kwar tier geleden, toen de punt van zijn muts klapperend aan zijn hoofd trok in de koude luchtstroom en Pedro fier met de belletjes rinkelde. Af en toe klonk nu een belletje. Maar niet helder. En de punt van zijn muts wapperde niet. Het was een nare geschiedenis. De stad bleef ver weg en on der zich voelde Pieter soms een tik, wanneer de ge broken schaats tegen iets hards stootte. Toch kwam Pieter dichterbij. Hij was al een boer tegengeko men die kerstmannen alleen in vliegende vaart voor bij had zien komen en nu verbaasd keek. Maar Pie ter had niet teruggekeken, verlegen en een beetje beschaamd. Hij overdacht, hoe hij de boer toch om raad had kunnen vragen, maar de gedachte verwierp hij. „Kan je niet doen, als kerstman", dacht Pieter. Toch zou hij hulp best kunnen gebruiken en hij schrok niet op toen hij een schim naast zich zag van een paard en toen van een grote platte wagen. „Heb je geen haast, zeg?" vroeg een zware stem. „Moet jij je pakjes niet kwijt? Moeten de mensen zónder cadeautje Kerst mis vieren? Hebben ze aan kalkoen genoeg?" Pieter keek op. Hij zag een rond gezicht onder een grote pet en ogen, die hem priemend aankeken. „Nja, eh, nee meneer. Maar de schaats van mijn ar is gebroken. Kijk maar, daór". Pieter stopte en samen bekeken ze de schaats, waarvan de breuk nu duidelijk zichtbaar was. Tien minuten later zat Pieter in Kappelderheide, bij de familie Padderloos achter een bak slemp en een stuk kalkoenepoot. Nog twee uur en dan zou zijn ar klaar zijn. Bofte hij even, dat hij Japiks was te gengekomen en dat de smid best een uurtje had om zijn ar te repareren. Gelukkig maar, dat hij op school altijd goed had opgelet; het rondbrengen van de pakjes was hele maal niet moeilijk en op elke vraag had hij het ant woord al klaar. „Word je als kerstman geboren?" (Antwoord op bladzijde 171:) „Neen, men is kerst man als men ervoor wordt geroepen". Uitleg van de ieraar-contacten: Dat antwoord is voor de meesten te moeilijk. Ze nemen er genoegen mee, want eigen lijk interesseert het ze ook niets. Blijft iemand aan dringen, dan neem je hem even apart". Pieter had wijk VI gekregen, voor beginnende kerstmannen. Zou hij het goed doen, dan kreeg hij zijn diploma. Zo niet, dan moest hij van school, want de directeur nam geen halve maatregelen. Maar de wijk ging goed. Niemand merkte dat hij eigenlijk nog maar leerling was en het meeste ple zier had hij om het gezicht van boer Japiks, toen hij twéé pakjes gaf. Een die al voor Japiks was be- stemd en één van iemand die verhuisd was. Zijn proef was geslaagd. Pieter wist dat een groot kerstman zijn doen en laten had waargenomen (een groot-kerstman is zoiets als een inspecteur van on derwijs) en dat hij in de stad, op het dak en in huis geen fouten had gemaakt. De smid had niet alleen de breuk gemaakt, maar ook een scheurtje in het linkerijzer, dat best eens verder kon gaan en weer stoof Pieter op de terug weg over de verlaten landwegen door de sneeuw. Maar opnieuw stond hij plotseling stil en bond hij Pedro aan een boom. Van ver weg hoorde Pieter de slagen van kerst klokken, die hem als een groet werden nagezonden, ten minste, zo voelde hij dat. „Kerstklokken", dacht Pieter. „Zo klonk het thuis". Toen hoorde hij ook de zware galmende slagen en even betrapte hij zich erop, dat hij luisterde als vroeger, toen hij zelf» nog nooit van een school voor kerstmannen had gehoord. Maar nü vertelden de klokken hem, dat hij was in gewijd en dat hij erbij hoorde. En Pieter luisterde, of hij de stem van een bekende hoorde en wat was de klank van de klokken anders dan een stem van een bondgenoot hij trok de rand van zijn rode muts wat steviger om zijn hoofd, nieste en liet Pe dro draven. Weer floot de nu ijzige wind om zijn hoofd, maar Pieter merkte daar nauwelijks iets van. Hij, de kerst man keerde terug op zijn basis en hij was niet ziek geworden, hij had zijn pakjes niet verloren en de directrice van het tehuis voor onbehuisde loodgieters had gezegd dat hij „zo'n aardige kleine kerstman- was. Nee, zijn klasgenoten hoefden hem niets meer te vertellen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1965 | | pagina 25