Tegoedkoop Het topduel Pion meer DE VERRADERLIJKE MUZE Kom er ACHT-er a m ss B a i n B a B B s i b« B 1 B i Zaterdag 6 november 1965 Pagina 2 Weekeindbijlage L.D. Extrjatei Brldgevraag van deze week: Noord gever, NZ kwetsbaar, parenwedstryd. Zuid heeft; A ATI 9 A H 3 O B 6 3 f 7 5 4 3 Noord één ruiten oost twee klaveren wat moet zuid doen? BRIDGE Hoe riskant het is een één contract van de tegenpartij te doubleren als men zelf met gro te waarschijnlijkheid een man- chébod kan maken, heeft me nigeen in de praktijk ontdekt. Slechts wanneer de tegenpartij kwetsbaar staat en men zelf niet, kan zo'n doublet wel eens de voorkeur hebben boven een eigen manchebod. Ook in onder staand partijtje misten OW de boot; hun straf doublet bracht te weinig op, hoewel het met open kaarten succesrijk had kunnen zijn. 4 A V 8 6 9H 9 7 4 2 A 4 B 9 2 74 B 8 3 O H V 10 9 3 f AH4 N 4 H B 9 3 C A V 10 6 O 6 4 10 8 6 3 4 10 6 3 B 8 7 5 4 2 4 V 7 5 West gever, niemand kwetsbaar. Aan verscheidene tafels hadden OW in een parenwedstrijd drie SA geboden en dat ook steeds gemaakt, voor een score van tenminste 400 punten. Weliswaar hébben OW slechts 22 punten samen, maar daar noord zich wel met het bieden moet bemoeien, wordt het oost dui delijk dat praktisch alles in schop pen en harten goed zal zitten, zo dat dan drie SA (na wests ruiten bod) een gezonde onderneming wordt. Aan één tafel wisten NZ hun verlies tot drie honderd punten te beperken enerzijds door goed bieden en goed afspelen, anderzijds doordat de tegenpartij (zoals zo vaak bU dergelijke kleine contrac ten) door een klein foutje de volle buit (500) misliep. West opende één ruiten noord doubleerde, een begrijpelijke actie oost redoubleerde, gemotiveerd door zijn hoge kaarten zuid kon niet anders doen dan eerst passen west paste noord één harten gedoubleerd door oost. Zuid nam nu een intelligente beslissing: hij liet zijn partner niet in het zeker hopeloze contract van één harten zitten, maar bood één schoppen, hopende dat dit een beter eindpunt zou zUn. West paste, noord ook en oost zette er (zoals dat heet) andermaal de bijl in en doubleerde waarna iedereen paste. Tegen één gedoubleerde schop pen kwam west uit met ruitenheer, noord won. Van tafel werd toen harten twee gespeeld zuid wilde zo snel mogelijk proberen tot af troevers in die kleur te komen. Oost, geen helderziende, nam met hartenvrouw en speelde in slag 3 klaveren naar wests klaverenheer. West vervolgde met troef noord een kleine en oost maakte de boer. Wéér kwam west aan slag, nu met een klaverenaas en trouw vervolg de west met schoppen zeven, ge nomen met het aas op tafel. Van noord uit kon zuid nu een harten introeven en daar zuid op de tweede klaverentrek de vrouw bij- gespeeld had, kon noord met kla- verenboer aan slag komen. NZ hadden nu reeds vier slagen, van tafel (noord) werd hartenheer na gespeeld en hoe OW ook speelden, noord moest nog een schoppenslag maken. De katastrofe was dus af gewenteld NZ hadden slechts 300 punten verloren. Wat was het foutje van OW? Na een dergelijk bledverloop waar bij zuid zéker niets in harten heeft had west met troef (schoppen) moeten uitkomen! In dat geval waren NZ niet verder gekomen dan vier slagen: twee schoppen, een ruiten en een klaveren. Nog beter was het geweest, als oost het maar niet op dergelijke subtilitei ten had laten aankomen en op drie SA had aangestuurd. H. W. FILARSKI. De Russische grootmeester Iser Koeperman heeft kans gezien om het duel met zijn landgenoot Tsje- golew, met als inzet de wereldtitel, te winnen. Hierdoor is hy voor de vierde maal wereldkampioen ge worden. Hiermee eiste Koeperman zijn titel terug die hij vorig Jaar in Me- rano aan Tsjegolew had moeten af staan. Dit deed hij eerder in 1962 in een match met Tsjegolew toen deze het wereldtoernooi in 1960 in Nederland had gewonnen. Hieronder volgen enige fragmen ten uit deze zo juist vorige week geëindigde match die uit 20 par tijen bestond. Na de eerste vier partijen hadden beiden een zwak moment gehad dat beide heren ver lies had opgeleverd. Tsjegolew deed het in de tweede partij in onder staande stand: KOEPERMAN DAMMEN KOEPERMAN i" m m m '1 1 M ÉPI MJÊ Antwoord op bridgevraag; Situaties van een dergelijk „type" moet men nauwkeu rig met de partner besproken hebben anders bestaat er géén bevredigend bod! Zuid kan doubleren, maar zelfs als oost drie down zou gaan (500) is het zeer de vraag of dat voldoende is, daar NZ vrijwel zeker de manche kunnen maken, misschien wel een slem. Het spel is zó sterk, dat een mancheforcing gedaan moet worden: slechts drie klaveren (bod in kleur der tegenpartij) komt in aan merking. In modern bridge moet noord daaruit niet af leiden, dat zuid „eerste con trole in klaveren heeft, maar dat zuid slechts wilde aan geven, voldoende sterk te zijn voor een manchebod. TSJEGOLEW 32—28, 16—21: 2. 31—26, 18—22; I. 37—32, 11—16, 4. 41—37, 7—11; i. 34—29, 1—7; 6. 37—31, 12—18; en iu volgde: 7. 28—23, 19x37; 8. 38— 12, 27x28; 9. 29—24, 20x38; 10. 43x1; :ie diagram. TSJEGOLEW Kuni U ae acht arwijKingen in de oeiae ooveusiaande tekeningen vinden? De juiste oplossing vindt U elders in dit Bijvoegsel. TSJEGOLEW Hier had wit als laatste zet 36-31? gespeeld. Zwart had toen geen moeite meer om te winnen door: 25—30, 34x25, 24—29, 33x24; 13—19, 24x4; 12—18, 4x22; 17x50. Iets dergelijks overkwam Koeper man in de vierde partij: In de tweede diagramstand had hij als laatste zet 24—30? gespeeld. Tsjegolew won toen eenvoudig door 27—22, 17x19;39—34, 30x28; 32x3. In de derde partij liet Tsjegolew met zwart in de opening een damcombinatie toe. De dam kostte Koeperman een stuk maar hij had geen mogelijkheid de dam veilig te stellen en moest na een aantal zetten de dam voor een gelijk aan tal stukken afstaan. In de stelling van diagram I heeft wit weliswaar een pion meer, doch het zou nog wel heel moeilijk vallen dit materiële voordeel ook in winst om te zet ten. Bij nauwkeurig verdedigen door zwart kan het heel lang duren. SCHAKEN KOEPERMAN Het ging toen verder: 10 14—19; dreigt 13—18, 11. 1—34, 19— 24; 3933 kan niet wegens 2227 en 4238 gaat niet wegens 2429. 12. 49—43, 10—14; 13. 42—38, 14— 20; 14. 31—27, 22x31; 15. 26x37, 2430; 16. 34x14, 9x20; en hiermee was de dam van het bord verdwe nen. De party werd remise. F. GORDIJN. i 1 I 1 1 IB I H a B B I BIB&I ruil in. 1Lc6xd5? Zwart rekenJl de op 2. exd5, Pf6; 3. d6t, Kd7j waarna de witte pionnen geblok-T keerd, hun kracht hebben verloren. Verrassend echter volgde niet 2. exd5 maar 2. c5-c6t!, Kc7-d8; 3. Lb4-a5t, Kd8-e74. c6xd7! Deze pion dredgt op d8 tot Dame te pro moveren, zodat zwart wel gedwon gen is hem met 4ke7xd7 te slaan. Daarop volgt dan 5. e4xd5 en zwart kan opgeven. Aafjes selectecrtle niet 1 Bert us Aafjes. „Het Ge vecht met de Muze". Con tact, Amsterdam. Om iedere vergissing uit te sluiten wil ik beginnen met te zeggen dat deze bundel een ver zamelbundel is en niet alleen een herdruk van de oorspronke lijke bundel. ,flet Gevecht met de Muze". Behalve deze verzen vindt men er verzen in van ,flet Zanduur van de Dood", een groep Sonnetten uit 1938" en nog een Verspreide Gedichten". De groepering van de verzen verschilt tamelijk veel van de grote uitgave van 1947, maar als ik het wel zie is de dichter weer teruggekeerd tot de samenvoe ging van de oorspronkelijke bun del. Althans, ,flet Gevecht met de Muze" ik bedoel nu de oor spronkelijke bundel heeft weer dezelfde vorm die de uit gave van 1940 had. Ik wil dus aannemen dat het met de an dere ook zo zal zijn. Nieuwe ver zen zijn er niet bijgekomen; er zijn ook geen verzen weggelaten. Voor dat laatste zou echter iets te zeggen zijn geweest. Wanneer een dichter en zeker een zo vruchtbare als Aafjes na bijna twintig Jaar heruitgeeft, dan zou het voor de hand liggen dat hij een schifting zou hebben toe gepast en Indien mogelijk, hier en daar een en ander opgeknapt Want bij herlezing van deze eens zo bewonderde verzen, vraagt men zich toch wel af waai- die bewon dering eigenlijk op gebaseerd is geweest. Dat is nog wel na te gaan. De poëzie van Aafjes had het ver rassende van het directe en van het grote (ogenschijnlijke) ge mak waarmee hij kans zag zijn ervaringen groot en klein in lyriek te veranderen. Aafjes was en is het voorbeeld van de volksdichter, waarmee ik niets afkeurends wil zeggen. De troubadour is mogelijk Juister, ten eerste omdat zijn ver ren die Indruk maken van impro visaties en omdat ze voor een groot aan do erotiek gewijd zij a Men heeft van Aafjes gezegd, dat hij zulk een virtuoos dichter was. Nu is dit op zichzelf een uitdruk king met een dubbele bodem. Men kan er mee bedoelen, dat wat ik reeds opmerkte, nl. dat hij bij de minste of geringste emotie creatief wordt. Men kan er ook mee be doelen dat hij het handwerk van het dichten tot in de perfectie be heerst. Inderdaad, Aafjes' verzen maken de indruk van grote beheer sing, dat is juist. Maar by deze herlezing heeft mij toch het bange gevoel bekropen, dat men betoverd door de zangstem, de ogen heeft gesloten voor de vele imperfecties van deze verzen. Helaas, na zo lan ge tijd zijn de ogen weer koel en open geworden en men staat ver wonderd over de rare mededelin gen die men in deze bundel aan treft. Ik zal mij voorlopig bepalen tot het taalgebruik. Boeken nuRkt Ten eerste is er dat „Zanduur". Ik vind het Jammer dat de dich ter geen afstand kan doen van dit lelijke germanisme, want dit woord is even gek als wanneer men een kraan een „haan" zou noemen. Op blz. 12 staat een gedicht dat „Lan delijke Herfst" heet. Leest men dit vers kritiekloos, dan emaneert er Inderdaad een stemming van herfst. Maar gaat men werkelijk lezen dan vraagt men zich toch in gemoede af wat dat betekent: „Hoe krachteloos doleren/de bladeren door de perken;". Het woord „do leren" toch roept onmiddellijk as sociaties met de dolerende kerk op en voorts nog niet zoiets als een klacht indienen, bij de belastingen bv. Beide betekenissen zijn negen tiende eeuws. Indien het inder daad des dichters bedoeling was geweest om deze blaren zich te la ten beklagen en nu gebruik ik de betekenis heel vrij dan zou het woord „krachteloos" er niet aan te pas kunnen komen, zomin als „door". De dichter heeft blijk baar aan „dolen" gedacht en het extra mooi willen maken. Gaan we verder met de ontleding, dan lezen we dat „De zwaluwloze hemel/ Staat als een leeg gehunker/ Over het grijs moeras;/ Alleen de oevers schuimen,/ Een nimf oogt door de pluimen/ enz. enz. Nog daargela ten dat in verband met die „plui men", die rietpluimen zullen zijn en dus goudgeel in de herfst, dat „grijs" niet opgaat een moeras schuimt niet, ook niet aan zijn oevers. Daarna wordt er „een dood stil terras" geboden waarop een kind takken sprokkelt en het sier gewas dunt. Dit kind is blijkbaar bezig de tuin wat op te ruimen. Maar waarom dan op het terras? In de laatste strofe klinkt het schot van een jager en de hond komt met het wild aan, dat een „goudfazant" is. Bij mijn weten wordt er wel op fazanten maar be paald niet op goudfazanten gejaagd. Die plegen in hokken te huizen. In het vers „Stadspark" worden we geconfronteerd met een zee- mermin die in die holle boomstam van mijn dolle dromen" huist. Het spijt me maar dat beeld van die zeemeermin in die holle boomstam neen, neen. Op hol geslagen beeldspraak is er in „De Eenza men". „Ook wij dreven die dag/ Op de beschuimde zee/ van onze lief de verder-"/, best. Maar drie re gels lager noemt de dichter zichzelf „Ik dwaze herder". Dwaze schip per had mij juister geleken, maar- dat rijmt niet op „verder". In het vers „Gezicht" zijn het de bosnim- fen die mijn lachlust opwekken, want „Zij hielden hun dijen dich ter/ dan bij volle maan bijeen" hetwelk al een eigenaardige bepa ling, maar bovendien verklaart de dichter dan verder" En daardoor liepen zij lichter/ Over de wulpse steen;". In „Voorjaar" „suizelen de iepen/ als boegbeelden boven het ondiepe/ groene water van de at mosfeer". Aangezien dit op de grachten gebeurt, wil ik aannemen dat de atmosfeer en het water een zijn. Maar suizelende boegbeel den dat is een voorbeeld van te vlug en onnadenkend neergeschre ven beeldwerk. En tot slot nog een van de al lervreemdste mededelingen op blz. 56 waar van de merel, die op de laagste tak verschoven is, wordt gezegd „Hij zingt in het vooron der". Men verwijte my niet, dat je zo niet over verzen oordelen mag, een opmerking die door de gemid delde lezer maar al te vaak ge maakt wordt. Zeker mag men, nee, men moet zelfs met zyn volle ver stand verzen lezen, want met mee deinen is men er niet Wie niet met zyn volle en scherpe aandacht met steun van het gehoor en het oog en ik zou byna zeggen met de smaak ook nog, verzen leest, leest ze niet. Zoals ik al zei, heb ik mij al leen beperkt tot het gébruik van de taal bij deze dichter. Dat hiermee het bekende offer aan het rijm, genaamd stoplap, sa mengaat is duidelijk. Ik vind het jammer. Een dichter die zo'n vers van uiterste charme en lief lijkheid kan beschrijven als „Waarom, mijn lief", zou toch werkelijk beter doen met eens grondig opruiming te houden en uit zijn vele verzen alleen dat te kiezen wat superieur is en dan nog eens een bundel uitgeven. Wij hebben niet zoveel schrijvers van goede erotische poëzie en daarom CLARA EGGINK Wit speelde 1. Lb3-d5, een voor de hand liggende zet. En nu be oordeelde de zwartspeler de situatie verkeerd, zag de duivelse dreiging althans niet en ging op de loper- Kom er ACHT-er 1. onderkant van emmer man rechte 2. schip rechte heeft meer rook 3. anker op rechter man zyn arm. 4. staartje muis 5. steel van borstel man links 6. vlag schip rechte 7. tatoeëring man rechts heeft drie haren 8. broek man rechte. m m i, m m In de stelling van diagram II be schikt wit over het loperpaar plus nog een pion-meer. Dat moet dus wel een gewonnen party betekenen. Maar hoe pakt men dit aan? De richting welke weg men kiezen moet, wordt aangegeven door de vergevorderde vrije a-pion. De zwar te koning mag niet uit het befaam de (of beruchte) „vierkant". Dus: L Lc4-d5tKc6-b6. Want na Kx d5 volgt a6-a7-a8D. 2. Lel-a5tWe derom een offer, dat wegens de op mars van pion a6 niet aangenomen mag worden. 2Kb6xa6; 3. La5x d8 en nu kan wit gemakkeiyk win nen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1965 | | pagina 10