Een kasteel is een bodemloos vat' Nederlands antieke rijkdom is duur Hang Teneur Jaterdag 7 augustus 1965 Pagina 1 HEEL vee! Nederlanders hebben (in de zomer!) wel eens verzucht:Wat is het toch fijn om in zo'n kasteeltje te wonen". Vrijwel geen bewonderaar zal echter op dat moment de financiële consequensties van dit te bewonen (dus niet van het verwerven) and er ogen hebben gezien. Nu is het seizoen er weer en opnieuw vergapen velen zich aan de antieke rijkdom van zo'n stukje Nederlands cultuurbezit. Daarom hebben wij een paar kasteelbewoners bezocht en hun gevraagd naar de financiële moeilijkheden en mo gelijkheden van het bewonen van een slot. Als grootste moeilijkheden noemden vrijwel allen: perso neelstekort, te zware belastingen en te grote onderhoudskosten. Voor sommigen dreigen deze moeilijkhe den onbedwingbare bergen te worden, zodat ze aanvechtingen krijgen om er uit te gaan. Maar als de de pressie is overgedreven steken de liefde voor hun b ezit, de hang naar de antieke voorwerpen en de ver wondering over het feit dat zij kunnen wonen in een van Neêrlands waardevolste geschiedenisstukjes, weer de kop op en bereiken ze, al dan niet met hulp van Monumentenzorg, de top van de barrière. z A T E R D A G S E S IJ L A G E (LEIDSCH DAGBLAD Linksboven: De achterzijde van Huize Zwijnsberg te Helvoirt. Linksonder: Al leen het kapelletje en de poorttoren resten nog van de burcht, die eens in het landschap ten noordwesten van Breda domineerde. Rechtsonder: Vier m atuur- kanonnen flankeren de toegang tot het prachtige slotje van Neerijnen. Hieronder: In het rechtergedeelte van het Slotje van Well zijn duidelijk lichte vlekken zicht baar. Het zijn stukken, die er ia zijn gezet na de tweede wereldoorlog, toen een beschieting ernstige schade had aangericht. „Ik voel het bewonen van een kasteel ais een culturele daad". Deze woorden njn van Jan vaa Lanschot, mede- eigenaar en permanent bewoner van het buitengoed Huize Zwijnsberg in Helvoirt. Mede-eigenaar, want hij heeft na de dood van zijn moeder in 1958 met drie zusters een maatschap opge richt om de kosten van onderhoud en bewoning van het uit de zestiende eeuw stammende huis ea de 22 hecta re grond erbij enigszins draaglijk te hooden. Een vaa die zusters is inmid dels overleden. «Veel kastelen worden nu gebruikt als conferentie-oord, instituut, of inrich ting voor gehandicapte mensen. Dat is zeer loffelijk weliswaar, maar al gauw blijkt dan zo'n gebouw te klein, en wordt er een bouten barak of zelfs een stenen gebouwtje aangezet. En welke architect voelt nu nog aan, wat de bouwer van bet kasteeltje vierhonderd jaar geleden bedoelde of wilde met zijn vormgeving? Het gevolg is, dat een stukje cultuur op die manier wordt vew?*inkt en de eigenlijke schoonheid verteren gaat", alou» 7an Lanschot. „De kosten van het bewonen van een kasteel zijn eigeolijk niet meer op te brengen. Niet alleen is het onderhoud duurder geworden door de hogere lo nen en kost bet enige personeelslid, de tuinman, ai meer dan achtduizend gul den per jaar, maar bet te nu vooral fiscaal moeilijk. Het ligt aan de in specteur, of je een redelijk bedrag voor het onderhoud kunt voteren als aftrekbare post, of je veel personele belasting moet betalen, of het hele sa laris van de tuinman mag worden af getrokken, of de vermogensbelasting binnen redelijke grenzen blijft. De be- keadheid van deze belastingambtenaar met de kapitaalkracht en de omslan- (figheden van een kasteelbewoner kun nen in dezen een heleboel goed doen. Uiteindelijk bewoon je ook een kasteel voor het algemeen welzijn. Je stelt je park open voor bezoekers, soms zelfs je huis, je onderhoudt een van de oud ste bezittingen van ons land en je boodt het in de originele staat opdat bet nageslacht enz. Mag de staat daar dan iets tegenover stellen of niet?" De Bossche bankier Jan van Lanschot beeft trouwens meer noten op zijn fi nanciële „klaag"-zang. „Ik heb inder tijd wel ge$>robeerd om een subsidie te krijgen, maar: ten eerste was het bedrag nog geen kwart van wat ik no dig had, ten tweede werd het opgeteld bij mijn inkomen en (zeer zwaar) be lastbaar gesteld en ten derde kostte mij dat een groot deel van de vrijheid die ik nu heb. Ik heb dus geweigerd, hoewel ik het z o nog kan krijgen van Monumentenzorg". Nog een moeilijkheid Van Lanschot noemt het de voornaamste is het schoonhouden van het 22 kamers tel lende huis. Dit is niet alleen moeilijk voor kasteelbewoners, maar voor alle bewoners van oude, grote huizen. „Mijn vrouw kan het allemaal niet al leen en huishoudelijk personeel is niet te krijgen. Het vervuilt overigens niet, mede dank zij mijn zusters, die een helft van het huis tijdens hun vakan ties bewonen en schoonhouden. Gevraagd naar wensen omtrent bijzon dere financiële voorzieningen voor kas teelbewoners antwoordt Van Lanschot ten slotte: ,.De personele, vermogens- en grondbelasting moesten voor ons worden afgeschaft". Niet eflte kaeteetbewo«er zal zich om wil le vaa het antieke bouwwerk in grote financiële lasten steken, of zelfs zijn wet vaart offeren aan de (vaak senti mentele) hang aan zijn bezit. Soms vindt de kasteelbewoner het bouwwerk als woning bepaald onbelangrijk, hoe wel hij er altijd plezier in heeft en er graag meer geld voor over heeft, dan voor een nieuw huis. Het gaat hem meer om wat er bij hoort, landerijen dus af boerengrond. En wordt hem de ze grond afgenomen voor welk uitbrei- ook, dan vertrekt hij en laat zonder noemenswaardig bloedend hart het stukje oudheid aan een ander. Mensen, die er zo over denken zijn me vrouw Schalk-Peeters, haar 22-jarige zoon en haar dochters. Zij bewonen de oude boerderij-poorttoren „Huize Ga geldonk" of wel het „Hooghuis" in Prinsenbeek op de n.w.-grens van Bre da. Daar wonen ze al sinds 1940, toen het gebouwtje precies 496 jaar oud was. Maar in de middeleeuwen stond er meer dan alleen de toren en de ka pel, die nu resten van het grote verde- digingsslot van de Heren van Breda. En toen bedroeg de oppervlakte van de landerijen 67 hectare meer dan de dertien van nu. Binnen niet al te lange tijd zal de op pervlakte opnieuw zijn gekrompen door het in noordwestelijke richting opdringen van Breda's stedelijke con glomeratie. Dat zal dan voor de Schalks het sein zijn de antieke wo ning te verkopen en een nieuw bedrijf te beginnen in een van de Zuiderzee polders. „Mijn pas overleden man heeft deze to ren in 11140 eigenlijk gekocht voor een ander", aldus mevrouw Schalk-Pee- ters. «Door allerfel lotnwtighedcn zijn wij er echter zelf in gaan wooen en ik heb er achteraf geen spijt van gehad. In het begin wel. Het huis was volkomen verwaarloosd, het rie ten dak was vrijwel nergens heel, een schoorsteen was naar beneden geval len, de vloeren waren zo rot, dat je er niet op kon lopen en de rest was grontfig vervuild. De vorige eigenaar heeft er niets meer aan gedaan dan het bij zijn vertrek weghalen van alle antieke zaken, die bij het huis behoor den. Jaren hebben we nodig gehad om het enigszins bewoonbaar te maken. In 1953 is bet eindelijk gerestaureerd op kosten van Monumentenzorg, tenmin ste, tien procent moesten we zelf be talen en het onderhoud ad ongeveer tweeduizend gulden per jaar komt ook voor onze rekening". In dat on derhoud zitten voor de familie Schalk de grootste problemen. „Het is levens gevaarlijk om op het dak te klimmen en we krijgen daarom geen enkele rietdekker om het zo nu en dan te re pareren zonder er eerst een dure stel ling om te laten bouwen. Verder is alles groter, de te schilderen opper vlakten vooral". Het interieur toont overigens weinig sporen van de hoge dig om te voorkomen, dat het huis met de omliggende terreinen verwaar loost De baronesse kan zelf niets doen door een lichamelijke handicap. Zij leeft van ée opbrengsten van het land. Een aardige iflusfraüe wan baar «esltu- in de gemeenschap „Het leven in een kasteel is eigenlijk een anachronisme. Het past niet meer in deze tijd, die aldoor probeert zijn eigen gedragspatroon en -tempo te vin den. Maar je doet het wel, omdat je voor de maatschappij van nu iets van vroeger wiit bewaren. Je vecht er als het ware voor om te voorkomen dat bet cultuurkind van eertijds wordt weggegooid met het hoog-sociale af- waswater van nu". Deze teneur heeft de mening van jonk- vrouwe J. E. baronnesse van Pallandt van Waardenburg en Neerijnen, be woonster van een uitermate goed on derhouden middeleeuws lustoord in het Betuwedorp Neerijnen en eigenaresse van de achthonderd jaar oude burcht ia Waardenburg. De rechtervleugel van deze versterkte veste is verhuurd aan de oud-burgemeester van Rossum, de heer Goelst Meyer. De rest van het gebouw is met rijkskapitaal (van Mo numentenzorg, uiteraard) geconsoli deerd tegen verval. De freule zoo met een heleboel slechte *éem ge noemd, en met een beetje goede wil „sociaal". Immers, het in stand houden van een feodale status" nu, anno 1965, is een sociale cultuurdaad, die een heleboel kost, en niet alleen geld. „Alleen al het overgaan in erfe nis van het goed, twee kastelen, zes honderd hectare land, boomgaarden en pachtboerderijen, kostte al een klein vermogen aan successierechten", al dus de baronesse. „En dat vind Ik ir reëel. Immers, je houdt dit niet alleen in stand voor je zelf. maar je krijgt wel de indruk dat ze (de regering c.q. de fiscus) proberen aan deze „toestan den" een eind te maken. Terwijl aan de andere kant Monumentenzorg alles in het werk stelt om een beetje ge schiedenis te behouden, desnoods t«n koste van enorme kapitalen. Ook de andere belastingen voor dit bezit, dat toch gedeeltelijk is opengesteld ten al gemenen nutte, kan ik onmogelijk erg laag vinden, hoewel men terdege reke ning houdt met mijn positie". De personeelsbezetting in het slotje van Neerijnen wordt gevormd door een huisknecht van 74 jaar, een keuken en een werkmeisje, een kamenierster en tem tuinknecht. Dit personeel te no de beeriijk- heidsr echten die zij ais bezitster van kasteel Waardenburg beeft presiden te-kerkvoogd, plant- ea visrecht, unica coiatrix (alleenbestuurster) van de vé- carie en oppergastbnisineesteresse. Ge lukkig voor haar en voor de bevolking bestaan veel van deze heerlijkheden slechts nog in naam. Ik zou met een variant op de woorden van koningin WHhefemna kunnen zeg gen: Ik ben hier alleen, maar niet eenzaam". DR zegt mevrouw E. J. Backer, bezitster en bewoonster van het „Slotje van Well". Talrijke min of meer mooie, maar antieke voorwerpen en boeken bevat de inventaris van het lustoord aan de Maas. Helaas is bet financieel bij lange na geen lustoord. „Het is een bodemloos vat. Elk bedrag gaat er in en niets komt er uit. Alleen het dak kost al een ton aan restauratiekosten. Dat moeten we zelf voorschieten en na vijf jaar krijgen we negentig procent te rug van Monumentenzorg. Maar wat is er over vijf jaar? Welke garantie heb ik, dat daarmee de moeilijkheden zijn opgelost? En wie betaalt bovendien de forse rente? Het zijn allemaal niet te beantwoorden vragen. Voorlopig echter is er een noodvoorziening getroffen voor twee jaar dat duurt inmiddels al tien jaar". Het zijn niet alleen deze moeilijkheden, die de eigenaresse van het Slotje van Well bijzonder zwaar wegen. Vooral het schoonhouden van tuin en buis vergt veel van haar, omdat mannelijk personeel in Well uiterst schaars fcs. „AHes trekt tegenwoordig naar Rotter dam. Daar verdienen ze meer dan hier en ze worden gehaald en ge bracht in een verwarmde bus. Als K dan iemand kunt krijgen voor een paar uur, vraagt bij zoveel geld, dat je hem haast geen tijd gunt om een sigaret te roken". Het klinkt allemaal vrij bitter, maar voor iemand, die continu tegen de financiële muur staat is het begrijpelijk. „Het liefst zou ik de onbewoonde linker vleugel, die overigens niet de ouder dom heeft van de rest van het bijna duizend jaar oude slotje, w-ftlen laten bewonen door een echtpaar, dat mij in ruil daarvoor helpt met het schoon houden en onderhouden van bet buis. Helaas is iedereen er alleen zomers enthousiast voor te krijgen. Als het kouder wordt moet je hier namelijk met een jas aan door het huis lopen". De kosten zouden voor mevrouw Backer en haar uithuizige kinderen niet zo hoog geweest zijn, als het pas geres taureerde huis in de oorlog niet vrij wel totaal vernield was. Daar zijn ze, mede door de dood van haar man, nooit meer helemaal bovenop geke-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1965 | | pagina 7