Prima partij Grote fouten Beginspel Harry Mulisch over het schrijverschap Kom er ACHT-er v M L ft ff VAZEN MET SIGARENBANDJES m mm mjt i ft l A Zaterdag 3 juli 1965 Pagina 4 Wekelijks bijvoegsel Uw Wereld Bridgevraag van deze week: Noord gever, NZ kwets baar, viertal lenwedstrij d. Zuid heeft: A 8 7 6, 9 A V 8 7, A 10 7 4, «f. H. Noord één klaver (geen con ventie) oost past wat moet zuid bieden?? Antwoord elders op deze pagina. BRIDGE Hoewel de Noordamerikanen bij het wereldkampioenschap, dat in mei te Buenos Aires werd gehouden tegen de Italianen weinig kansen op succes kregen, hebben verscheidenen hunner toch een prima partij bridge ge speeld. Het volgende spel is zeker niet alledaags en ik ken heel wat brid gers die het contract niet gemaakt zouden hebben! Het kwam voor in de wedstrijd VSArgentinië. 6 H 4 2 A V 8 7 A A H 9 6 4 A H V 5 2 N B 9 7 4 V5 w o 10975 B10 4 O 62 •frl0 85 z +V73 1083 A B 8 3 O H 9 5 3 I B 2 West was de gever, OW kwets baar. Met Amerika NZ verliep het bieden! west één schoppen noord doubleerde oost twee schoppen zuid drie harten west paste noord vier harten allen pasten. Tegen vier harten kwam west uit met schoppenheer en speelde In slag 2 de ruiten vier na, geno men met ruitenaas van tafel (noord). De zuidspeler (Erdos) werkte het spel af alsof htf het met open kaarten speelde! Hij maakte kla veraas en klaverheer, waarna hij in de 5de slag een kleine klaver van noord in eigen hand met har ten drie troefde. Vervolgens speelde zuid hartenaas, daarna de harten acht (bij west viel de vrouw) ge nomen met de harten heer van noord. Het was nu duidelijk, dat oost met vier troeven begonnen was en dus op dit moment nog harten 10,9 over had. Van tafel (noord) werd nu een vrije klaver gespeeld en oost kon nog zo piekeren over het tegenspel, down zou hij zuid niet meer kun nen spelen. Terecht besloot oost de vrije klaver van noord met harten negen in te troeven, zuid ruimde schoppen acht op. Troef spelen kon oost niets hel pen, daar de tafel hóóg was. Dus verkoos oost schoppen te spelen, die in noord werd afgetroefd. Zuid kwam hierna weer aan slag met de ruitenheer, hij haalde nu de laat ste troef bij oost weg door harten boer te spelen, kon nog met ruiten naar tafel komen en déar lagen alleen nog maar vrije slagen te wachten. Het betere eindbod voor NZ zou vijf ruiten geweest zijn; bij open kaarten is het zelfs gemakkelijk mogelijk om 12 slagen te maken met ruiten als troef, doch klein slem is bepaald geen verantwoord een contract in ruiten is vrijwel een onmogelijke zaak, na het te- genbieden van OW. Aan de tweede wedstrijdtafel be reikten de Argentijnen in de NZ- lijn niet meer dan een deelscore, zodat de Amerikanen een batig sal do van 250 punten noteerden, 6 matchpunten. H. W. Filarskl. De tweede ronde van het onlangs geëindigde werelddamtoernooi in Hoogezand-Sappemeer stond nog al in het teken van ernstige fouten. De Zwitserse kampioen Jan Cazemier was de eerste, in zijn partij tegen Tsjegolev, die mis- Tsjegolev DAMMEN Antwoord op bridgevraag: Misschien had ik de vraag moeten stellenwat moet suid niet bieden en het ant woord daarop zou geluid heb ben: twee Sansatout. Met een 4-4-4-1 verdeling moet men eerst trachten of er in een kleur gespeeld kan worden. Twee SA is een nietszeggend, het spel slecht omschrijvend, bod. De juiste actie is een kwes tie van systeem of stijl. De 17 mooie punten maken het ;ewenst te jumpen (bijv. twee in harten of ruiten), maar de kleurlengten doen ons een beetje huiverig te genover zo'n sprongbod staan tenzij men in theorie een dergelijke biedaanpak met de partner heeft vastgelegd. Een goed bod lijkt mijéén harten: Later kan men de grote overwaarde door ande re (of conventionele) biedin gen duidelijk maken. In de praktijd had noord 4 2, 9 H 9 4 2, O H V 8, *AV 7 3. Het slembod in harten behoort bereikt te worden (en is te maken). Zes Sans of zes ruiten gaan down. Hier vervolgde wit met: 25. 44 40? waarna zwart eenvoudig kon winnen door: 18—23; 26. 29 x27, 25—30; 27. 35x24, 20x38; 28. 43x32, 17—21; 29. 26x 17, 11x35. In de partij tussen de Kongolees P. Chiquito Nimbi en de Neder landse studentenkampioen A. Scho tanus ontstond na wit 31. 3128, de volgende stand: Schotanus 38x29, 13—19; 38. 35—30, 9—13; 39 4540? hier ziet wit een een voudige damcombinatie over het hoofd. 14—20; 40. 25x32, 22—27; 41. 31 x22, 18x49; 42. 39—34, 49— 32; wit kan nu de dam afnemen door 42—38, 32x43; 30—25, 43x30; 25x34 maar na 21—27—32 enz. verliest wit dit eindspel. Hy ver volgde met: 43. 4439 en spande hiermee zijn tegenstander een listige valstrik. Op nu 3228 zou volgen: 4237! en zwart moet 5 stukken slaan naar 31 en wit wint nog door 36x9! Zwart liep er niet in en speelde 43. 325; en won vrij snel. In een boeiende partij tussen de Rus Skretensky en de Nederlander Okrogelnik, waarin de laatste van meet af met een korte vleugel opsluiting had moeten spelen, was na de 40ste zet van zwart 2024 de volgende stand ontstaan: Okrogelnik Kunt U de acht afwijkingen in de beide bovenstaande tekeningen vinden? De juiste oplossing vindt U elders in dit Bijvoegsel. Kom er ACHT-er 1. letter veranderd 2. prijskaartje handdoek 3. etalagepop zak is kleiner 4. man links manchet langer 5. etalagepop zijn benen dikker 6. bril man links 7. lichtknopje in kleedkamer 8. zool man rechts m Het spelverloop was: 31. 23 28; 32. 41—36, 16—21; 33. 37—32, 28x32; 34. 42x31, 19—23; 35. 48— 42. 23—28; 36. 33—29, 24x33; 37. Skretensky Wit vervolgde hier met: 41. 42— 38. Inplaats hiervan kon hij een stuk winnen door 2822, 17x28; 26x17, 11x22: 27x18. 23x 12; 32x34. Waarschijnlijk heeft hij gedacht dat het na 4238 gemak kelijker gewonnen was. Zwart ver raste hem nu met: 41. 1722; 42 27x18. 23x 12; 43. 26x17, 24— 30; 44. 25x23, 7—12; 45. 8x17, 11x42; 46. 37x48, 19x26; en wit moest zich nog haasten om de remisetrein te halen. F. GORDIJN. Opvallend is, dat sterke spelers, van wie men kan aannemen dat zij van openingen wel aardig wat af weten, de eerste zetten pas na rustig nadenken uitvoeren, terwijl juist de zwakkeren al gauw acht tot tien zetten op het bord hebben verricht om dan „er eens voor te gaan zitten". Z(j hebben dan deze zetten, die in de bepaalde opening wel thuis horen, als het ware „mechanisch" gespeeld evenals hun tegenstander, maar de sterken weten, hoe gevaarlijk soms zo'n mechanisch uitgevoerde zet kan zijn. SCHAKEN „Nol Gregoor in gesprek met Harrv Mulisch". De Bezige By. Amsterdam. De heer Nol Gregoor, reeds bekend wegens zijn occupaties met Simon Vestdijk en zijn werk, heelt voor de VARA-mi- crofoon Harry Mulisch geïnter viewd over diens werk. Wat hier op papier staat, is uitsluitend de weergave van het gesproken woord zonder dat dit in schrijf taal is overgezet. En aangezien de mens lang niet altijd in vol tooide volzinnen spreekt, vindt men dikwijls onvoltooide en vreemd gevormde. Dit is natuur lijk geen enkel bezwaar. De to neelschrijver doet ook zijn best zijn tekst zoveel mogelijk „ge sproken" op te schrijven. Het eerste motief waar Gregoor mee aankomt in gesprek I dus is, kort samengevat: hoe het zit met de invallen die de schrijver heeft en of het juist is de zwarte klok uit de roman „Het Zwarte Licht" een voorwerp daar ter plaatse waarvan Mulisch in zijn „Voer voor Psychologen" heeft ver klaard dat hij achteraf heeft bedacht dat die klok in het huis van zijn ouders stond ten tijde van hun echtscheiding moet be schouwd worden als een obsederen de jeugdherinnering. Over die in vallen zegt Mulisch datgene wat ieder rechtgeaard schrijver daar over zou zeggen en wat die klok be treft, antwoordt Mulisch: „Een herinnering wel, maar obsederen doet die mij totaal niet". Gregoor tracht nog enige psychiatrische peilingen te verrichten, maar Mu lisch geeft geen kamp. Boeken maskt In gesprek II wil Gregoor Mu lisch nog steeds zyn jeugdervarin gen als onder- en achtergrond van zijn werk aanpraten. Met heel wat meer geduld dan je zo van deze schrijver verwachten zou, probeert Mulisch uit te leggen dat schrij ven altijd nog iets anders is dan het botvieren, rechttrekken of over schreeuwen van jeugdcomplexen en gelijk heeft hij. Interessant wordt het, als Mulisch via zyn herinne ring aan het halen van een pakje sigaretten in opdracht van zijn va der het moment dus waarop hij als kind voor het eerst verantwoor delijkheid op zich zal nemen tracht te formuleren hoe hij ertoe gekomen is het menselijk bestaan te zien als een opdracht, beter als „het uitzoeken welke opdracht je hebt". In gesprek III gaat het over de zin „Ik ontdoe mij van de dwa ling dat ik besta". Mulisch ant woordt dat voor de uiteenzetting van deze uitspraak een heel boek nodig is. waar hij op dat moment aan bezig is. „De schrijver moet al schrijvende niet bestaan", zegt hij. „Alleen het gecreëerde moet be staan. Ik besta in het geschreve ne". Heel voortreffelijk, maar ik vraag mij alleen af of iemand die niet schrijft of op enigerlei andere wijze uitgesproken creatief bezig kan zyn, dit zal kunnen volgen. In IV vraagt Gregoor dan ook terecht hoe het zich verliezen aan het verhaal en de bewuste con trole op wat er geschreven moet worden, samen kan gaan. Mulisch komt dan op zijn Tanchelynfiguur en vertelt hoe hij aan de gegevens over deze twaalfde-eeuwse mens ge komen is. Voorts vraagt Gregoor naar de techniek van Mulisch' schrijven; een vraag die eenvoudi ger is dan die van het thema en die dus grif beantwoord wordt. Mu lisch zegt dat de improvisatie hem verre is. Zijn gegeven moet bij hem het centrum, het stiltepunt van de cycloon zijn. Hij noemt „Het Stenen Bruidsbed" vervolgens heel typerend „een knoedel van emoties". In V zoekt Gregoor naar het verband tussen de opmerking van de schrijver over het Een-tegen- allen als thema in zijn werk en het feit dat hij zegt geen romans te lezen anders dan vakkritisch. Van zyn, Mulisch' standpunt uit beke ken, zyn reeds geschreven romans dingen uit de tweede hand. Dit is een buitengewoon lucide opmer king voor de mentaliteit van de schrijver in het algemeen, evenals zijn verklaring van wat er gebeu ren zou als twee schrijvers over één voorval zouden schrijven. Hij zegt b.v. zeer goed, dat hij romans lezende tegenover een proces van een proces zou komen te staan en meer te weten zou komen over de schrijver dan over het voorval In zyn boek over Eichmann is het geen kwestie geweest van een vereenzelviging met Eichmann, maar van een zich vereenzelving met een situatie, te weten van die van Een-tegen-allen. Dat laatste is zijn thema geweest; niet de man Eichmann. Een uiteenzetting van het ver schil tussen de reacties op de laat ste oorlog van zijn generatie en die van ouderen beschouwt hij als een verschil in hoop. Voor hem en zijn tijdgenoten is de simpele hoop op bevryding namelijk in vervulling gegaan, terwijl de ouderen zitten met hun niet vervulde hoop op een betere tijd. Hy ziet in de toekomst twee mogelijkheden: a. oorlog en geen mens meer over, b. geen oor log en geen individuen meer. tracht duidelyk te maken de af stand die er ligt tussen een even tueel toekomstbeeld dat een schrij ver met denken vormt en zijn werk. Uitstekend geeft Mulisch het ver schil aan tussen opvatting en creatie en ook de mogelijkheid van een verband. De veronderstelling van Gregoor dat schrijven een soort zelfbevesti ging zou zijn, wordt door Mulisch op juiste gronden verworpen. Zijn opmerking daarentegen over de af stand tussen publiek en kunste naar bepaalt hij te veel tot heden, terwijl dit toch min of meer altijd zo geweest is. Het kiezen van 1910 als kenterpunt in de kunst is min der willekeurig dan hyzelf meent. Zijn bewondering voor de Beat les verklaart hij „omdat ze zo'n ontzaglijk succes hebben" en „om dat ze zo onnoemelijk rijk zijn"; gedeeltelijk badinages, gedeeltelijk oprecht inzicht ln de eigen reactie op een modeverschijnsel. Met een beschouwing over het al of niet er kend worden van een kunstenaar in en door zyn eigen tijd en het ver band dat dit kan hebben met zijn formaat, worden deze Interessante dialogen beëindigd. De conclusie van de lezer van dit gesproken woord is, dat Har ry Mulish bijzonder heldere dingen zegt over het ware wezen van het schrijverschap en dat Gregoor de eer toekomt deze boeiende formuleringen met ogenschijnlijk onnozele vragen uit hem los gepeuterd te heb ben. CLARA EGGINK (zwart) Moskou 1955. 1. o2—c4, e7 e6; 2. Pgl—f3, Pg8—f6; 3. b2—b3, c7c5; 4. Lalfo2, Pb8—c6; 5. Pbl c3? (dit is de foutzet; weliswaar ontwikkelt wit een paard, maar dit bestrijkt velden, die voor deze opening niet belangrijk zijn; voor de loper op b2 wordt zijn diagonaal gesloten, terwyl eerst de ontwikke ling van de koningsvleugel de voor keur verdiende; de juiste zet was e2e3 geweest). 5d7—d5!; 6. c4xd5, e6xd5; 7. e2e3 (nu te laat; alleen 7. d4 had de narigheid welke nu komt, kunnen voorko men) 7d5d48. Pc3—bl, d4d3! (Daar staat nu de zwarte indringer als een doorn ln het vlees). 9. g2—g3 (wit moet al een omweg kiezen om tot een ontwik keling van zijn koningsvleugel te geraken, waarbij het ergste euvel is, dat de velden e4, e2 en f3 ernstige zwakten betekenen). 9. Lf8e7; 10. Lfl—g2, Lc8 —f5; 11. Pbl—a3, 0—0; 12. 0-0, Dd8c8! (belet h2h3, waardoor veld g4 in zwarts macht blijft)13. Pa3c4, Lf5g4; 14. Ddl—bl, Tf8 d8 (zie diagraim I). d f k h I 1 i I 1 m 1 1 A I 11 I 1 a I I i H 2 5 1 i 2 bandjes sieren vazen, borden, tafels en zelfs gehele deur panelen in de woning van de 74-jarige Keulenaar Her mann Hirschberg. Zijn vrouw Walburga heeft niets tegen deze hobby, integendeel, zij stimuleert haar man zelfs door af en toe mee te roken en met te helpen plakken. Toch had men niet in de be hoefte kunnen voorzien, zelfs niet wanneer men onafge broken had zitten „dampen". Het grootste gedeelte van de zo hevig begeerde bandjes is afkomstig van vrienden, be kenden en ook wel van vol slagen onbekende sigarenro- kers, die door Hirschbergge dreven door zijn verzamel woede, in café of tram wer den aangesproken. De Keule naar heeft slechts de derde keuze van zijn bezit gebruikt om vazen e.d. te beplakken. De mooie exemplaren worden gelijk postzegels in albums gerangschikt. Duplicaten worden eveneens zorgvuldig bewaard en dienen als ruil materiaal. Hoe ver verbreid deze hobby wel is, blijkt uit de recente oprichting van „De Bond van Duitse verza- j meiaars van sigarenbandjes". Wit moet nu wel iets gaan on dernemen om tegenspel te krijgen. Maar de actie die volgt bezorgt hem nieuwe verzwakkingen). 15. Pf3e5, Pc6xe5; 16. Pc4xe5, Lg4e217. Tfl—el, Pf6—g4; 18. Pe5xg4, Dc8xg4; 19. Dbl—cl, c5 c4; 20. b3 x c4 (want op 20. D x c4, D x c4; 21. bxc4, Lb4; 22. Lel (niet Lc3 wegens Lxc3, dxc3 en dan d2); 22. Tac8; 23. Lxb7, Txc4; 24. La6, Tc2 enz.). 20 Ta8c8; 21. Lb2d4 (diagram II). II. II 11 11 i 1 1 '21 i ft 2 a ff a 21Td8 x d422. e3 x d4, Dg4xd4; 23. Tal—bl, Tc8xc4; 24. Del—b2, Dd4 x f2t25. Kgl—hl (op Kxf2 volgt Lc5 en mat). 25Le2—f3; 26. Tel—gl, Tc4—c2; 27. Db2 x b7 (wanhoop) Lf3xb7; 28. Tbl x b7, DO X git <nog een mooie slotzet). Wit gaf op. Op K x gl volgt Lc5; 30. Khl, Tel; 31. Lfl, Txfl enz.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1965 | | pagina 12