DE SFEER VAN HET DING
VENDU:
„Chef' Van Duren
NA DERTIEN JAAR LEIDEN
m Hf®*
DE POPULAIRSTE VEILING
22 hier9 24 claar99
Zaterdag 24 april 1965 Pagina 1
ken. Zoals bij een oud harmonium,
waarvan het hout uitbundig: glanst.
Je kunt je voorstellen, dat het ja
renlang: het pronkstuk in een bur
gerhuiskamer is geweest, waarvan
alleen op zondag het lo pert je van
de toetsen werd gelicht, als vader
er achter ging zitten en zyn zoons
en dochters er om heen kwamen
staan meezingen.
De sfeerzoekers krijgen op het
vendu waar voor het geld, dat zy
meestal in hun zak houden. Het
zijn uiteraard niet deze mensen,
van wie de veiling het moet
hebben. Dat zijn in de eerste
plaats de handelaars in tweede
hands goederen, een kleine kern
van vaste klanten, die tachtig pro
cent van de omzet gemiddeld vijf
tot zesduizend gulden per keer)
voor hun rekening nemen. Dat zijn
verder de mensen, die met een be
scheiden beurs een huishouden wil
len opzetten en dus uitkijken naar
een goedkoop ameublement of ser
vies. Studenten, die een bureau no
dig hebben of hun kamer willen
opsieren met rariteiten. Jagers op
tin en zilver. Tv.-kijkers die een
bepaald meubeltje zoeken (veiling
meester H. J. Hoelen: „Als ze op
de televisie Godfried Bomans in
een opvallend soort stoel hebben
zien zitten, komen ze hier kijken
of wij ook zoiets hebben"). Men
sen die zweren bij „oud (oud-ven
dumeester T. Beeuwkes: „De Jacht
op oud is veel groter dan vroeger,
maar de namaak is ook veel ge
mener. Het komt haast niet meer
voor dat wegens een sterfgeval an
tiek wordt verkocht, dat blijft nu
mestal in de familie").
Dat dus wat betreft de vraag op
het vendu. Factoren, welke het
aanbod bepalen, zijn: overlijden,
vertrek, vernieuwing en schoon
maak Iedereen kan iets laten vei
len, als de vendumeester of zijn
assistent het tenminste de moeite
van het proberen waard vindt.
Maar men mag geen limiet stel
len en moet bij voorbaat accepte
ren, dat wat niet wordt verkocht,
wordt vernietigd- „Onze ervaring is,
dat 99 procent wordt verkocht",
aldus de heer Hoelen.
„DE MOOISTE"
Overigens komen nu lang niet
meer zulke kostbare inboedels on
der de hamer als in de vooroor
logse jaren bi) tijd en wijle het
geval was. De heer Beeuwkes, die
42 jaar veilingmeester is geweest,
herinnert er zich heel wat. „De
mooiste veiling, die ik in mijn le
ven heb meegemaakt, was in 1922,
op de stoep van de Hooigracht. Sa
tijnhouten buffetkastjes, twee de-
zelfde, wat je haast nooit ziet. Een
kamer betimmering en -beschilde
ring. Een buitengewoon mooie col
lectie blauw Chinees en Japans
porcelein. Het paarlen collier van
mevrouw. Het was een Inboedel,
die nu ver over de drie ton zou heb
ben opgebracht".
Kapitale herenhuizen, welke door
kapitaalkrachtige heren worden
bewoond zijn in Leiden echter
steeds zeldzamer geworden. Ze zijn
aan het Rapenburg o.a. over
gegaan in handen van het rijk, de
gemeente en zakelijke instellingen.
Vandaar.
„FAMILIEKRING"
Maar dat is volgens de heer
Beeuwkes niet de enige oorzaak,
waardoor het „gezicht" van het
vendu is veranderd. „Het was vroe
ger meer een familiekring, vooral
in de Burcht-periode". Hij vertelt
over de koffietafels (in 1930 afge
schaft) bij het veilen van boerde
rijen en landerijen: „De boeren lie
ten hun klompen beneden staan en
gingen dan naar boven voor een
koffietafel, waar ze van de nota-*
rissen zoveel port en wijn konden
drinken als ze maar wilden".
„Heeft u weieens gehoord van de
Gouden Ploeg? Dat waren de men
sen met de centjes, die de grote
panden in bod namen". Hij vertelt
over de afslager P. W. Licht: „Dat
(Van een onzer redacteuren)
Er zijn in Leiden en omge
ving vele soorten veilingen,
maar geen is er zo populair en
heeft een zo gevarieerde clien
tèle als de inboedelveiling, die
eens in de drie weken op don
derdag wordt gehouden, ,,het
vendu". Ontelbaren hebben
sinds 1926 hun weg gevonden
naar het Venduhuis aan de
Hogewoerd, niet zelden via een
omweggetje trouwens, want
het publiek wordt alleen maar
toegelaten door de achterdeur,
aan het Utrechtse Veer.
Die ene donderdag in de drie we
ken is de veilingzaal te klein om
alle meubels en mensen te bergen.
Vooral in de middaguren is het
een kwestie van ellebogenwerk om
een staanplaats te veroveren met
een redelijk uitzicht op de tafel,
waarop de goederen worden ge
toond. Er zijn doorgaans meer
kijkers dan kopers. De vendu oe
fent een vreemde aantrekkings
kracht uit, ook op mensen die he
lemaal niet van plan zijn iets te
kopen: zij willen het een keer ge
zien hebben en nog eens zien, zij
hopen getuige te zijn van een bij
zonder voorval (een schilderij dat
voor zes gulden wordt verkocht,
blijkt een onbekende Rembrandt
te zijn en brengt in Londen een
vermogen op maar zoiets komt
alleen voor in tv-spelen, zij willen
de sfeer proeven.
En een vendu heeft een heel be
paalde sfeer. NIET in de eerste
plaats door het zeer gemêleerde pu
bliek dat er komt. Het zyn vooral
de DINGEN die de sfeer maken. Er
worden geen massaprodukten ge
veild, die net de fabriek hebben
verlaten, maar goederen die een
lang, soms heel lang leven achter
zich hebben, prullen vaak, typerend
voor vergeten modegrillen, maar
ook voorwerpen die met liefde zijn
gemaakt, met zorg onderhouden,
waaraan tal van herinneringen
verbonden moeten zijn en waarbij
men een heel verhaal kan beden-
DIT zal de laatste keer zijn
dat ik in het Leidsoh Dag
blad een woord van bezin
ning mag schrijven. Want straks
zal ik afscheid nemen van de
kerk, die ik hier ter stede meer
dan ,12% jaar heb mogen die
nen. En vandaag heb ik afscheid
te nemen van u, lezers.
Vele malen mocht ik geduren
de dertien jaren op deze plaats
©en kort artikel schrijven. Dege
nen, die reageerden wil ik open
lijk daarvoor hartelijk dank zeg
gen. Sommigen zijn inderdaad
tot „bezinning" gebracht. Een
enkele keer kreeg ik een brief,
waaruit bleek dat de lezer (es)
getroost was of bemoedigd. Hoe
vaak tot mijn verbazing
bleek ik prikkelend geschreven
te hebben. Zelfs zó, dat na
maanden mijn stukje nog onder
de neus werd gewreven.
Mijn dank geldt niet alleen de
lezerskring, maar tevens de re
dactie, die mij telkens weer
vroeg een maand te verzorgen.
Ik ben blij nu een aanleiding ie
hebben openlijk de Leidse pers
voor haar aandacht te danken.
Het is mij opgevallen dat bij in
trede of afscheid van een pre
dikant, wanneer toespraken ge
houden worden, wel allerlei in
stanties toegesproken worden
maar de pers daarbij vaak ver
geten wordt. Nu wil ik mijn
kans benutten, en niet vergeten
te zeggen dat in Leiden de pers
aandacht heeft, ook voor kleine
kerkgenootschappen
Natuurlijk, er is veel nieuws
te publiceren uit de grote kerk
genootschappen van ons land.
De grootste kerk is nu de
rooms-kabholiekehoeveel ver
rassends gebeurt daar! U kunt
er ook telkens van lezen. En dan
zijn daar de hervormde en gere-
foi'meerde kerken in hun weder
zijdse aantrekking en afweer.
WOORD
VAN
BEZINNING
Wat in ons calvinistische volks
deel afspeelt, trekt ons aller be
langstelling. De berichten uit die
sector van het kerkelijke leven,
worden door velen met graagte
gelezen.
Mijn taak ligt echter in de
lutherse kerk. Een klein kerkje
in Leiden... Evenwel, het klein
tje wordt niet veracht. De jour
nalisten passen op de kleintjes...
Ja, ik weet wel dat de lutherse
kerk het grootste protestantse
kerkgenootschap ter wereld is.
Maar in Nederland niet! En de
evangelisch lutherse gemeente
alhier is klein onder de groten.
Dat de redactie de predikant
van deze gemeente (waarvan bo
vendien een groot deel buiten
de stad woont) toch telkens
heeft gevraagd, daarvoor mijn
erkentelijkheid. En niet alleen
wat mij persoonlijk betreft, maar
zeer zeker en in het bijzonder
ook ten aanzien van de bericht-
geving over al wat sinds 1952
in deze gemeente plaats greep.
Men zegt dat de pers machtig
is. Soms zegt men dat met een
ondertoon van bezorgdheid. Men
is dan bevreesd voor een eenzij
dig, doöh indringende invloed.
Ik zou echter een heel ander ge
luid willen laten horen: de pers
is attent. Journalisten speuren,
zien grote en grootse dingen ge
beuren en geven daar verslag
van. En aan het kleine gaan zij
niet voorbij. „Vergeet de dag
der kleine dingen niet" is een
waarsohuwing die wij bij een der
profeten (Zacharia) lezen.
Voor het laatst schrijf ik een
woord van bezinning een
woord van dankbaarheid. In een
dagblad, dat aan het geestelijk
leven van onze stad, in de breed
ste zin van het woord, recht wil
doen, en wel dagelijks door be-
riohten en verslagen van allerlei
inhoud en strekking, en weke
lijks onze eenvoudige christelijke
omgang met elkaar wil verster
ken door een woord van bezin
ning!
H. J. A. Haan,
Evang. lutJh. predikant
in Leiden.
Wie venduknecht zegt, zegt
Van Duren. Het zijn er twee,
venduknechts zowel als Van
Durens, twee broers: Henk is
al veertig jaar in dienst van
het Notarishuis en Bart der
tig. Voor hun tijd was er ook
al een Van Duren: hun va
der, die dit werk 42 jaar
heeft gedaan.
„Het was vroeger zwaar
werk", herinnert de heer H.
van Duren (58) zich. „Tegen
woordig gaan we er met een
auto op uit, maar in mijn va
ders tijd werden alle spullen
met de handkar gehaald. Ze
kwamen dan weieens een
mannetje tekort en toen ik
18, 20 jaar ivas, viel ik in. Zo
ben ik gaandeweg in het vak
gekomen".
„Het is echt ivel een vak.
Je moet weten wat porcelein
is of aardwerk, wat glas is of
kristal. De mensen zeggen
iveleens: ze noemen jou chef,
omdat je overal verstand van
hebt. Maar dat moet je ivel,
anders kun je dit werk niet
doen."
„Als de mensen aan de
schoonmaak zijn, brengen ze
de spullen die ze niet meer
ivillen hebben naar de zolder
en twee jaar later roepen zij
ons. Vaak ga ik zelf eerst kij
ken en het gebeurt dan wel
eens dat ik moet zeggen: het
spijt me, maar dit is het ver
voer echt niet waard. Wie
koopt er tegenwoordig nog
een dressoir of een partij
weckflessen? En het heeft
ook geen zin om een ouder
wetse divan te laten veilen,
wie heeft er nu nog ruimte
voor zo'n bakbeest?"
„Je kunt vandaag-de-dag
echt niet alles meer kwijt.
Volgens mij speelt de afbeta
ling hierbij ook een rol. De
mensen willen niet zo gauw
meer iets tweedehands, ze
steken zich liever in de
schulden voor iets nieuws.
Vroeger had je van die koop
lieden, die hier 's zomers
kachels en gasfornuizen
kochten, die dingen opknap
ten en ze tegen het stooksei-
zoen verkochten. Maar wie
koopt tegenwoordig nog een
tweedehands kachel? Jawel,
een Brabantse plattebuis
„Je raakt in dit vak nooit
volleerd. Je moet steeds bij
blijven. Een jaar of vijf gele
den moest plotseling iedereen
van die wanddoeken met die
koperen frutsels er aan. Nu
willen ze kannen en vazen
van wat wij „nepkoper" noe
men".
„Er worden nu honderden
guldens uitgegeven voor arti
kelen, die ik vroeger in mas
sa's heb verbrand. In de gro
te zaalkachel zijn bij voor
beeld honderden mahonie
houten stoelen verdwenen.
Die zijn nu ivel 150 gulden de
zes waard."
„Je maakt soms gekke din
gen mee. We hadden een keer
zes mooie stoelen staan. Er
komt een man naar me toe
die zegt: ja, die zijn wel leuk
voor de keuken en zo, je mag
tot vijftien gulden gaan.
Vijftien. Weet u, hoeveel die
stoelen opbrachten? Negen
tienhonderd gulden!"
„Mijn broer en ik zijn jon
gens, die er weieens een uitje
door gooien. Af en toe heb
ben we van die vierkante
nachtgemakken. Als we
daarmee op de tafel komen,
zeggen we: dat is een patte-
foon. Er zijn ivel eens mensen
die er in vliegen. Meneer, ko
men ze dan bij je, er zit geen
slinger aan. Zeggen wij: o,
die zal dan nog ivel op het
kantoor liggen".
„We hebben ook een keer
een oud ameublement ge
veild, dat bestond uit twee
fauteuils en drie stoelen. De
vierde stoel wordt vannacht
gemaakt, zeiden we voor de
grap. Enfin, het spul wordt
verkocht, maar de volgende
ochtend staat die kerel voor
onze neus: ivaar is mijn
stoel? Toen ive vertelden dat
we geen oude stoel kunnen
maken, was-ie nog kwaad
ook."
Maar ondanks alle grapjes:
Het is niet meer zo gezellig
als vroeger, toen we nog in
Den Burcht veilden. De sfeer
was anders, de mensen waren
in die tijd niet zo gehaast.
Als je nu om één uur zegt:
we gaan eten, dan is twee
minuten over een de zaal
leeg. Maar vroeger kwamen
de mensen lopend naar de
velling en bleven ze in de
pauze een boterham eten.
Meestal hadden ze tegen die
tijd hun brood al op en gin
gen gauw in de buurt een
borreltje kopen. Dan kwamen
ze in een vrolijke stemming
terug. Je had toen ook nog
van die koopvrouwen, die
hoofdzakelijk voor tweede
handskleren kwamen, die de
den braaf mee. Non, dan was
het bruiloft
„Vroeger hielden we ook
wel veilingen aan huis en, als
er veel goed was, zelfs op
straat. Ik heb nog wel op het
Steenschuur geveild. Stel je
voor, dat je nu op het Steen-
schuur gaat staan veilen met
al dat verkeer. Maar ja, die
grote ouderivetse inboedels
kom je toch niet meer te
gen."
Toch zijn er nog wel veilin
gen, welke die oude sfeer
weer sterk in herinnering te
rugroepen. „Als in Oud-Ade
of Hoogmade een pastoor
overlijdt, willen alle dorpe
lingen iets van meneer pas
toor hebben, zijn ledikant,
lampetkan, karpet of linnen
kast. Als de inboedel wordt
geveild, kun je wel zeggen
dat iedereen in het dorp een
vrije dag neemt om naar Lei
den te gaan. Dan zit je als
veiling goed. Ze proberen al
lemaal een stukje machtig te
worden. Prijzen doen er dan
niet toe. Ze vinden het mooi
om later te kunnen zeggen:
ja, dat schilderij is nog ge
weest van pastoor die en die."
Maar al met al zijn het
toch niet de inboedelveilin
gen, waar men het duide
lijkst kan merken, dat de tij-
ien zijn veranderd. Bij de
huizenveilingen (elke vrij
dagavond: de ene week inzet
zn de andere week toeslag)
springt een ander verschil in
het oog: „Als je vroeger voor
tienduizend gulden verkocht,
zei je: verdikke, we hebben
wel aangepakt vandaag
Maar tegenwoordig spreek je
over tonnen als over een
pond appelen".
„Soms komt er een minis
ter voor de televisie, die over
de woningnood spreekt. Dan
zeg ik tegen mijn vrouw:
waar heeft die man het over?
Hij moet eens met mij komen
praten. Er hebben nog nooit
zoveel huizen leeg gestaan als
nu. Als u morgen wilt verhui
zen, kunt u dat. Als uw por
tefeuille maar dik genoeg Is."
22 hier, 24 daar. 26. 28 bij de tafel, niemand meer dan ja. 30 hier
bij het hek, 32 achterin, niemand meer dan 32? Niemand?" Het is jammer
voor de eigenaar van dat „aardige romantische schilderstukje, een tikje be
schadigd", maar niemand heeft er meer voor over dan 32 gulden (plus 15 pro
cent en een dubbeltje om precies te zijn). Een klap met de hamer. Verkocht.
Een hoogbejaard televisie-toestel wordt op de langwerpige tafel geschoven.
„Zullen we met twintig gulden beginnen?" vraagt de vendumeester optimistisch.
Niemand reageert. „Een tientje dan maar?" Weer geen vingers. Het ver
trouwen in de beeldkwaliteit van het toestel is blijkbaar niet erg groot. „Je
krijgt er alleen maar op te zien, wat de REM tegenwoordig uitzendt", doet
iemand uit het publiek moeilijk. „Goed, dan beginnen we met een gulden
Luid loopt een wekker af, een ouderwets koperen geval met veel tierelantijnen
en een niet te negeren ratel. Langslapers jagen de prijs op tot 26. „Nu moet u
voortaan wel vroeg opstaan", krijgt de koper van een grinnikende venduknecht
te horen.
„Daarvoor kun je niet in een zwempak lopen" Die opmerking is bestemd voor
een student, die voor een paar gulden een kostuum bemachtigt, dat hij in be
paalde omstandigheden niet hoeft te ontzien.
CLEIDSCH DAGBLAD
was een afslager, goeie help, en
een stem dat-ie had! Het was een
klein mannetje met van die bakke
baarden, maar hy deelde de la
kens uit. Als hy zyn hamer op
pakte, was het meteen muisstil. De
Eerbiedwaardige Afslager noem
den ze hem".
Hy vertelt over 1926, het Jaar
waarin het vendu van de Burcht
werd „verjaagd, omdat de pachter
niet hield van rommel op de bin
nenplaats". En over de geschiede
nis van het Leidse vendu, welke
duisterder wordt naarmate men
verder in het verleden teruggaat.
„Vermoedeiyk Is men er in 1825
mee begonnen, maar nagaan kun
nen we dat niet". En dat is jam
mer voor de mensen, die graag zou
den willen weten, hoe er 140 jaar
geleden in Leiden werd geveild.
Foto's L.D./Holvast
Veilingmeester H. Hoelen