]en vonkje uit
en bakkersoven
in lichterlaaie
dorp
ette
mooRö en BRanó
in BOöeqRAven
r
Marie-Sophie Natliusiusl: onze
intelligentste schrijfster
effen
rmin
i
n de
>ng71
ïhuisl
.11 -<c
ypidse studenten gingen
bij hulpacties voorop
Leide
Gemeen tebes tuu r
gaf geen cent
(LEIDSCH DAGBLAD
I RÉji één onzer redacteuren)
hhF
ene ^a9 no9 een mo°''
BA^arend dorp de andere
a een rokende puinhoop met
ong'derden daklozen en gebrek
alles en nog wat. Dat is
legraven overkomen in de
l#e van 1870. Na reeds in vo-
eeuwen vier keer te zijn
a gehoest door Hoekse, Gel-
25^e of Franse krijgsbenden,
#'d Bodegraven toen geteis-
tï door een van de grootste
nden, die ooit in vredestijd
W3£Nederland hebben gewoed,
ins
?ekcP de 31ste mei van het jaar
was het niet de fakkel van
ede. verbitterde hum-ling, maar een
enk uit een bakkersoven die het
p in lichterlaaie zette. 'sMid-
ii omstreeks kwart voor vijf
de alarmerende kreet „brand,
gind". Op de Overtocht sloegen
vlammen uit het pand van
ker Mol, die op dat moment
.jig was zijn klanten op de bui
wegen te bedienen. Voordat
a ook maar aan blussen had
Hfnen denken, had een hooiberg
st het huis eveneens vlam ge
il i en joeg een straffe zuidwesten-
i- Md plukken brandend hooi door
iit»lucht. Voor de vele rieten da-
i in de omgeving vormden dit
CTl willige prooi. Al spoedig dreven
■"ze rookwolken over de rivier.
sen die in de nabijheid der
ms-katholieke kerk stonden te
zagen zich zo lezen wy
een vergeeld verslag al spoe-
terugtocht naar het dorP
jesneden en moesten over de
p een goed heenkomen zoeken.
rivier die Bodegraven in tweeën
*lt, bleek overigens geen bescher-
OUng te bieden voor het noordelijke
,onJl. De hevige wind joeg het vuur
in.t over het water en eer het
^|>nd was, stond vrijwel het gehele
tpscentrum in brand.
^Brandweerkorpsen uit Alphen,
'iuwerbrug, Woerden, Zwammer-
Nieuwkoop en Aarlanderveen
zonder veel succes de Bo-
fegraafse brandweer assisteren. Op
"k gegeven ogenblik waren er
ftfettien brandspuiten bijeen, maar
geraakten onklaar, tei-wijl
langs een verkeerde weg
)Atren gekomen en zodoende niet
hulp konden bieden.
y Razendsnel
nr°e razendsnel het vuur om zich
ïen greep, illustreert het volgende
laas van een marskramer in het
pWdsch Dagblad van 4 juni anno
een huis, dat een paar honderd el
van den brand was en ging helpen.
De brand sloeg over en het huis
kwam in gevaar waarin mijn pak
was, ik haalde het eruit en bracht
het naar een ander, verre van den
brand gelegen, en ging weder hel
pen; nu wordt weder verteld dat
het huis waarin ik zooëven mijn
pak bracht, begon te branden: ik
had nauwelijks tijd mijn goed te
redden, en bracht het nu, om zeker
te zijn, naar een anderen bekende
aan de overzijde van den Rijn,
trachtte mij weder nuttig te ma
ken, maar moest opnieuw ophou
den want de brand was over de ri
vier heengeslagen. Zoo heb ik ze
venmaal mijn pak van het eene
naar het andere huis moeten over
brengen".
Tivee doden
Temidden van die laaiende vuur
zee trachtten de dorpelingen te
redden wat er te redden viel. Met
de moed der wanhoop vaak, want
in die tijd kon het verlies van zijn
bezittingen iemand tot de bedelstaf
brengen. Men drong brandende
huizen binnen om wat huisraad,
gereedschap of sieraden voor de
vlammen te sparen. Twee inwoners
kwamen daarbij om het leven.
de een was eene bejaarde
vrouw, die, niettegenstaande het
smeeken harer dochter, haar bran
dend huisje inliep om nog iets te
redden. De ander, ik meen dat
men hem Van Hoorn noemde, was
een man van middelbare jaren, va
der van verscheidene kinderen, een
algemeen geacht winkelier;
diens dood was de dood eens hel
den: ook hij wilde redden, maar
hij wilde het goed van anderen
redden. Hij had uit het huis, dat
hem en de zijnen zoo noodlottig
werd, reeds tweemalen goederen
gered, en nu wilde hy er voor de
derde maal daar binnen gaan, toen
een afvallend stuk muur hem eene
doodelyke wonde toebracht". Aldus
het Leidsch Dagblad van bijna 95
jaar geleden.
Enkele maanden na de brand
werd deze herinneringsplaat in
staalgravure uitgegeven. De
tekst bij de verschillende plaat
jes luidt:
Bovenin v.l.n.rHulp-wo
ningen. De liefdegiften van
Leijden te Bodegraven ge
bracht; Inzameling aan de we
gen: midden: Bodegraven na
den brand: onderin: Hulpver-
blijf in de tenten. Het gespaar
de huisje van L. van der Laan
Woning waar de brand is ont
staan.
De bevolking van het arm- en
weeshuis zo lezen wij elders
moest de vlucht nemen naar een
aangrenzende weide, waar zij de
nacht doorbracht. „Het gebouw
werd toch nog, dank zij de held
haftige verdediging van den bin
nenvader en een oud man die in
het gesticht werd verpleegd, ge
deeltelijk behouden. Allerwegen
door vuur en vonken omring hiel
den zij het pand met emmers wa
ter nat, tot de brandweer te hulp
kwam".
Ruim acht uur na het uitbreken
van de brand lukte het de tiental
len brandweerlieden, die door hon
derden dorpelingen werden bijge
staan, de vlammen te stuiten en
's nachts om vier uur was men het
vuur geheel meester. Maar men
moest wachten tot de volgende dag
om de schade te kunnen
Hulp
Aardbeving
Op de ochtend van de 1ste juni
1870 wachtte de Bodegravers een
uiterst pijnlijke confrontatie. Een
ooggetuige uit die dagen: „Ware
niet al het houtwerk uitgebrand,
of lag het niet verkoold of smeu
lend overal verspreid, men zou
aannemen dat een aardbeving het
dorp ten gronde had gericht. „Van
de ruim driehonderd huizen in de
kom van het dorp, dat toen 3.000
4p0:
„Ik verliet te halfvyf het dorp
■d had mijn pak op den rug. Na
sn kwartier geloopen te hebben
jerde ik mij toevallig om en zag
vlammen uit een huis slaan:
keerde terug, legde mijn pak in
overschot van f 4.461.05 sloot, ver
meldde een uitgaven totaal van zeg
ge en schrijve f 19.901.12 Daar zat
dus zeker geen grote uitgave voor
hulpverlening in. Sterker nog: op
30 juli 1870 adviseerde de gemeen
teraad, dat de kosten van het ver
lies van een vlag, brandzeil en
lantaarn, door de brandweer van
de Wierickerschans op 31 mei ge
leden, maar vergoed moesten wor
den uit het fonds van het comité
voor hulpverlening
Het gemeentebestuur huldigde
kennelyk het standpunt, dat
het particulier initiatief onaantast
baar heilig was. Gelukkig was
daaraan geen gebrek. Een voorbeel
dig particulier initiatief was de
stichting door de Bodegraafse met
selaars van één groot bedryf, waar
in zowel de kleine zelfstandige als
de grote aannemer deelgenoot was,
dat voor gezamenlijke rekening Bo
degraven opbouwde. Hetgeen in
vlug tempo kon geschieden, daar er,
als gevolg van de oorlog tussen
Frankrijk en Duitsland, een uit-
voerstop voor bouwmaterialen gold.
In een jaar tyd was er veel her
steld en twee jaar na de brand was
alles herbouwd. Gelijk een Phoe
nix was Bodegraven voor de vijfde
keer uit zijn as herrezen.
't Schijnt onherstelbaar, ongeneeslijk,
Die ruïne hier, die steenklomp daar
Zoo ligt dan 't schoone Bodegraven,
Zoo ver uw oog van hier zich strekt,
Voor 't grootste deel in puin begraven,
In gruis, dat zooveel waarde dekt.
Maar wendt naar de andre zijde uw blikken,
Naar 't gindsche wijde hoog slop,
En 't oor verneemt 't wanhopigst snikken,
Het oog ziet raadloosheid ten top.
Ach! eenzaam door den warklomp henen
Dwaalt afgemat, versuftontdaan,
Een jonge dochter, die 't de steenen
Als afsmeekt: wijst mij moeder aan!
Dat's hartverscheurend, 't wordt ons bange,
Wij schuiven het gordijn er voor,
Maar eerst dien kreet goed opgevangen,
Die snijdend ingrijpt in ons oor.
Ziet! 't zijn die kindren. Ach! een vader
Werd hun door 't vallend puin ontscheurd,
Ons stolt het bloed in hart en ader
Bij dit tafreel, zoo droef gekleurd.
Wie peilt de ellende, wie de zorgen,
Ontstaan door 't schrikbre van den nacht,
Wie schetst den nood, dien na zoo'n morgen
Ons dorp nog in de toekomst wacht
Het bovenstaande brok poëzie is een gedeelte uit „Dichtregelen,
uitgegeven ten voordele der ongelukkigen", dat in 1870 kort na de
grote brand in pamfletvorm verscheen en voor 25 cent per exem
plaar werd verkocht. De dichter was G. de Jager, hoofd van de
openbare lagere school.
inwoners telde 'nu 12.000), waren
er 140 afgebrand. Voorts waren tal
van gebouwen door het vuur ver
nietigd, waaronder het gemeente
huis, een r.-k. kostschool voor jon
gens, de Lutherse kerk, het Her
vormde Diaconiehuis, winkels en
kaaspakhuizen. De totale schade
bedroeg bijna een miljoen gulden,
een kapitaal bedrag in die jaren.
Op de ochtend van die 1ste juni
kwamen de Bodegraven ook voor
verrassingen te staan, zoals blijkt
uit het volgende ooggetuigeverslag.
„Welk een grilligheid van de
vlammen zelve. Niemand die een
aannemelijke verklaring kan geven,
waarom de brand uit eigen bewe
ging hier spaarde en daar alles
verwoestte. Waar 40 of 50 steenen
huizen stonden, staat alleen maar
één houten huisje, in 't puin bedol-
van geheel ongedeerd! Het scheen
miraculeus. Alles in het rond was
door het vuur verteerd, die vier
houten wanden waren gespaard ge
bleven! Plotseling verscheen een
stokoude vrouw. Zij rijst als een
spooksel uit de puinhoopen, en doet
me van verrassing achteruit tuime
len. „Ja", zegt ze, „val maar, maar
val op je knieën, en bewonder Gods
mirakel. God heeft ons be
schermd", krijt ze, terwijl de grau
we oogen van ongewoon vuur schit-
Deze foto werd kort na de orote brand in het centrum van
Bodegraven genomen. Men was intussen begonnen het
puin te ruimen.
Bodegraven bleef niet lang in zak
en as zitten. Door de ervaring
gehard, zouden we haast zeggen,
vond het al gauw de moed tot we
deropbouw, daartoe in staat gesteld
door nationale hulpacties, waarbij
zoals steeds nadrukkelijk wordt
vermeld de Leidse studenten
voorop gingen. In het boekje „Bo
degraven en Zwammerdam", in
1926' verschenen, lezen wij daar
over: „Vooral de Leidsche studen
ten hebben zich door het ophalen
van 40.000 guldens de dankbaar
heid der Bodegravers verworven.
Gecostumeerd gingen zij hier rond
en de duizenden bezoekers offer
den gaarne voor waar zo veel door
liet vuur vernield was".
Duizenden bezoekers? Jawel, de
rokende resten van het hart van
Bodegraven waren een beziens
waardigheid. Leest wat het Leidsch
Dagblad daar op 4 juni 1870 over
schreef: „Den geheeler. dag was
liet aantal toeschouwers van hein
de en verre groot; de aanblik van
't geheel is trouwens, hoe droevig
ook, interessant. Moge hij veler
hart tot milde liefde neigen en
mogen zij die niet zagen, de hand
niettemin tot hulp uitstrekken"!
En er werd geholpen. De konink
lijke familie schonk een groot be
drag, Gedeputeerde Staten van
Zuid-Holland organiseerden een
gewestelijke collecte en vooral de
omliggende gemeenten deden wat
zU konden.
Merkwaardig
Merkwaardig maar voor die
tijd ook wel typerend is, dat het
Bodegraafse gemeentebestuur zich
afzijdig hield. De gemeentereke
ning van 1871, die nog met een
Marie-Sophie Nathusius. In
plaats van Moord. Querido,
Amsterdam.
„Maar ik had een cirkel om
mij heen getrokken, daarin was
ik gaan wonen, in dit huis, en
wat er buiten die cirkel gebeurde
las ik in kranten of boeken of ik
zag het bij Mattie en Henk op de
tv of het trok in de verte voorbij
wanneer ik door het land reed
in mijn wagen die ook een huis
icas. Een slak in een slakken
huis, altyd, waar ik mij ook be
vond". Dit zegt de vertelster van
de gebeurtenissen, de vrouw
Dora.
Marie-Sophie Nathusius grijpt'in
haar werk gewoonlijk het moment
waarop er in iemands leven de on
herroepelijke omkeer plaats vindt.
„The point of no return" heb ik
in een vorige bespreking eens ge
zegd. Dit blykt weer duidelyk in
deze nieuwe korte roman, die ik
tevens haar beste werk vind. De
omkeer vindt plaats bij Dora zelf
en bij de mensen die bij haar in
haar huis, binnen haar cirkel ko
men wonen, Anna en Paul. Deze
Dora heeft inderdaad het leven
langs zich heen laten gaan tot op
het moment waarop de waardin
van een buurtcafé de terloopse op
merking tegen haar maakt, dat
haar huis eigenlijk veel te groot is
voor haar alleen. Met die opmer
king en met haar even terloopse
sntwoord begint de zaak te rollen.
Een paar, bestaande uit een wat
oudere man die bezig is te schei
den en de jonge vrouw die zyn
liefde heeft, komt haar vragen of
zij twee kamers wil verhuren. Zeer
treffend geeft de schrijfster het
tegelijk willen-en-niet-willen te
verstaan dat Dora ondergaat als
zij het verzoek en het bezoek van
het paar achter de rug heeft. Na
tuurlijk geeft zij toe, want zy is
immers op het punt gekomen waar
op haar bestaan van richting moet
veranderen. Dit is, tussen twee
haakjes, een van de bewijzen van
mevrouw Nathusius' meesterlijk in
zicht in de menselijke handelin
gen: dat men al lezende geen mo
ment twyfelt aan de noodzaak van
iets dat men ook toeval zou kun
nen noemen. Daardoor komt het
ook, dat Dora zo intens betrokken
raakt bij het leven van haar huis
genoten. Zij gaat hun leven a.h.w.
mee-beleven.
Dit meebeleven heeft verschillen
de kanten. Ten eerste is daar de
buitenkant, zo zou men het kun
de nieuwsgierigheid
Dit evenwel zou
niet voldoende zijn om te verkla
ren dat Dora zozeer bij het paar
betrokken raakt, dat haar eigen be
staan er door wordt omgegooid. De
tweede kant is innerlyker, want
het is het herbeleven van haar
eigen tijd, toen zij getrouwd was
met Roger, dat door de verhouding
tussen deze mensen opkomt. En
ten derde is er haar onwillekeurige
genegenheid voor de jonge vrouw
Anna.
Anna is een typisch na-oorlog-
se figuur. Zij is als een joodse wees
uit de oorlog te voorschijn geko
men en zij heeft dat onwezenlijke
van eigenlijk niets te willen of te
verwachten, wat een kenmerk is
van veel hedendaagse jonge men
sen. Zij heeft zich vastgeklemd
aan haar liefde voor Paul, omdat
zij via de eerste ervaring daarvan
het gevoel heeft ge
kregen toch tot emo
ties in staat te zijn.
Een „kick" te krjjgen,
zoals zij het zelf uit
drukt. Zij verwacht
een kind en dat geeft
haar een nog grotere
„kick" dan waartoe
de hele Paul in staat
is. Doch deze zwan
gerschap loopt mis
nog voordat het tot
haar bewustzijn is
doorgedrongen dat f
Paul toch niet zal
doen wat hij haar
heeft voorgespiegeld.
Maar daar ook bij
Anna het punt van
de ingreep gekomen
is, maakt zij zich los
van de teleurstelling
de teleurstelling
wel te verstaan, om
dat zij geen leven
voor Paul en haar
heeft kunnen opbou
wen als iets uitzon
derlijks en nieuws en
neemt bij een betrek
king aan. zy zal niet
langer achter de ra
men blyven kijken.
Paul is een zwakke figuur
al zijn vertoon van mannelijkheid.
Ydel, te beinvloeden, angstig en in
die angst verstijvend tot iets dat
op vastbeslotenheid lijkt, maar al
leen vlucht is. Hij heeft een recla-
neemt zij een betrekking aan. Zij
harde jeugd en zijn succes. Zijn
verhouding met de jonge Anna is
een laatste opvlucht naar iets dat
vrijheid zou kunnen zijn, maar hij
durft niet. Hij kruipt in zijn hol
terug en zal verder wel, voor het
raam kijkend, zijn oude dag af
wachten.
ook in zichzelf op de plaat
sen gezet van degenen van wie zy
nog altijd niet verlost is. haar
ouders, haar neef en haar man.
„Job met de scherf", zegt zij. Oude
wonden zyn opengehaald. Ook zij
zal nieuw en anders verder moeten.
„Het werd hoog tijd", is haar laat
ste woord in het verhaal.
Er is nog een zijde aan dit boek
Met deze twee oude
men wij aan nog een andere zijde
van deze roman, namelijk het ver
schil tussen de mens van voor en
die van na de tweede wereldoorlog.
Merkwaardig is het dat de derde
hoofdfiguur, Dora, van beiden iets
heeft. Qua leaftyd behoort zy tot
de generatie van Paul, maar aan
gezien zy tot die uitzonderlyke we
zens behoort die by het ouder wor
den niet afsterven, staat zy eigen-
lyk dichter by de Anna-figuur.
Want niet alleen voelt zy na de
schok die het leven met Anna en
Paul haar heeft gegeven, dat zy
haar zelf-gecreëerde eiland verla
ten moet; zy heeft deze beide
en wel de opvatting betreffende de
vorm waarin Dora het verslag van
haar ervaringen met Paul en Dora
zal gieten. Zy zegt dat zy er een
verhaal met een moord van zou
kunnen maken. Inderdaad, dat zou
kunnen en indien iemand met de
opvattingen van de jaren dertig
deze historie op papier zou zetten,
dan zou hij of zy dat waarschyn-
lyk ook gedaan hebben. Hier staan
wij dus voor de tweede maal voor
het verschil in mentaliteit tussen
de generaties. Want de erkenning
dat er zonder dramatische toevoeg
sels van moorden of anderszins,
meer van de werkelyke waarheid
en zeker van de zelfbekentenis te
recht komt, is typerend voor heden.
Het is de erkenning dat het waar
achtig al erg genoeg is als men de
ogen openhoudt en met de huid
ervaart.
Krachtens dit verhaal vind ik
dat Marie-Sophie Nathusius de
intelligentste onder de vrouwe
lijke hedendaagse auteurs is en
haar Dora-figuur getuigt van
grote psychologische ervaren
heid. Het is dan ook wel zaak
deze roman met grote aandacht
en zorg te lezen en die niet te
beschouiven als een zoveelste
„geval" om zich een avond mee
te amuseren. De redenen waar
om hoop ik duidelijk gemaakt te
hebben.
CLARA EGGINK
terdag 6 februari 1965
Pagina 1