DE FILMACADEMIE GROEIT SNEL NAAR VOLWASSENHEID Strenge selectie bij toelating VAN ZES NAAR VEERTIEN LOKALEN -m-^r "bestaan veel misverstan- /y den over de Filmacademie. Er zijn meisjes die denken dat zij aan deze vakschool voor cineasten kunnen worden opge- leid tot filmster. Er zijn jongens, die menen dat zij uitsluitend zullen leren hoe zij een camera moeten vasthouden. „Ze komen hier met de vreemdste Ideeën", aldus dr. Peters. De laatste keer waren er - na aftrek van alle „dubieuze pos ten" 84 serieuze aanmeldin gen. Zestig van hen mochten deelnemen aan het toelatings examen. En van die zestig wer den weer de 25 „minst slechte" geselecteerd. Slechts dertig pro cent werd dus uiteindelijk toe gelaten. Dit rigoureuze selectieproces heeft één groot voordeel: er val len in de loop van de cursus heel weinig leerlingen af. Maximaal twee op de vijftig". ■w~\ e toelatingseisen zijn niet licht: een middelbare- schoolopleiding op zijn minst, een brede belangstelling voor kunst (zowel letterkunde als beeldende kunst) en enig begrip van het verschijnsel film. Het laatste moet blijken tijdens het zware toelatingsexamen. De laatste keer behelsde dit onder meer het schrijven van een kri tische beschouwing over een film, die werd vertoond en het omwerken tot een scenario va?i Heinrich Bölls korte verhaal „Precies als in een slechte ro man". Het onderwijs is zeer veelzij dig. De jongen, die geluidstech nicus wil worden, krijgt ook les in toneel- en letterkunde, Ne derlandse taal en draaiboek- schrijven. Omgekeerd wordt de aanstaande scenarioschrijver te vens onderricht in de cinemato grafische technieken en geluids opname. Het hele streven van de academie is er op gericht een zijdigheid bij de specialisatie te voorkomen H it aantal leerlingen, dat zich op de B-vakken toelegt, is gemiddeld tweemaal zo groot als het aantal, dat de A- richting kiest. De A-richting is het zwaarst, maar er zit ook meer toekomstmuziek in (tek sten voor televisie!). „A ont werpt en B voert uit", formu leert dr. Peters het verschil tus sen beide heel bondig. Overigens werken de A- en B- leerlingen nauw samen. Zo zijn REPORTAGE: FRITS KOFFIJBERG FOTO'S: WIL DIJKMAN Achter de camera uit de 24 tweedejaars (zestien B's en acht A's) vier gemengde teams gevormd, die af en toe „de boer op gaan om praktische oefeningen te doen". Zo'n team gaat b.v. naar een balletschool in Leeuwarden om daar een re portage te maken, een filmpje van vijf minuten. Volkomen zelfstandig moeten zij dan alle stadia doorworstelen: de voor besprekingen, het scenario, het zoeken van medewerkers ter plaatse, het filmen, de regie de montage enz. „Op die manier worden ze geconfronteerd met alle praktijkmoeilijkheden en leren zij ook te werken in team verband. De ontwikkeling van de nog jonge Nederlandse Filmacademie kan het beste worden gekengchetst als een razendsnelle groei naar volwassenheid. In 1958 was het woord „academie" eigenlijk nauwelijks op zijn plaats voor de cursus waarmee men toen be gon: twintig weken lang elke week vijftien uur les in de bedompte toon- kamer van een filmverhuurkantoor, een vertrek zonder ramen, lucht rooster of ventilator. Sinds een paar jaar is de Filmacade mie echter een wettelijk erkende kunstnijverheidsschool met een twee jarige cursus (wekelijks 33 lesuren), die de beschikking heeft over een zestal lokalen in het Oost-Indische Huis. En thans staat de academie op het punt de drempel naar volwassenheid te overschrijden door het nemen van twee heel belangrijke stappen: een uit breiding van de cursus tot uiteinde lijk vier leerjaren en een nieuwe ver huizing. Na zetelt de Filmacademie nog in het hartje van de hoofd stad. Aan de drukke Hoog straat, vlakbij de Dam, rijst achter een schilderachtig poortje en een rustig pleintje een eeuwenoud bouwwerk op, waarin eens de machtige He ren Zeventien van de Verenig de Oost-Indische Compagnie hun domicilie hadden. Ook nu heeft het Oost-Indische Huis nog geduchte bewoners: belas ting- en douane-ambtenaren namelijk. En sinds maart 1961 huist in een deel van de rech tervleugel het Nederlands Filminstituut, waarvan de aca demie een onderafdeling is. In deze historische VOC-veste beleeft de vakschool voor cineasten zijn laatste „kinderjaren", al Is het tot dusver gepresteerde verre van kinderachtig. „Binnen anderhalf Jaar moeten we eruit", vertelt dr. J. M, L. Peters, directeur van zo wel het instituut als de academie. De toon waarop hij dit zegt, drukt niet de minste spijt uit. De ruimte, die de school bijna vier jaar ge leden kreeg toegewezen, is allang niet meer voldoende, betoogt hij. Uitbreiding van het leerplan is in deze situatie dan ook een onmoge lijkheid. Een onprettige bijkom stigheid is, dat de lokalen 's winters nauwelijks kunnen worden ver warmd. Dr. Peters rekent erop, dat de komende verhuizing een belangrij ke verbetering wordt. „We hebben veertien tot zestien grote lokalen nodig", zegt hij. „Dat lijkt veel, ge zien ons leerlingental (nu precies vijftig, in de toekomst zestig tot zeventig), maar dit soort onderwijs vergt veel ruimte. Behalve theorielokalen hebben wij montagekamers nodig, opname ruimten, lokalen waar we kunnen projecteren enzovoort". Als de verhuizing niet te lang op zich laat wachten, zullen de leerlingen die in september jl. zijn gekomen, alvast drie jaar op 6chool kunnen blijven, terwijl de lichtlng-1965 als eerste de vier jarige cursus zal volgen. A en B Op het ogenblik omvat de cur sus een basisjaar, dat voor alle leerlingen gelijk is, en een jaar Dr. J. M. L. Peters, direc teur van de Filmacademie zo lang deze bestaat. Na kort na de oorlog eerst docent Neder lands en psychologie in Nij- enrode te zijn geweest, werd hij in 1949 directeur van de Katholieke Film Centrale en even later ook van sde Katholieke Film Actie. In 1953 volgde zijn benoeming tot directeur van de Nederlandse Onderwijs Film in Den Haag. Vijf jaar later werd hij aange trokken tot het pionierswerk met de toen nog in het kleuter stadium verkerende academie. waarin men zich in twee studie richtingen kan specialiseren: „sce nario en draaiboek" en „camera en montage", kortweg A en B ge noemd. De twee richtingen zijn minder gespecialiseerd dan veelal Aan de montagetafel wordt gedacht, ze dragen meer het karakter van een „stompe pirami de". Montage bij voorbeeld, het hoofdvak van B, ook een A- vak. „Dat is wel logisch", zegt dr. Peters, „ook scenarioschrijvers moeten een technische ondergrond hebben. De mogelijkheden van het scenario worden immers bepaald door de techniek". Dit principe zal in het nieuwe leerplan worden gehandhaafd, al zal dan wel verdere specialisatie binnen de richtingen A (regie b.v.) en B mogelijk zijn. Voorlopig denkt dr. Peters het derde en vierde leer jaar in hoofdzaak te gebruiken voor resp. stages en het vervaardi gen van eigen werkstukken. Propaedeuse met de Nederlandse Bioscoopbond, die dit werk nog steeds royaal steunt leidt op tot scenario- en draaiboekschrijver („als de wereld om iets zit te schreeuwen, dan is het wel om scenarioschrijvers"), cameraman, geluidstechnicus, mon tageleider, regisseur, produktielei- der, kortom tot elk beroep dat on der de noemer cineast valt. „Maar we leveren geen volleerde filmers af", voegt dr. Peters er haastig aan toe. „Men moet de hele opleiding beschouwen als een propaedeuse. Daarna moeten de jongen eigenlijk in de leer gaan bij een goede ci neast". In totaal heeft de academie 90 aankomende cineasten afgeleverd. „Zeventig procent is goed onder dak gekomen", vertelt dr. Peters, „en dat Is zeker niet minder dan by andere kunstopleidingen het ge- va! is. Het is wel minder dan wij zelf hadden gedacht. Ik had na melijk de reclame-televisie eerder verwacht". Hjj voegt er aan toe, dat nu dertien afgestudeerden by de televisie werken, „zelfs by de Belgische televisie". Jaarlijks levert de Filmaca demie, die thans precies vijftig leerlingen telt (26 eerstejaars en 24 tweedejaars), vijftien tot twin tig mensen af. Dit aantal zal ook na de grote veranderingen niet worden oversohreden. Het is nu feitelijk iets te hoog, „maar het moet wel in verband met de sub sidiepolitiek". Laat de academie minder leerlingen door de eind examen-zeef gaan, dan onder graaft zijzelf haar rechten op sub sidie en daarmee haar financiële basis, die toch al smalletjes is. „We hebben een jaarlijks budget van tweehonderdduizend gulden. Rekent u maar uit, dat is vier duizend gulden per leerling. Maar we zitten meer dan welke andere vergelijkbare school met' enorm hoge materiaalkosten. We zitten niet krap, nee, we komen geld te kort". „Een voorbeeld. De school heeft zes camera's. Zes camera's voer vyftlg mensen! AU wy werkeiyk met alle leerlingen geregeld prak tische oefeningen willen doen en dat is toch een eerste vereiste op een vakschool dan hebben we nog voor minstens 150,000 gulden materiaal nodig". Een team tweedejaars Filmacademie in Amsterdam. Dat het onderwijs aan Noderlandse Filmacade veelzijdig is, blijkt wel uitj onderstaande overzicht i de gedoceerde vakken. RennU van de clneinato; fische vakken (o.a. cj matografische optioa, t cageteehniek, camera montagetechniek) Poëtieken van de filmki (o.a. inleiding tot de fi esthetiek, dramaturgie' de speelfilm, het exp ment in de filmkunst) Praktijk van het filmmal (scenarioschrijven, dii boekschrijven, mise-en-j ne, beeldopname, gein opname, montage) Ontwikkeling en betejl van film en bioscoop; !i Toneel- en letterkunde, tuurgeschiedenis en I ziekteer; Juridische, economische organisatorische aspe van het maken en verto van films (auteursrf film wetgeving, organi? en structuur van de ii handel, produktieleidin Nederlandse taal. Onder het lerarenkorpt vinden zich diverse figi! van Haghefilm, Cinecent! de Cinetone Studio's en Stichting Film en We schap, die vooral de tec! sche kant van het filrt voor hun rekening ner By de andere docentenj men we voorts de names gen van de auteur en cril Anton Koolhaas (scens schrijver), de componist muziekcriticus Jos Mul ziekleer), de directeur vai Amsterdamse Toneelst drs. W. Ph. Pos (drama! gie), de sociaal-pedagoog W. A. 't Hart, de sociaal-I graaf drs. A. H. Sjjmori de adj.directeur van de' derlandse Bioscoopbond, W. Hagenberg (filmrecht! Af en toe worden ook g lessen gegeven. Gj docenten in het cursus' 1962'63 waren o.a. 1) van Gasteren, J. Gerï Toonder, A. van DomB B. J. Bertina, H. Wielel Jan Blokker. V.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1965 | | pagina 10