Nederlandse walvisvaart
€luurde precies 350
jaar
Alleen zwaluwen actief
in Slowaakse zomer
z
Het jaar der overwinteringen
r„
IN TWEE UUR va
Amerika naar Euroib
Zaterdag 12 september 1964
Pagina 2
mogelijk was. Een zekerheid, waar
van echter in de zeventiende eeuw
niet meer gebruik gemaakt zou
worden. Dat was voorbehouden aan
onze moderne tijd, nu het niet meer
gaat om walvistraan en baleinen,
maar om steenkool. Met de walvis
vaart is het slechts enkele jaren na
de beide overwinteringspogingen
mis gegaan. Niet door de roofpar
tijen van Basken of Duinkerker
kapers, maar omdat de walvissen
schaars werden. De traankokerijen
op Jan Mayenland en Spitsbergen
werden afgebroken en op het een
zame strand bleven nog slechts wat
sloepen, een paar boten, koelbakken,
traanvaten en grote trossen kabel
touw achter. Eeuwen later zouden
zy worden teruggevonden als even
zovele bewijzen van Hollandse ver
metelheid en ondernemingsgeest.
GERARD LUTKE MEIJER.
Van 1617 tot ver in de jaren dertig gonsde
het op het Amsterdam Eiland voor de kust van
Spitsbergen van de bedrijvigheid. De walvis
vaarders hadden er een nederzetting gesticht,
zeer toepasselijk Smeerenburg geheten. Veel is
er van de historie van Smeerenburg niet opge
tekend en nog minder van de nederzetting op
Jan Mayenland. Des zomers ontscheepten de
boten van de Noordse Compagnie er hun sur
plus aan mannen voor het koken van de traan.
De zeelui gingen dan op jacht, eerst met Basken
als harpoeniers, maar naarmate men meer erva
ring kreeg, met Nederlandse harpoeniers. In de
herfst scheepten allen zich weer in en bleef de
nederzetting verlaten achter. Een der wasvis-
vaarders heeft ons van Smeerenburg een le
vendige beschrijving nagelaten, zij het ook van
horen zeggen. Zorgdrager, zo heette deze wal
visvaarder, schrijft in zijn smeuige taaltje: „Alle
de Kookeryen en Pakhuyzen maakten gelyk-
zaam een buurt of klein Dorp uit, 't welk dies-
halven niet oneigentlijk naar de nering, het dorp
Smeerenburg wierd genoemd. Nademaal de
Scjiepen dubbelt volk voerden, zoo was 't daar
dagelyks, 't zy in de Schepen, in de Sloepen of
op 't Landt niet weinig drok; derhalve quamen
er ook met deeze Scheepen, gelyk in de Leegers,
eenige Zoetelaars over, die in hun eigen behui
zing, of in de Pakhuyzen hunne Waaren, als
Brandewijn, Tabak en meer diergelyke Dingen
verkochten; insgelyks quamen er ook Bakkers
om Broodt te bakken, wordende des morgens,
wanneer de warme bollen en 't Wittebroodt uit
den Oven quam, op den Hoorn geblazen; zulks
dat aan dit Smeerenburg... in dien tydt lustich
wat te doen vieler was mede al vry veel
gewoel en naar de gelegenheyt van 't Landt
taamelyk wat te bekomen, mogelyk ook de Wyn
en Brandewyn reedelyk goedkoop".
Dc vangst was zo overvloedig,
dat men soms in het najaar
een deel van de buit soms
honderden vaten traan en duizen
den kilogrammen walvis-baard
(baleinen) met het gereedschap
op het strand achterliet, vlak bij
de traankokerijen, met de bedoe
ling de traan en de baarden weg
te halen als het seizoen weer be
gon. Elke Kamer van de Noordse
Compagnie had zo haar eigen
traankokerij. Op Jan Mayenland
waren er zeventien, alle aan de
westelijke kust. Maar zo gek als
het klinkt ondanks de verlaten
heid van deze voorpost in het pool
gebied waren noch de vaten traan,
noch het koperen gereedschap van
de kokerijen de pannen voor
het koken van het spek hier
veilig. Nauwelijks hadden de 1500
of 1600 Hollanders zich in augus
tus ingescheept voor de reis terug,
of de Basken en de Duinkerkers
daagden op uit de nevelige verten
en sloegen hun slag. Zo ook in het
jaar 1632. De Biskayers, die wij
uit de Noordelijke Zeeën hadden
verdreven, wachtten tot de Hollan
ders verdwenen waren. Eind augus
tus was het hun beurt om op Jan
Mayenland en het Amsterdam
Eiland te landen. ZIJ roofden niet
minder dan 600 vaten traan en
200.000 ponden baard en allerlei
gereedschap. En de rest sloegen zij
kort en klein. Het volgend jaar
maakte de Compagnie de balans
op: zij had voor 100.000 gulden
schade
Vandaar dan de overwintering
van 1633: Niet een weten
schappelijke onderneming
zoals in de pool jaren van de laat
ste tijd, maar een praktische po
ging om een bloeiend bedrijf tegen
overlast te beschermen, zowel op
Jan Mayenland als op Spitsber
gen. Op het vulkanische Jan
Mayenland hebben de zeven vrij
willigers op 20 september 1633 het
geschut ontladen: „door Gods ge
nade van de roofzuchtige Biscayers
bevrijd" gebleven! Maar zeven
bange maanden volgen, vol sneeuw
storm, duisternis, ziekte, verveling
en ellende. Waarom is de overwin
tering op Spitsbergen wel gelukt,
maar die op Jan Mayen niet? Een
lakonieke mededeling van de
Schiedamse boekhouder Adriaen
Hermansen vertelt het op de 27ste
september: „Wij meende Sla te ha
len, maer het waer al verdort
Die sla is het vitaminerijke lepel
blad (waarvan men op Spitsber
gen een enorme hoeveelheid had
bijeengebracht.
Op 1 oktober viel de vorst in;
op 9 oktober begonnen ze te sto
ken, op 19 oktober „quam daer zo
feilen ijs, dat de Bay vol ys was".
Eind oktober was het zo koud, „dat
die Watervaten vrozen dat wy daer
geen water uyt krijgen konden zo
alse bij des kocks vyer laghen".
Het wordt een troosteloos relaas
van walvissen op het strand, die
ze met lansen en harpoenen te lijf
gaan, zonder te slagen, en van be
ren, die 's nachts rondom „de
tent" komen snuffelen. Soms schie
ten zij er een, maar eerst later
zouden ze ervan eten, omdat ijs-
berenvlees voor giftig werd gehou
den. Op 9 november kwam de zon
nog een half uur boven de einder
en op 21 december had men nog
altijd vier uur licht
Maar op 23 januari schrijft
Adriaen Hermansen: „De snee leyt
hier een mans lengte hoogh in de
Bay voor onse Tent „Op 3 januari
begint de zon al weer door mist
en duisternis heen te breken. De
maand februari gaat met waarne
mingen over vorst, sneeuw, wind
richting en drijfUs voorbij. Midden
maart meldt zich de scheurbuik;
eind maart wemelt het van wal
vissen in de baai, maar kennelijk
hebben de mannen dan al niet
meer genoeg kracht om er ook
maar eentje te harpoeneren.Op
3 april schrijft Adriaen Herman
sen in het journaal: „Wy hebben
beyde onse twee leste Hoenderen
gedoot/ want wy nu teghenwoor-
dich maer twee ghesonde mannen
zijn/ de andere syn vry sieck/ en
oock seer kreupel van het Scheur-
buyck/ en de van de kou/ die wij
gheleden hebben." En dan volgt op
16 april een triest bericht: die dag
„is onsen Broeder gherust in den
Heer/ Adriaen Hermansen van
Schiedam, die ons Boeckhouder
was/ daer wy seer bedroeft om wa
ren wy syn nu noch met ons
twee ofte drie ghesonde mannen.
Het zou nog erger worden: tenslot
te blijft alleen de nieuwe penne-
voerder op de been en hij schrijft
dan op 27 april dat aangrijpende
bericht, dat ze de hond hebben ge
dood en opgepeuzeld „tot onse ver-
vorsinghe", welke feit dan het ein
de aankondigt. Deze verversing
heeft nL niet geholpen. Stilte viel
over de blokhut van de zeven Hol
landers en toen een maand later
om precies te zijn op 4 juni 1634
de vloot arriveerde, vonden de
Zeeuwen, die het eerst voet aan
wal zetten de zes overwinteraars
„elck apart in zijne koie", en al
lemaal dood: „den eenen hadde
noch het Kasenbroodt by hem in
de Koy staen", de ander een zalf-
doos, een derde „het Boeck noch
by hem leggen, also hy noch leggen
lesen hadde".
Hoe volkomen anders het lot
van de overwinteraars op
Spitsbergen. Het is waar, zij
hebben het koud gehad, onbewust
van het feit, dat in hun onmiddel
lijke nabijheid grote hoeveelheden
steenkool konden worden gevon
den. Maar hun houding is vitaal,
hun berenjacht succesvol, hun ge
zondheid uitstekend, dank zij de
grote hoeveelheid lepelblad, die zij
tijdig van de Salaetberg halen. Het
schijnt dat een vogelkolonie daar
plantenvoedsel heeft gedeponeerd.
In elk geval is „de Salaet soo ex-
traordinaris goet ende in soo groo-
ten abondatie", dat zij een enorme
hoeveelheid konden opslaan op de
stenen vloer van een der „tenten".
Toen negen maanden later de
thuisvloot arriveerde, hadden ze
nog van die voorraad over en kon
den zij er de commandant op trak
teren. De leider van dit zevental
schuwt geen krachtige middelen:
zwerende vingers van een zijner
gezellen snijdt hij open met een
permemes orn de „vuyle materie
onder uyt de nagels" te douwen:
hij snijdt de vingers open „van 't
voorste lid tot den eynde" en zie.
de man geneest. Op 30 september
bekent een der maarts „opentlijck,
van de Satan aangevochten te wer
den" en dat „hy daer wel twee jaer
mede besmet hadde geweest".
Hier is het een Gebedenboeck en
het gemeenschappelijk gebed, die
uitkomst brengen. Loden musket
kogels, die een van het volk had
ingeslikt, blijken noch pennemes
noch gebedenboek van node te
hebben: ze komen na drie dagen
vanzelf weer voor de dag. De ploeg
toont zich zeer ondernemend, trekt
er telkens op uit, jaagt, vist, maakt
verre tochten te land en op het ijs
en oefent zich op vrije uren in het
kolven „met houten klieken". In
de koude duisternis van de elfde
december maakten zij een eerste
beer buit; zij gingen het die zo
verwoed te lijf, dat alle lansen
braken of krombogen. Met luchters
en brandende kaarsen lichtten zij
elkander bij het villen van de beer
by.
Ze vieren een waariyk witte
Kerst, met sneeuw manshoog
voor de deur. Maar binnen
maken zy het zich gezellig met ham
en een rendierhutspot, „een back
heete wyn" en daarby „yder man 7
duym toback met een schoone
pyp". Het is niet de kok, die het
eten klaarmaakt, want by het „ver
hangen van de vleysketel" heeft
die „hem seer gebrandt, armen
ende vingers geschroeyt, met de
vlam van 't smeer sengende zyn
baert, wynbrauwen ende meest al
't hayr voor van 't hooft". Af en
toe komen de beren met hun snuit
door de schietgaten snuffelen; on
danks de kogels ln hun ïyf weten
ze meestal te ontkomen, met hun
achtervolgers wadend door de diepe
sneeuw. Nieuwjaar vieren zy met
„een schoone pyp met ses duym
toback", een „kanne heete wyn en
een salaet". In februari gaat het
dooien en „het ys maeckt daghe-
ïycks met de dyninghe groot gepyp
ende gerinckel". Voortdurende ge
vechten met beren helpen hen de
maand door; op zondag geschoten
Het zevental maakte haast
elke dagr jacht op ijsberen. Hier
ziet men hoe zij soms alle zeven
tegelijk de aanval openden.
beren laten zy liggen, omdat zy ze
„op Sonnendagh niet en ontwey-
den" willen. In maart en april hou
den zy zich op de been door het
eten van „salaet" en vossevlees;
ook gebruiken zy „lamoenzap",
d.w.z. citroensap. Eind april ls het
al zo warm, dat een paar man zich
„lcyden op een planck voor ons
tent te slapen op de sneeuw"
een zonnebad naar 17de-eeuwse
trant. De een-mei dag vierden zy
„met twee kannen goet bier met
een back warme wijn, segghende
daermede de Spitsberghse kennis
in te stellen". Op de 27ste mei
na „negen maenden min vyf da
ghen" zien zy voor het eerst
weer een „chaloup met volk", de
overwintering was gelukt, waarover
zy „al 't samen seer verblyd waren,
God danckende dat hy ons so
langhe bewaert hadde ende voor
alle pryckel beschermt."
Zy hadden bewezen, dat een
overwintering in het Poolgebied
De keten van de Noordsche
Compagnie op het eiland Spits
bergen en de zeven mannen,
die daar ter overwintering zijn
achtergelaten. Rechts de boten,
die naar Holland terugkeerden.
KIJKJES IN DE NATUUR
Arend en gier is hitte te bar
door Sjouke van der Zee
Het licht van de dalende zon lag als goud op het land. Het overglansde
de toppen der sparren, het verguldde ook de omlysting van het raam waar
uit ik, denkend aan een lange dagtocht in het vreemde land, geleund lag.
De hemel was een zee van vuur met stralend oranje en geel achter het
gebergte, dat met scherpe kammen en zwartblauwe schaduwholen uit de
vlakte oprees als met decorstukken op een immens toneel.
Langs slingerwegen waren we gereden door het Slowaakse land, waar de
opengeploegde aarde gloeide rood en bruin, waar aan het geel der tarwe
en haver en akkers met gerst geen einde leek te komen en enorme velden
zonnebloemen in volle bloei stonden.
Als ik met een fikse draai bewe
ging, die eigeniyk in de ochtend
gymnastiek thuis hoort, my ach
terste voren uit het raam buig, kyk
ik juist tegen bolvormige nesten
aan, vanwaar de vogels met of zon
der voedsel in de snavel als in een
pendeldienst af_ en aanvliegen,
zacht kwetterend, de staartjes ge
vouwen of gespreid tydens het sier-
iyk schrijven in de avondhemel.
Het zyn huiszwaluwen. Melk-
staartjes zeiden we vroeger, waar-
schynlyk naar de witte stuitvlek,
die zo duideiyk afsteekt tegen het
vleugelblauw.
Het is altyd een plezierige bezig
heid, naar vliegende zwaluwen te
kyken, die nooit ver van hun nesten
gaan en vooral als ze met vele zyn,
zo'n gezellige bedrijvigheid aan de
dag leggen. En nu, terwyl ik met
zo'n genoegen naar myn Slowaakse
vorkstaartjes lig te kyken, schiet me
te binnen, dat ik jaren geleden eni
ge heel somber gestemde artikelen
heb geschreven over de zwaluwen
stand in Nederland en de onrustba
rende achteruitgang, die al heel wat
pennen in beweging heeft gebracht.
Dat ging toen over de huiszwaluw,
de boerenzwaluw (die donkerblauwe
met rood voorhoofd en keel en ver
der wit, met zeer lange vorkstaart)
en ook de gierzwaluw.
Tellen
O erg was het toen reeds geko
men met deze uitermate nutti
ge en algemeen geliefde vogels,
men al was overgegaan tot het
tellen van de zwaluwnesten
de aantallen broedsels, die per
zoen werden grootgebracht,
werd zelfs een campagne gevi
voor het in gebruik nemen
kunstnesten, die trouwens
hebben voldaan.
Sindsdien is het onderwerp
luwen" wat uit het nieuws gen
waarschyniyk omdat in c
dichtbevolkte en intensief bebc
de land weer andere vogelsoo
bedreigd werden. Toch kan ik
aannemen, dat we er al zijn
de zwaluwen, maar wel geloof il
we in vergelijking met de ooste
landen een heel stuk achter iy
Over onze zuideiyke landen Fr
ryk, Italië en helaas België
heb ik op het gebied van de v:
bescherming nooit veel goeds
nen zeggen, maar hier. in het
chische en in het Slowaakse
schynt de situatie toch wel hee
gunstiger en ook sympathiek!
zyn.
Ik tel tenminste vanuit mijn
vensterpost zeker 300 zwaluwei
zitten te rusten op een paar
visie-antennes, om nog te u
van de gezellige heen en weer
gery in de lucht. En terwijl
blik langs de dakranden glijd!
hun gedrang van nesten, mai
even een berekening: laten we|
gen elk nest 5 jongen, dat beW
over een 14 dagen een behoa
aanvulling van het antennevj
dat betekent voor onze oosterbi
op het gebied van de zwaluwe
thans, nog lang geen krimp.
Maar helaas, eer het zover t
ook deze nieuwe generatie aar
meevliegen is, heb ik dit prau
land alweer verlaten. En dan)
ik weer kilometers rondrijdei
veel navraag doen by myn bof
kennissen in myn omgeving oi
gens nog een paar zwaluwen tij
den die naar we hopen, bel
mende voorjaar onze lenfcf
zullen zyn.
IN de bermen van de wegen vele
oude bekenden uit ons eigen lage
land. Het zevenblad met zyn grijs
witte schermen, de thyn roze en
wit en zoet van geur, prunelle en
hennepnetel, de laatste slordig als
gewooniyk en zowaar onze cosmo-
poliet, de onverwoestbare dovenetel.
Maar er waren ook verrassingen
voor de speurdergrote onneder-
landse distels met bloemhoofden als
ballonnen en een venynige afweer
van stekelbladeren, verder donker
rode orchideeën en dieppaarse cam
panula's, geel vingerhoedskruid en
hengel, het in onze bossen zo be
kende lipbloempje, hier echter met
opvallend helder gele bloemen.
Op de collectieve landbouwbe
drijven, een groep van grote boer
derijen en loodsen voor het rydend
materiaal, was het werk in volle
gang. Maar tussen de ratelende,
grommende bedrijvigheid van trac
tor en machine kon er soms heel
rustig een ossenspan voortsukkelen,
twee schonkige dieren met lang
zaam slingerende koppen en lodder
ogen zonder uitdrukking. Op de
krakende wagen een man, een
vrouw met blauwe hoofddoek, bei
den gebogen, zonder haast, beiden
in scherpe tegenstelling tot het
jachten der moderne gulzige mon
sters.
hoedje op hun ogen dragen ter be
veiliging tegen de onbarmhartige
zon, zoals zc trouwens ook een
pracht van een staart tot hun
dienst hebben tegen het niet min
der genadeloze vliegenvolk. In dit
land zagen we geen enkele gecou
peerde staart!
Van een opvallende vogelrykdom
hebben we weinig bespeurd, wat
wel spytig is voor iemand, die vi
sioenen zag van arenden en zelfs
van gieren, die immers tot naar de
Karpaten kunnen afdwalen.
Maar ls een hete julimaand,
waarin alle jonge broed op zyn
voorspoedigst is groot geworden,
wel een geschikte tyd voor uitbun
dige vogelactiviteit? Zo" ik hier
eigeniyk niet moeten terugkomen
in het voorjaar, of misschien in de
herfst als langs de trekwegen in de
vlakten van Vitawa (onze oude
Moldau) en Donau de najaarszwer-
men hun vaste wegen volgen? Hoe
zal Moravië er dan uitzieri, als alle
oogst van het land is genomen en
hoe somber zal dan de hoge Tatra
achter de Slowaakse ".lakte opdoe
men?
Zover zyn we echter nu nog lang
niet en dat overdenk ik in myn
warmbeschenen venster, vanwaar
ik een vogel volg, die met lome
vleugelslag in het avondrood naar
huis roeit.
Hitte
Zwaluwen
DE dorpen hier en de kleine
stadjes hebben ruime pleinen,
waar de hitte als uit een oven
je tegemoet slaat, maar er zyn ook
arcadenbogen, waar het schemerig
is en koel. Voor een café of een
winkel soms een hooggewielde wa
gen en paarden, fyngebouwde slan
ke dieren, die vaak een strooien
ZO moeten de zwaluwtjes er
eveneens over denken, de sier-
lyke blauwwitte diertjes, die
boven myn hoofd in hele series hun
nesten hebben gebouwd onder te
gen de daklyst aan. Zy zyn nog
lang niet aan wegtrekken toe, want
het is duidelyk, dat ze nog in de
kleine kinderen zitten.
In de directiekantoren van alle
grote luchtvaartbedrRven ter we
reld rekent men met iets wat nog
niet bestaat: het verkeersvliegtuig
sneller dan het geluid. Niemand
weet hoe de vliegtuigfabrieken de
enorme technische en financiële
problemen van deze supersnelle ko
lossen kunnen oplossen, maar niet
temin zyn er al honderd van be
steld.
De aandacht op deze superver-
keersvllegtuigen- van de-toekomst
is sterk vergroot door berichten
over het ontwerp van de Concor
de: een Brits-Frans plan voor een
straalvliegtuig, dat 120 passagiers
kan vervoeren met een snelheid
van circa 2500 kilometer per uur.
Met dit toestel kan men in nauwe-
ïyks 2V2 uur van Parijs naar New
York vliegen mits men een start
baan van by na 3 km lengte ter
beschikking heeft. Op 's werelds
grootste racebaan het lucht
verkeer over de Atlantische Oce
aan wordt het dringen, want de
Amerikanen willen de Britten en
Fransen voor zyn met verschillende
typen straalverkeersvliegtuigen, die
veel sneller zyn dan de Europese
Concorde. Maar zo'n prestatie
krygt men niet cadeau: het ont
wikkelen van een verkeersvliegtuig,
dat omtrent 3000 k.m. per uur kan
vliegen, kost hun het lieve somme
tje van vyf miljard gulden. Het is
dus de vraag of alle projecten, die
op de tekentafel staan, inderlaad
uitgevoerd zullen worden. Wel staat
vast, dat Amerika met tenminste
één supersnel toestel op de markt
zal komen, omdat de Noordatlan-
tische route te belangryk is voor
de kassa van de luchtvaartmaat-
schappyen om die aan de concur-
reniet over te laten.
In by gaande tekening vindt men
een overzicht van de belangrijk-
ste projecten in Europa (Com
en Amerika (Boeing, North f
ric60, Lockheed). De toestellf
tussen 56 en 67 meter la)
aantal passagiers varieert j
120 en 210 en de afstand, i
kunnen vliegen is berekend ff
geveer 6400 k.m.
,rl 2 UUR VAN AMERIKA HAAR EURO».
om
LDCKHEEDCLBZ3
f*r.s0snelh.3
knalt 66m4210pQSS£giers