IN KAMER
Vercors trekt Darwins j EN TUIN
theorieën verder door
Is ,de mummie van Rome'
overschot van actrice?
S
Een jonge vrouw van
zeldzame schoonheid
Op de grens van Nieuwe slavernij?
mensen en apen
Parijs toneel over discutabel ras
EEN VITZONDERLIJKE VONDST
Zaterdag 14 maart 1964
Pagina 2
(Van onze Parijse correspondent)
"pvIT seizoen zijn de apen troef op de Parijse planken. Al eer-
der heb ik hier moge nberichten over een komedie van
Magnien die op de boulevards een professor in de biologie een
preparaat laat ontdekken waardoor apen in ijltempo tot mensen
evolueren en, vice versa, mensen in dezelfde vaart terugstormen
naar de oerstaat. En thans heeft dan Jean Vercors bij het Thea
tre National Populaire met een stuk, Zoo geheten, gedebuteerd,
dat in directe lijn van Darwins theorieën eveneens in de grens
gebieden der existenties van mensen en apen speelt.
EMMANNUELLE RIVA
getuigt in het proces.
De vergelijking tussen heide
auteurs en helde stukken mag
heslist geen millimeter verder
worden doorgetrokken, want
terwijl Magnien zich uitsluitend
vermeit in de sferen der kolde-
riekste Vaudeville waar princi
pieel dus niet wordt nagedacht,
laat staan gefilosofeerd, heeft
Vercors zich, met zijn stuk, veel
hogere ambities gesteld: de
mensen nu juist eens te plaat
sen voor de, inderdaad niet ge
ringe problemen welke de jong
ste vorderingen van techniek en
kennis opwerpen en waarvoor,
zo toont hij aan, de godsdienst
en de wetgevers en de filosofen
en de sociologen en de econo
men en nog zo wat andere be
oefenaars van abstracte of toe
gepaste wetenschappen de ant
woorden nog altijd niet geleverd
hébben.
Vercors, die men een „getuigend"
schrijver zou kunnen noemen en
die met zijn eerste boek „Le silence
de la mer" dat in de bezettingstijd
illegaal verscheen, als oud-typo-
graaf Indertijd een opzienbarend
debuut in de Franse letteren maak
te, is in dit stuk zijn natuur en zijn
verleden zo dus wel trouw gebleven,
als ging die trouw dan ook ten dele
ten ko6te van het theater als auto
nomie. vorm en kunst. Want hoe
interessant en belangrijk het on
derwerp ook zijn mag, toch ont
komt men niet aan de indruk, en
zelfs de conclusie, dat Vercors zich
in het medium had vergist. Zijn to
neelstuk is trouwens een bewerking
van een eerder verschenen boek en
Üle transformatie of dramatisering
is nu Juist een operatie geweest, die
de schrijver niet volledig tot een
goed einde heeft mogen brengen.
Als (Brechtlaans) leerstuk zal Zoo,
niettemin geen mens die de na
tuurstaat overwonnen heeft, onver
schillig kunnen laten.
Verantwoord
£n ziehier dan het verhaal,
waarvan de „wetenschap
pelijke" primisses of grond
slagen door niemand minder
dan 's werelds grootste levende
bioloog, Jean Rostand in per
soon, werd geverifieerd en ver
antwoord bevonden. Een Engel-
T?en nieuwe aera voor de sla-
J-J vemij dreigt zich, middels
die gerechtelijke uitspraak,
derhalve ook nog aan te kon
digen. Het tribunaal komt er,
zodra al die repercussies uit de
debatten opdoemen natuurlijk
niet uit en de deskundigen
slaan elkaar met de tegenstrij-
digste theorieën om de oren.
Tenslotte vraagt een jurylid df
hij niet eens een paar represen
tanten van dat discutabele ras
zou mogen zien.
De rechter die de grond al even
drassig en onzeker onder de voeten
voelt en in dezelfde afgronden be
volkt met toekomstnachtmerries
heeft gekeken, gaat geestdriftig op
de suggestie in. Er worden tralies
tussen podium en zaal geplaatst, en
voor de jury fungeert nu het pu
bliek als bewijs voor de onmogelijk
heid enige lijn te trekken, waar
langs met fysieke maatstaven, één
en hetzelfde ras zou zijn te her
kennen of te omschrijven.
Het verlossende woord voor een
definitie wordt tenslotte door de
schrijver eerder gesuggereerd dan
uitgesproken, wanneer hij, als es
sentieel onderscheid met het dier,
de mens de natuurlijke behoefte
toekent zich „door gebed of revolte"
voor zich zelf te verantwoorden
omtrent zijn plaats en positie in de
wereld en Jegens bovenaardse feno
menen.
Over de originaliteit van de de
finitie zou na al die andere debat
ten, zeker ook nog wel te redetwis
ten zijn, doch in ieder geval heeft
Vercors die veelomvattende en ver
reikende problemen wel op een
oorspronkelijke wijze aan de orde
gesteld. Zijn werk is een school
voorbeeld van een these-stuk dat
zich vooral wel richt tot het ver
stand en subsidiair het mense
lijk verantwoordelijkheidsbesef in
de breedste zin des woords maar
dat, als vorm van toneel, wel een
beetje in de betogen en de theo
rieën steken blijft. Hoe boeiend en
ingrijpend die theorieën op zich zelf
dan ook mogen zijn.
Dat de Spatiphyllum een fa
milielid van de aronskelk is. kan
men eigenlijk aan de bloemvorm
wel zien; de bloemkleur is lila-
wit. Erg mooi en de bloemen ko
men prachtig uit tegen het glan
zend groene blad.
Deze plant dient men in de
normaal verwarmde kamer te
kweken. Ze verlangt een zeer
vochtige atmosfeer en men moet
dus veel sproeien. Doe dat vooral
met lauw water. Als men een
oude overgehouden plant heeft,
moet men die nu opnieuw aan
de groei brengen en ze dus ver
potten. Van de oude wortelkluit
kan men wat grond verwijderen
en geef dan verse bloemisten-
grond. Die grond moet men nog
mengen met wat turfmolm. Ze
verlangt namelijk een voedzame,
doch vooral luchtige grondsoort.
Onder in de pot kan men ook
wat scherven doen; het afvoer-
gaatje mag in geen geval ver
stopt raken.
Deze aronskelkachtige plant
ze is lang niet zo fors moet
men flink water geven; in de
wintermanden kan ze met wat
minder toe. Rust heeft ze niet
nodig; het is voldoende als men
eenmaal per twee dagen giet. 's-
Zomers kan de plant dagelijks
water hebben.
Als ze verpot is, mag men de
eerste zes weken geen kamer-
plantenmest geven. Na die tijd
kan men wekelijks een weinig
bemesten, doch de potgrond
dient men voor die tijd vochtig
te maken. j
De plant kan wel zon hebben,
doch op het heetst van de dag
moet men haar toch een weinig
beschermen.
Voortkweken door middel van
scheuren is heel goed mogelijk.
Dat kan men vroeg in het voor-
Jaar doen en dan tegelijk met
het verpotten. Van één flink
ontwikkelde plant kan men er
wel drie maken en elk deel kan
apart verder gekweekt worden.
G. Kromdijk.
se journalist maakt, als toege
voegd deelgenoot aan een we
tenschappelijke excursie op
Nieuw-Guinea, kennis met een
kudde of volksstam? van
„anthropopitheques" of „tropis",
wezens, die op de grens verke
ren tussen apen en mensen.
Het ls dan ook mogelijk z'n tro-
pi met een mens te „kruisen", en
de Journalist besluit stelt u ge
rust: langs de weg der kunstmatige
bevruohtlng bij een wijfjes-dier
een kind te winnen om het bij
bels te zeggen, teneinde de men
selijke samenleving met tie conse
quenties van de moderne biologie
en met haar verantwoordelijkheden
in die samenhang, te confronteren.
Hij gaat ook verder radicaal te
werk: als het wicht nauwelijks ge
boren is, maakt hij al een einde
aan zijn leven. Hij laat de dood
door een beëdigd dokter constate
ren, en met het medisch rapport
vervoegt hij zich vervolgens bij de
politie. Hij provoceert zo een pro
ces. waarbij rechters, advocaten en
experts van nog allerlei andere tak
ken van wetenschap, dus beslissen
moeten of die zoon tot de mensen
of tot het dierenrijk gerekend
moet worden.
In het eerste geval, heeft hij, met
voorbedachte rade. een moord op
zijn eigen toon gepleegd en val hij
de doodstraf niet kunnen ontlopen.
De andere keuze in het dilemma,
stelt hij vrij van iedere rechtsver
volging, want dan zal hij hoogstens
een „Jachtdelict" hebben gepleegd,
in dat tweede geval zal het tribu
naal zich echter tevens en in posi
tieve zin hebben uitgesproken in de
richting van een principiële discri
minatie van rassen, die ook histo
risch en moreel en zelfs economisch
de weg voor consequenties opent
waarvan de draagwijdte nauwelijks
valt te overzien. A. posteriori, zou
den dan immers Hitler's Jodenwet-
ten ter uitroeiing van een „minder
waardig ras", met wat juridische
handgrepen, nog te rechtvaardigen
zijn. En bovendien heeft een uitge
slapen industriëel al plannen uit
gewerkt in Australië wolfabrieken
te installeren, waarvoor hij dan
soortgelijke aapmensen of beter
mensapen als kosteloze arbeids
krachten denkt te gebruiken.
(Van onze Romeinse correspondent)
Wanneer er in Rome gebouwd wordt, dient de Oudheidkundige
Dienst altijd een oogje in het zeil te houden. Vroeger gebeurde dat
ook. Maar in de laatste jaren wordt er te veel gebouwd en het per
soneel van de Oudheidkundige Dienst kan het niet meer bijhou
den. Stellig gaat er heel veel van waarde verloren, ook al omdat de
aannemers niets meer vrezen dan de tussenkomst der archeologen,
die de bouwerij maanden, soms jaren, lang stilleggen zonder dat
enige vergoeding wordt betaald. Het gevolg is. dat wanneer men
op iets antieks stuit, men met man en macht werkt om dit ten spoe
digste te doen verdwijnen.
Dit zou ook het lot geweest zijn
van de opzienbarende vondst, die
sedert enkele dagen het Romeinse
publiek, voor zover het ln deze din
gen belang stelt, bezighoudt, indien
niet een arbeider, toen hij op de
vrachtwagen, waarmee hij afval en
gruis moest wegrijden „een lijk" ont
dekte. de politie had gewaarschuwd:
veertien kilometer buiten de stads
muren, aan de uiterste rand der
stad. wordt terrein afgegraven om
een groep villatjes te bouwen. Dat
graafwerk gebeurt in onze tijd met
vervaarlijke machines, die alles ka
potmaken wat de ondergrond even
tueel aan waardevols bevat. De be
trokken arbeider zag dus in zijn
vrachtauto „een lijk". Het ging
schijnbaar om een heel jonge vrouw
of een meisje, zeer kort geleden be
graven, want het was volkomen gaaf
bewaard. De politie, in Rome aan
vreemde vondsten gewend, was ui
terst verbaasd, omdat het lijk een
in windselen gehulde mummie bleek.
Gelukkig woonde er vlak bjj de
vindplaats een steenhouwer, die enig
begrip had van antiek-Romeinse za
ken en deze stelde vast, dat de ring,
die het meisje droeg en ook haar
gouden halsketting uit de tweede
eeuw na Christus stamden, dat men
hier met een volkomen gaaf bewaard,
gebalsemd lijk te doen had.
Volkomen
bewaard
Al gauw kwam toen naast de rech
terlijke macht en de politie ook de
Oudheidkundige Dienst in touw; hoe
wel op die dag juist alle Rijksper
soneel in staking was en men dus
grote moeite had iemand te vinden.
Toen werd vastgesteld, dat de vondst
volkomen uniek was. Nooit tevoren,
zo heette het, is er te Rome „een
mummie" gevonden. Bij verder on
derzoek kwam ook de sarcofaag aan
het licht, een fraaie bewerkte, grote
sarcofaag met aan drie zijden en
ook op het deksel in hoogrelief de
uitbeelding van een wilde zwijnen
jacht.
Die sarcofaag, helaas beschadigd
door de machines, was reeds op de
afvalberg gesmeten en kennelijk was
„het lijk" daaruitgevallen toen de
vervaarlijke muil van de machine
de massa aarde greep. Voor deskun
digen was het niet moeilijk aan de
stijl van het beeldhouwwerk vast te
stellen, dat de sarcofaag dateert van
ongeveer het Jaar 160. Het marmer
was oorspronkelijk wit, doch heeft in
de loop der eeuwen een bijzonder
mooi rssig platina glans gekregen.
„De schone van
Grottarossa
Daar zulke sarcofagen ook al
is dit wel een bijzonder weelderig
exemplaar in de Romeinse kei
zertijd -door de beeldhouwers uit
voorraad geleverd werden en dus
vaak tientallen Jaren op kopers ston
den te wachten, kan men alleen
maar de gevolgtrekking maken dat
de jonge vrouw, of het meisje, na 160
gestorven moet zijn.
Wie bij de vondst tegenwoordig
waren, spreken vol verrukking over
de buitengewone schoonheid van die
jonge vrouw. Het gezicht was volko
men bewaard, vertoonde Oosterse
trekken, doch enkele minuten nadat
de stoffelijke resten aan de lucht
waren blootgesteld een proces van
verwering en verval. De „schone van
Grottarossa", zoals de mummie nu
wordt genoemd, nam voor zover het
gelaat betreft het gehele verdere
lichaam ls met windselen omgeven)
de brulnigzwarte kleur aan. die wU
van Egyptische mummies kennen en
tevens zag men de wangen invallen
en verdrogen. Daar de wet voor
schrijft, dat stoffelijke resten, die
waar ook worden gevonden, eerst
voor een onderzoek moeten worden
overgebracht naar het „medisch-le-
gaal instituut", bevindt zich „de
schone" nu in die inrichting, maar
zal binnenkort worden opgesteld in
het Thermen museum.
Een dag later kwamen andere din
gen te voorschijn: twee drinkbekers
en een ongeveer twaalf centimeter
hoge ledenpop uit brons en ivoor.
Was dit een stuk dierbaar speelgoed
van de afgestorvene? Het feit, dat
armen en benen van het kleine beeld
je beweegbaar zijn, zou het doen ver
moeden. Heeft men te doen met
een kind? De „mummie" is slechts
1.28 m. hoog, maar zo redeneert
men, het kan zijn, dat de ge
bruikte kruiden er stijgt nu nog
een aromatische geur op uit de wind
selen het lichaam hebben doen
slinken De wijze waarop het prach
tig bewaarde haar is gekapt en de
uiterst verzorgde nagels doen eer
aan een jonge vrouw denken.
Daar de Romeinen nooit hun do
den op deze wijze bijzetten, is de
mening, dat men met een Oosterse
te doen heeft gerechtvaardigd. Was
zij een Syrische prinses uit de tijd
der Antonijnen? Een courtisane?
Een bijzonder geliefde slavin? Om
te begrijpen welk een Indruk deze
vondst heeft gemaakt, halen wij hier
een passage aan uit een artikel van
de Romeinse „Tempo":
In tegenwoordigheid van dit
Jeugdig lichaam, in haar windselen
gehuld, geurig van vreemde, mys
terieuze specerijen, is het onmoge
lijk onze verbeeldingskracht in te
tomen. In vroeger eeuwen zou
zulk een vondst een dichter tot
onsterfelijke oden hebben geïnspi
reerd. Heden, gewend aan meer
alledaags taalgebruik vragen wij
ons alleen af: wie was dat meisje,
wat was haar lot toen zij nog leef
de, wat gebeurde met haar lichaam
na haar dood?" en verder: „heeft
zij de vernielende werking van de
tijd weerstand geboden doordat
haar zuiverheid sterker was dan
ieder element van corruptie, of was
zij dermate geliefd, dat de goden
haar hebben beschermd?"
De pennen los!
Terwijl de oudheidkundigen ons
verzekerden, dat er in Rome nooit
een mummie was gevonden, wees een
simpel leek, lezer van „Paese Sera"
op een soortgelijke vondst vijf
eeuwen geleden. Ook toen werd het
volkomen gave lichaam van een jong
meisje of een Jonge vrouw gevon
den.
Het werd tentoongesteld in het
„Paleis der conservatoren" op het
capitool, het oudste museum van
onze hedendaagse beschaving, maar
de enorme toeloop maakte, dat de
Paus, vrezende dat dit zou ontaarden
in een heidense verering der licha
melijke schoonheid, het lichaam op
nieuw liet begraven. En nu zijn de
pennen los gekomen.
Inderdaad is er een soortgelijke
vondst gedaan en wel op 12 april
1485. Ook toen waren het bouwar
beiders, die bij het graven van fun
damenten voor een bouwsel aan de
Via Appia" een antieke marmeren
sarcofaag" vonden, waarin zich het
lichaam bevond van een in windse
len gehulde jonge vrouw, volgens de
beschryving „een meisje van onge
veer 15 jaar. Het zwarte haar fraai
saamgevat achter het hoofd. De
zwarte oogharen neergelaten over
halfgeloken ogen, de bleekrode mond
halfgeopend, zodat de hagelwitte,
fraaie tanden duideiyk zichtbaar
waren. Zij was zo mooi, dat het niet
te beschryven of te zeggen valt en
zou men het al beschryven, dan zou
de lezer het toch niet geloven."
Uit de archieven blijkt, hoe die
vondst werd tentoongesteld. Maar
toen van heinde en ver mensen naar
Rome kwamen om het wonder te
zien. vreesde de Paus, Innocentius
VIII, dat dit zou ontaarden in een
„heidense verering der lichamelijke
schoonheid". Hij gaf bevel om het
lichaam in de nacht uit het paleis
der conservatoren te ontvoeren en
in een andere sarcofaag dan die
waarin het gevonden was, te begra
ven op een plaats „ver buiten de
Porta Pinciana" De plaats waar
thans de mummie gevonden werd,
bevindt zich „ver buiten de Porta
Pinciana" en de vraag rijst, of men
niet met dezelfde mummie te doen
heeft. De beschrijving van 1485 klopt
precies met wat thans gevonden
werd.
Raadsel opgelost
Als dat zo mocht zün, dan weten
wij ook wie de mysterieuse dode
geweest is Innocentius VIII liet
namelijk het lichaam opnieuw bij
zetten" in een andere, eveneens an
tieke sarcofaag, terwijl die waarin
het meisje gevonden werd een plaats
vond in de binnenhof der heren
Conservatori". Verweerd en half ver
gaan bleef die sarcofaag daar
eeuwenlang staan, tot de grote ar
cheoloog en topograaf, Antonio Nib-
by (17921839) in z^jn meester
werk: „Rome in het jaar 1838" een
gids der eeuwige stad in vier dikke
delen, waarop vrijwel alle latere
reisboeken over Rome tot op de hui-
digen dag min of meer teruggaan,
naast zoveel andere ook dit mysterie
onthulde. Hij slaagde erin de ver
weerde inscriptie van die oude sar
cofaag te lezen.
Zij luidt: „Memoriae aureliae ex-
tricatae". Daarmee zou de dode dus
een naam hebben en dat niet alleen.
Aurelia Extrlcata was omstreeks 160
na Chr. een vermaarde toneelspeelster
een door het volk vn Rome vereerde
actrice, die optrad ln de oude Griek
se tragedies. Is de sarcofaag, waar
van Nlbby het opschrift las inder
daad die van „de mummie van 1485",
dan was de eerste vondst die van
het stoffeiyk overschot van de to
neelspeelster. Het vreemde daarbü is,
dat het lichaam een zo byzonder
jonge indruk maakte: een jaar of
vyftien zeggen de kroniekschryvers.
Dit geldt ook voor de vondst van
heden. In 1485 gingen er geruchten,
dat de arbeiders die de mummie von
den en die daarna spoorloos
verdwenen, zich hadden meester ge
maakt van een grote schat in goud,
zilver en edelgesteenten. Die schat
zou waarschüniyk de oplossing van
het raadsel mogelyk hebben ge
maakt.