Laat de kinderkens KERSTMIS li li li li li lil M' ACHTER DE TRALIES kerstnummer leidscii dagblad 24 december 1963 ii Het iverdtoch een feest «-iNKELE jaren na de oorlog hoorde ik op kerstavond een waar Jj gebeurd verhaal vertellen dat ik nooit heb kunnen vergeten, cn dat eigenlijk een van de mooiste en meest echte kerstverhalen is die ik ken. Om het te schrijven moet ik beginnen met te vermelden dat ik in de zomer van 1948 tijdens een lezing het echtpaar M. ont moette en dat uit die kennismaking een goede vriendschap is ont staan. De man in die tijd rector aan een lyceum, de vrouw onder wijzeres op een gemeenteschool. Ze hadden al getrouwde kinderen, en woonden sinds kort in een oude boerenhoeve op de Veluwe. Ik kende hen dus nog- maar kort (oen ik in december de uitnodiging ireeg om de kerstdagen by hen door (e brengen, mits ik er geen bezwaar egen had dat er nog twaalf gasten de twintig jaar zouden zyn. i*aren leerlingen uit de zes klas- an het lyceum en de lagere 1 schreef mijn vriendin en man en zij hadden er zo ieder twaalf geïnviteerd; ook tijdens e oorlog. De kinderen varieerden leeds weer opnieuw en er werd door en een strenge slectie toegepast, [iet dat er op rang of stand of gods- ienst werd gelet integendeel ïaar alleen de leerlingen waarvan zy isten dat ze door huiselijke of per- nnnlijke omstandigheden het slechtst edeeid waren, kwamen ervoor in anmerking. Het resultaat was altyd eindigde de brief dat de meisjes i jongens die wat onwennig en aar dend. sommige ook wel dodelyk ver ben. naar hun toe waren gekomen, a een verblijf van dri. dagen, spon- ian en dankbaar afscheid namen. DP een koude middag van de vier entwintigste december 1948 kwam ik bij de oude boerderij in bijna tegelijk met de twaalf uit- «rkorenen van mijn vrienden. Ik schatte hen tussen de zeven en chttien jaar en van sommige gezich- Phn was helaas af te lezen dat ze tot „slechtst bedeelden" behoorden, is nu veertien jaar geleden, maar herinner mij dit voorspel dat tot kerstverhaal leidde,, nog heel —lelijk. Nadat ieder zijn kamer en slaap- iats was toegewezen, (de jongens erden op de vliering ondergebracht, meisjes en ik op de kamers, die n de dochters en de zoon waren ge lest) en de tassen en koffertjes wa- n uitgepakt, werd ons gevraagd de b1 mee te helpen versieren. Deze bs door een gangetje met de boer- rij verbonden en als bibliotheek in richt. daar de man van mijn vrien- ii een verwoed verzamelaar van leken bleek te zijn In de tuin lag n berg hulst en sparregroen die we j armenvol binnen brachten en ronde de grootste denneboom die t bos in de verte had opgeleverd, et vereende krachten werd hij de ïutir in gedragen en met kaarsen, rren. eikels en denneappels ge- lid Met levensgevaar beklommen ladders, balanceerden op stoelen krukjes om het groen langs mu- en boekenkasten aan te brengen, toonden engelengeduld bij het hten van de twee slingers sparre en met roodzijden linten. Linten, kruiselings boven ons hoofd over hele lengte en breedt» van de bi- thcek kwamen te hangen. Tijdens het heen en weer lopen van schuur naar de tuin hadden we nerkt dat het. veel kouder was ge- rden. Een wind. die de adem af- ted en de ondefinieerbare geur van eeuw met zich meevoerde, schoot vlagen uit een geelbleek gewat- irde hemel, die in het oosten al iker begon te worden. Voor we aan el zouden gaan heerste er opge- nde bedrijvigheid op de vliering en iter de gesloten deuren van de apkamers. en vooral ook in de keu- waar mijn vriendin en haar hulp laatste hand aan het kerstdiner den. [lokslag zeven uur kwamen de •isjes sommige in hun mooiste k naar de stal. waar een lange, stel ij 1c gedekte tafel wachtte, en de trens in hun beste pakken en met gekamde haren even tevoren wa- gearriveerd. Wij hadden de kaar- aangestoken en terwijl al die Re ogen de glans van die gouden ed onvingen. zagen ze er Ineens smaal even mooi en blij uit. Als volmaakte kerstentourage, loeide bui ten nog altijd de wind. Hij joeg de sneeuwvlokken, die zich langzaam uit de hemel begonnen los te maken, in wilde warrelingen op en binnen merkten we aan het onverwachts flakkeren van een kaars, dat het weer steeds slechter werd. Wij voelden ons zoveel te behaaglijker tussen de ste vige muren van de oude schuur, en de houtblokken in de open haard laaiden er des te feller door op. Na het diner schaarden we er ons met de koffie omheen en stelde onze gastvrouw voor een kerstverhaal te vertellen. Niet dat. wat zij andere ja ren altijd voorlos en dat ieder ken de als het mooiste en oudste kerst verhaal maar een héél ander. Een herinnering uit haar meisjestijd die weer helemaal actueel was geworden door een brief, die zij een paar dagen geleden had ontvangen en waarin haar werd verzocht een Oostenrijks kind in huis te nemen nu er hulp voor deze kinderen uit dit noodlij dende land werd gevraagd. „Wij hebben ook nog altijd een noodlijdend land", hoorde ik mezelf zeggen en de haat van vijf oorlogs jaren die nog zo vers in mijn geheu gen lagen .klonk er doorheen. „Ik heb toegestemd", ging miln goede vriendin rustig verder, en deed alsof ze mijn opmerking niet had ge hoord. „Louter uit menslievendheid", spot te ik. op gevaar af haar te beledigen. Maar zij werd helemaal niet boos en antwoordde met dezelfde kalmte: „Als je het zo wilt noemen, ja Beter zou eigenlijk zijn „louter uit liefde voor het kind". Kinderen heb ben niets met grenzen en rassen te maken". PLOTSELING ontstond er een le vendige discussie over het voor en tegen van het in huis nemen van een Oostenrijks kind en de klei nere uit ons gezelschap van de la gere school, zaten er een beetje hul peloos bij. „Ik dacht wel dat dit het gevolg zou zijn", zei mijn vriendin onverstoorbaar. „Daarom wilde ik jullie Juist dat verhaal vertellen. Het bloed kruipt nameiyk waar het niet kan gaan. want mijn moeder had na de eerste wereldoorlog een Duits kind in huis". Toen stonden de zaken wel even anders", interrumpeerde ik strijd vaardig. „Ach." mjn bijzonder lieve vrien din haalde haar schouders op. ..of je nu een Oostenrijks kind uit 1948 of een Duits kind uit 1918 probeert te helpen, doet aan het feit dat de vol wassenen het voor hem bedierven, niets af. Iedereen had. en heeft schuld aan deze oorlogen, behalve de kinderen. Luister maar: Ongeveer dertig jaar geleden, ik was toen twintig, en net kwekeling geworden, had mijn moeder na ein deloze gesprekken mijn vader zo ver gekregen dat hij er in toestemde een Duits kind voor minstens een jaar bij ons te nemen. De enige voorwaarde die hij uit praktisch oogpunt stelde was, dat het een meisje moest zijn. Zij zou de jurken waar mijn zusje en ik waren uitgegroeid kunnen dragen en bij een van ons kunnen slapen, zodat de logeerkamer wij hadden nogal veel logé's er niet aan opgeofferd hoefde te worden. Als oudste van de vier dochters mocht ik met mijn moeder mee, nadat we bericht had den gekregen 's avonds om zeven uur op het station aanwezig te zijn. De kinderuitzendingen waren in die tijd veel slechter geregeld en tot on ze verbazing werden we naar een wachtkamer gedirigeerd met de me dedeling dat we daar konden „uit zoeken". „Er zijn er veel meer geko men dan opgegeven was. We ston den machteloos", vertelde een van de leidsters. „Die moeders stopten ze in de treinen of het postpaketten waren. Wat overblijft gaat vanavond terug. We hebben het ze al gezegd om teleurstelling te voorkomen". We kregen het gevoel of we een soort markt bezochten toen we de kale, slecht verlichte wachtkamer binnen kwamen. Op lange, houten banken zaten ze opeengepakt; kleine vormeloze gestalten met een bundel tje aan hun voeten en vermoeide ge zichten, die een onkinderlijke uit drukking hadden. Het was een paar dagen voor Kerst en het vroor flink, en ik zal nooit vergeten hoe ik daar weldoorvoed en warm gekleed cn plotseling diep beschaamd tussen die kinderen liep. Onder het gaslicht leken de lappen en dekens waarin ze ;ewikkeld waren, nog groezeliger. voorover knikte en een dwaas scha- i duwbeeld op de muur wierp, duidde aan dat daaronder een levend wezen schuil ging. Ik liep er heen. Onder de muts kwam een hoekig gezichtje te voor schijn met twee streepjes donkere wimpers op de wangen. Het kind sliep, en telkens als het hoofd voor- I over viel, knikte de pompoen mee. Terwijl ik de doek wat weg trok zag ik een te kort plooirokje en een paar spichtige benen in veel te grote knoopschoenen. Ik riep mijn moeder en samen maakten we 't kind voor zichtig wakker. Het staarde ons niet begrijpend aan en zei niets. Maar zodra ik had gevraagd of het met ons mee naar huis wilde, liet het zich van de bank glijden, pakte werktuigelijk het bundeltje van de grond en greep mijn mantel zo gre tig vast. dat ik de nagels door mijn j kleren voelde. Aan een tafel, in het midden van de wachtkamer zat een vrouw die j blijkbaar met de administratie was belast. -*■ „Ik wil graag dit meisje", zei mijn moeder. De vrouw keek naar de kaart die aan een touwtje om de hals van het kind hing. Terwijl zij las gingen haar wenkbrauwen omhoog. „Werner Stadler Het is een jon gen. mevrouw", sprak zij, zich tot mijn moeder wendend. mÊQKÊ Verwonderd en in verwarring ge- der weigerde, drukte hij zijn gezicht bracht keken wij alle drie op het j tegen mij aan en stamelde gesmoord: kind neer. Het verroerde zich niet I „Das macht mir nichts. Ich kann en bleef met gebogen hoofd naar de die Kleider Ihrer Töchter tragen, vloer staren. Wel voelde ik hoe de gnadige Frau. Ich trage immer vingers zich krampachtig aan myn 1 Madchenkleider immer!" mantel vastklemden. Zonder mij te bedenken zei ik toen 0„Sage mir, warum bist du wie ein ineens: „Seie stille, du gehst doch un bezittingen in de toegeknoopte Mëdchen gekleidet?" vroeg de vrouw mit uns". en mijn moeder zei later doeken nog schameler. De kinderen praatten niet tegen elkaar maar hielden hun ogen strak op de mannen en vrouwen gericht, die ontdaan, en zichtbaar verlegen met hun houding de rijen afzochten. „Ich! Ich!" riepen zij schril als een van hen weifelend bleef staan en wezen heftig met een vinger op zichzelf. achter de tafel een beetje ongedul dig. Het kind sloeg verschrikt zijn ogen op en fluisterde bijna onver staanbaar: „Es sind die Kleider meiner Schwester". De vrouw en mijn moeder keken elkaar aan. „Het spijt me heel erg, maar dan gaat het niet", hoorde ik mijn moe- Aan het eind van een van de ban- j der zeggen. „Wij hebben geen slaap- ken. tegen de muur gedrukt en nau welijks zichtbaar, ontdekte ik een opvallend klein, ineengedoken fi guurtje in een geruite omslagdoek, waarvan de rafels tot op de grond hingen. Meer was er niet van te on derscheiden: alleen een vuile ijsmuts met een pompoen, die af en toe plaats en geen kleren voor hem. Ik heb vier dochters en mijn man wil persé een meisje, met het oog op de onkosten". Ik voelde my hoe langer hoe ellendiger worden en ontweek de blik van het kind. Hij had in angstige spanning naar mij op staan kijken en hetzelfde ogenblik dat hy lntuitief begreep waarom myn moe- ner van top tot teen in het nieuw lieten steken. Zelden heb ik mij zo biy gevoeld en zelden heb ik een kind gezien dat zo stralend gelukkig was als deze jongen toen hy in zyn jongenskleren met ons de winkel uit liep. Werner bleef ruim ancerhalf jaar. Als wy logé s hadden sliep hy op de divan in de kamer en hy was zo vol zorg voor zyn mooie, nieuwe kleren, dat we gedurende die anderhalf jaar er geen andere by hebben hoeven kopen. Toen hy naar Duitsland terug ging hebben wij allemaal ge huild. vader incluis. Elk jaar tegen Kerstmis ontvingen wij een kaart van hem maar op de duur is ook dat contact verloren gegaan, en hebben wy niets meer van hem gehoord". dat ik er op dat moment net bleek en ontredderd had uitgezien als het kind naast my. Op het hoekige gezichtje tekende zich een glimp van ongeloof en vreugde af en ik bukte my om het te kussen. Thuis voerden moeder en ik een bewogen discussie met een hevig verontwaardigde echtgenoot en vader. „Jullie hadden het weer niet on praktischer kunnen doen een jongen! Dat kost handen vol geld aan kleren en de logeerkamer zyn we kwyt!" Ik hóór het hem nog zeg gen. Desniettegenstaande gingen moeder en ik de volgende dag naar een kledingmagazyn, waar we Wer- ii n n ii ii ii n n n ii ii 17 N denkt u. dat ze mij niet de deur zullen wijzen?" J-S Die vraag werd mij gesteld, nu juist twintig jaar geleden, op kerstdag 1943. door een even ijverige als sympathieke jonge gees telijke. de secretaris van de bisschop van Colle Val d Elsa. Plaats van de handeling een cel. een kloostercel als men wilmaar het oer oude klooster van San Domenico te San Gimignano was. na eeuwen lang staatsgevangenis der Toskaanse Medici te zijn ge weest. strafgevangenis voor onhandelbare elementen en een der politieke gevangenissen van Mussolini's heilstaat. Het was ons derde en laatste kerstfeest, dat wij in die cel doorbrachten; de troost, dat eenmaal Savonarola er had gewoond en dat Italiaanse reisgidsen verscheidene regels wijden aan het enorme klooster en aan de bijzonder fraaie kerk. die er bij hoort, woog niet langer op tegen al het ongedierte, de ondervoeding, de bittere kou en het gebrek aan vrijheid. Maar we beseften toch allen, dat we er heel wat erger aan toe zouden zijn geweest indien we ons in Duitse handen hadden bevonden. We waren niet meer zo héél talryk die laatste decembermaand. Toen Badoglio en de koning eindeiyk en op de meest onhandige manier het fascisme ten val hadden gebracht, waren voor het eerst de Italiaanse arbeiders in algemene staking ge gaan met een altruïstisch doel: zy weigerden het werk te hervatten zo lang de „politiek gevangenen" en daarmee bedoelden zy dan in de eer ste plaats de communisten, waar ook het regime van Badoglio doodsbang voor was. niet in vryheid waren ge steld. Het gevolg was. dat in augus tus van 1943 alle Italianen, de dap pere antifascisten die hun weerstand hadden begonnen niet op de laatste dag maar reeds jaren vóór iemand kon voorzien, dat er een oorlog zou komen, die Mussolini ten val zou brengen, ons verlieten. Het enige wat men vergeten had. was dat er ook niet-Italianen in de fascistische ker kers zaten. Onze bevryde vrienden hadden beloofd, dat hun eerste taak zou zijn aandringen op de bevryding der politieke gevangenen van niet- Italiaanse nationaliteit; en zy hiel den woord. Maar toen op negen sep tember een rechteriyk ambtenaar uit Siena naar San Gimignano kwam om naar die vreemdelingen te informe ren, begonnen in het noorden op nieuw fascistische elementen zich te roeren en wy bleken geiyk te hebben, toen we tot die ambtenaar sprekende hem toevoegden: „U lijlgt ons juist het soort man om wanneer morgen een Farinacci of enige andere fascis tische clown een schynregering op richt. te vergeten dat u een eed van trouw aan uw koning heeft afgelegd". Inderdaad de man vergat dit en de „vreemdelingen" bleven achter de tralies. KERSTMIS was ook voor de ge vangenen een hoogtydag, eén der vyf dagen in het jaar, dat we ivoor de Italianen hoofdzaak) „spaghetti" kregen en een stukje vlees, inplaats van „groentensoep" (onkruid gekookt in een slappe bouil lon) en het harde brood, dat de overige 360 dagen ons deel was. De vijf hoogtydagen waren Kerst mis, Nieuwjaar, Pasen, Grondwets- feest en28 oktober, de herden king van de mars op Rome. Niet ge ring was onze bewondering voor de communisten, die ieder jaar weer op 28 oktober alle voedsel weigerden, geen kleinigheid voor stevige jonge mannen, die als magere skeletten rondwaarden; en dat terwyl de geur van de „spaghetti" de hele gevange nis vulde. Maar al waren zy dan atheïsten, tegen de christelyke feest dagen hadden zij geen bezwaar en op kerstdag werd het feestmaal ook in de „communistencellen" (de commu nisten, althans de Italiaanse, waren streng gescheiden van de overige politieke gevangenen) gretig aan vaard. Op Kerstdag 1943 waren we dus lang niet meer zo talryk als een jaar tevoren. Maar het feest was vroly- ker, ook al waren we allen weer een beetje magerder, we wisten de ge allieerde troepen ten noorden van Napels en al ging de opmars wel heel langzaam, de bevryding, waaraan al thans onder de met-Italianen nooit iemand ook maar een seconde getwy- feld had, was nu in zicht. We zeggen met opzet „onder de niet-Italianen". want onder de Italianen was er juist in onze cel éen heel eigenaardig element, een man die ui de zomer van 1942 was aangekomen en ons had be groet met de woorden: „Kop op, kameraden; het kan niet lang meer duren: Hitier heeft een nieuw offen sief ontketend en rukt op naar de Kaukasus, de Italianen staan op het punt Egypte te bezetten en Japan be heerst de Grote Oceaan". Deze zon derlinge „politieke" gevangene bleek later (nergens is men zo goed over elkaar ingelicht als in een van de wereld afgescheiden gevangeniscel) de cUfers voor de aanbesteding van autobussen voor de stad Rome tegen flinke betaling aan een autofabrikant te hebben bekend gemaakt; toen de politie hem kwam arresteren spuwde hy op een portret win „de duce" en werd dus tevens „politiek misdadi ger". De politieke straf, als de meest ernstige, moest hij eerst uitzitten. Natuuriyk was ook deze zonderlinge figuur tezame.t met de andere Italia nen in de Badoglio-periode bevryd; hy werd al gauw christendemocra tisch gemeenteraadslid van Rome, zelfs wethouder, om toen zyn ver leden bekend werd over te zwenken naar de partij waar hy thuis hoor de, de fascistische. Hy was het enige onbetrouwbare element en daar we dit allen wisten, was hy ongevaariyk. Uitgesproken God-loochenaar maak te hy het leven zuur aan een jonge sardische boekhandelaar, die uren lang stond te prevelen voor een bid prentje met de Madonna. Een ander vermakelyk nummer in onze cel van „intellectuelen" was een student in de economie, die wilde verhalen deed over Amerikaanse troepen, die ons zouden komen bevryden, gebraden hammen en vette kalkoenen aan de punt van hun bajonet houden van het steenkolenvervoer uit Duitsland naar Italië, een Australiër, wiens vrij duistere spionagezaak ons nooit helder is geworden, een Slo- veen (min of meer als Italiaan be schouwd) die deel had genomen aan een aanslag in Triëst. een staten loze ex-officier van het vreemdelin genlegioen, die de oorzaak van zyn aanwezigheid in onze cel altyd angst vallig verborgen hield voor de andere Fransen en die by de bevryding van San Gimignano door de troepen van De Gaulle werd terechtgesteld en verder een brave Engelsman, die toe vallig Chamberlain heette, wat tot gevolg had, dat de gevangenisbewaar ders Heilig overtuigd waren, dat zy een Britse minister onder hun gas ten hadden. Overigens waren er be Onze gastvrouw keek pein zend in het vuur. ,,Toen de Duitsers hier als over winnaars binnentrokken en ik hen hoogopgericht op hun ook de communisten van die koekjes geven? Dat hy dit aan mij vroeg had een byzondere reden. De directeur van de gevangenis was een Zuid-Ita liaan, afkomstig uit een dorp in de buurt van Napels. In die omgeving I werd zwaar gevochten en zo wys was hy zoetjes aan wel geworden, dat hij niet alles geloofde, wat de Italiaanse oorlogsbulletins vermeldden. De BBC gaf berichten in het Italiaans maar natuuriyk minder uitvoerig dan in het Engels. Daarom had hy my. het Engels machtig en niet wegens spio nage veroordeeld, gevraagd voor hem naar de Engelsen berichten te wil len komen luisteren. Myn eerste reactie was: Goed. maar dan wil ik die berichten ook vermenigvuldigen in zoveel afschriften als er cellen zyn en een krantje uitgeven, „De Stem der Waarheid, komt uit tot wy er uitkomen". Directeur van een gevangenis vol „politici" is waarschynlijk een moei lijk beroep, althans onze „direttore" kreeg een soort zenuwtoeval, stame lend: „Maar Je wilt je directeur zelf voor het fascistisch gerecht en in het gevang brengen en dat terwyl ze vechten in het dorp, waar myn moe der woont". Een moeder is in Italië iets zo belangryks, dat we daar niet ongevoelig voor konden blyven en andere voorwaarden stelden: de be richten van de Engelse zender kon hy krygen, mits ik ze aan myn cel genoten kon verder vertellen en bovendien iedere dag twee uur in één der Joegoslavische cellen kon gaan. om die taal, die ik al een beetje kende, beter te leren". Op die manier bad ik dus contact pantserwagens door onze straat zag komen, dacht ik: ..Mis schien is Werner er wel bij". Maar tegelijk wist ik heel zeker dat dat er niets toe deed. Wij hebben toen alleen met dat weerloze kind te maken gehad: met de kleine jongen die zo ver loren en overgeleverd aan de willekeur van de grote mensen in de wachtkamer zat in de kle ren van zijn zuster. ..Daarom", eindigde zij glim lachend in mijn richting, en op dat moment werd onze vriend schap stilzwijgend bezegeld, ..neem ik nu een Oostenrijks kind in huis". Tonny van der Horst blyven. De reumatiek van de oude heer Veliasjev was een bekend be geleidend verschynsel der winterse hoogtydagen. langryke personen genoeg, vooral _r onaer <le Italianen: de zonen van j met de Joegoslavische „communisten' Matteotti, die van Aniendola en de j en met de Mihailovlc-mannen, onder grote econoom Antonio Pesenti, die weldra minister van financiën zou worden, na 12 jaar gevangenschap. Maar de vraag van de jonge gees telyke betrof een hele andere groep, nameiyk de Joegoslavische commu nisten, van wie er een kleine hon derd (en evenveel aanhangers van Mihailovic) ons lot deelden. Voor de grote feestdagen placht doorgaans de bisschop uit Colle Val d'Elsa zelf wie een buitengewoon dapper ventje van dertien jaar, die omdat hy zo klein was 's nachts de tenten van de Italiaanse bezettingstroepen wist bin nen te sluipen en daar geweren stal voor de partisanen. Het heldhaftige knaapje had het alleen aan zyn leef tijd te danken, dat hy door de Italia nen, voor wie kinderen altyd heilig zyn, niet werd ter dood veroordeeld, maar tot dertig jaar gevangenisstraf, AL d< nen In L deze Italianen waren verdwe nen. onze cel was alleen een be jaarde. uiterst Intelligente Fransman, ex-Rus en tydens de eerste wereld oorlog secretaris der Russische am- hasade te Rome; een Franse consu laire ambtenaar uit Napels, een ver- fynde Franse graaf, die een villa had gekocht aan de Brennerpas alleen met het doel Parys op de hoogte te naar San Gimignano te komen. Met waarvan de eerste vyf jaar in volko- uitzondering van de communisten men eenzaamheid. Het was alweer gingen we natuuriyk steeds allemaal de jonge pastoor, die van de direc- naar de kerk, ook schryver dezes die teur gedaan kreeg, dat om de andere niet katholiek is. Het was de enige dag in het byzyn van de pastoor zelf gelegenheid om elkaar allen te zien iemand, meestal een andere Joego- en bovendien was de kerk byzonder slaaf, een enkele keer ook ik omdat mooi, een ware verademing voor wie ik het eerst hem op dat kind opmerk- altyd door tegen de bruingesausde zaam had gemaakt, een uurtje mocht muren van een smerige cel zit te ky- gaan praten met de jongen, die het ken. Van de dienst ging niets uit, on- I praten byna verleerd was. verschillig of de oude pastoor van San Gimignano die leidde, of de zelf- ELUKKIG kon ik onze brave ingenomen, onbeduidende bisschop pastoor geruststellen. „Ze zul- van Colle Val d'Elsa. Maar nu waren I ^*—4 len u beslist niet de deur wy- er de voortdurende bombardementen zen; het zyn als alle Joegoslaven en de bisschop durfde niet te reizen; buitengewoon vriendelyke mensen, daarom kwam zyn jonge secretaris Maar bidprentjes zou ik ze toch niet en plotseling voelden wy een mens, geven". „Dat hoeft niet, want de een felbewogen mens, in ons midden j koekjes zyn gezegend", zei de brave te hebben. Hy droeg niet alleen een geestelyke, die een kinderlyk geloof mis op, maar preekte in de kerk en paarde aan de grootste menselyk- zonder zich aan de gevangenisbe- I heid. waarders te storen vroeg hy ons dicht I Ondertussen bereidden wy ons laat- om hem heen te komen staan. Hij ste kerstfeest in de cel voor. Een der nam de grijsbruin gestreepte muts britsen, die altyd opgeklapt tegen de van één der gevangenen en zette zich muur behoorden te zijn, werd neer die op het hoofd: „Ik ben evengoed gelaten en diende als tafel. Daar- een gevangene; we zijn allen gevan genen, gekluisterd aan onze zwak- neden. aan onze zonden". Juist om dat hij de eerste levende mens was. die we buiten ons eigen kleine krin getje sedert jaren hadden ontmoet, ging het gerucht al heel gauw van cel tot cel. En by zyn tweede preek waren zelfs een paar der Joegosiaven aanwezig. Toen was het, dat ik de moed had hem te zeggen, dat hy maar een heel klem deei der gevan genisbevolking kende, dat er meer dan honderd communisten waren. Joegoslaven en een even groot aantal Grieken van het eiland Castorizzo. Dat eiland was gedurende twee da gen door de Engelsen bezet; de hele, zuiver Griekse bevolking had zich by de Engelsen aangesloten, maar na twee dagen gingen ze weg en kwa men de Italianen (de Dodecanesus was toen Italiaans gebied) terug en arresteerden een groot deel der be volking wegens landverraad". Die Grieken waren orthodox en zouden nooit een R.-K. kerk betreden. De Jonge pastoor, tegengewerkt door de directeur der gevangenis, die een on gelovige was, ging daarop de cellen bezoeken dier arme Grieken en bracht ze geld. dat hy byeen had ge bedeld onder de bevolking van het stadje. MAAR nu was de vraag héél wat moeilyker. Hy had twee zakken meel we ten te kopen en daarvan had hy koekjes laten bakken, die hy verge zeld van bidprentjes onder de gevan genen kwam uitdelen. Moest hy nu voor kwam de lange, zware bank die onze zitplaats was. Al weken lang hadden we bruin pakpapier opge spaard van de kastanjes, die dege nen die geld hadden af en toe kon den kopen om het magere rantsoen tje aan te vullen. En verder hadden we nog ander heel mooi papier (zo leek het ons toen tenminste papier afkomstig van de levensmiddelenpak ketten. welke de Fransen en Engelsen geregeld, een heel enkele keer ook de Joegoslaven, uit Londen toege stuurd kregen van hun Rode Kruis. Een Nederlands Rode Kruis scheen niet te bestaanUit dat papier hadden handige vingers, zonder be hulp van enig werktuig (ons enige „gereedschap" was een houten lepel' versieringen gemaakt en met brood deeg tegen de muur geplakt. Ieder van ons kon daar in zyn eigen taal de in zyn land gebruikeiyke kerst wens lezen. De „tafel" werd bedekt met het enige bontkleurige, waarover we kon den beschikken; de fraaie kamerjas, welke de tot Fransman geworden vroegere Russische diplomaat met het oog op zijn hoge leeftyd had mogen kopen. Hy offerde zich een beetje op voor ons allen door in de veel te dunne gevangeniskleding en verder met een paar dekens om zich heen gedrapeerd voor die ene dag de vries kou te trotseren. San Gimignano ligt vry hoog in de bergen; buiten lag dik sneeuw; verwarming bestond natuur iyk niet in die oeroude gevangenis en omdat we zo talryk waren in één cel moest er altyd een der met zware yzeren staven afgezette vensters open AAR een feest was het met dat toch wél. Eerst was er de mis geweest en onze sympa thieke pastoor (hy is nu al lang monseigneur en vermaard latinist als hy is, zal hy het stellig ver brengen) had weer één van zyn diepmenseiyke vondsten gehad. Tijdens de dienst had een klein koortje, kinderen die verdekt achter het altaar stonden opgesteld en die ons niet konden zien zomin als wij hen zagen, gezongen en zelfs had hij twee kleine mis dienaar tjes. jongentjes van een jaar of twaalf meegebracht, die wy dan wel zagen. Men moet jaren lang in een cel opgesloten hebben geleefd, om ringd door mannen, die ongeschoren en met kortgeknipt hoofdhaar, onder voed en in afgryseiyke bruinge- streepte vodden gehuld, er allen veel ouder uitzien dan zy zyn, om te be seffen welk een diepe ontroering het zyn kan een paar kinderen te zien, de yi-hoge stemmen van een Jon genskoor te horen. Teruggekeerd in onze „versierde" cel kwam het eerste grote ogenblik, het uitdelen van vorken en echte borden, voorwerpen welke alleen op die feestdagen werden verstrekt en niet eens aan degenen, die als voor zichzelf of voor anderen „gevaariyk" werden beschouwd. En een half uur tje later kwam de wyn, een halve liter voor elk, uitstekende landwyn, het jaarlyks geschenk van de boeren rondom San Gimignano aan de ge vangenen. En dan al heel gauw de „spaghetti", ditmaal uitstekend toe bereid omdat na de val van het fas cisme onmiddeliyk, op aandringen der communisten, een paar gevange nen met kokservaring in de keuken waren aangesteld. En na de „spaghet ti" de grote verrassing; niet zoals al die jaren by alle feestdagen gebrui- keiyk was geweest een taai stuk rundvlees, maar voor ieder al naar voorkeur een kwart kip (en in die jaren waren de kippen nog voort brengselen der natuur en kwamen niet als tegenwoordig uit een kist, waar ze hun hele korte leven ver doen met vreten) of wel een kwart konynDit feestehjk gebraad met gejuich ontvangen (we waren hele maal vergeten, dat zulke lekkernijen nog bestonden) was een verrassing van de jonge pastoor, die daarna in alle cellen een ogenblikje ging pra ten. om zyn koekjes en zyn bid prentjes uit te delen. By ons werden de bonte prentjes onmiddeliyk op de muur geplakt by de andere versie ringen, ook al was in onze cel alleen de Franse graaf werkeiyk katholiek; de andere Fransen waren buitenker- keiyk, de angelsaksen protestant en de ex-Rus vrymetselaar. Maar voor ons was de pastoor toch een dierbare gast. die we graag zo lang mogelyk in ons midden hielden, ook al omdat hy altyd aardige en grappige dingen wist te vertellen. En de gevreesde communisten, voor het merendeel van huls uit orthodox, terwyl de Mihailovic-Joegoslaven meestal katholiek waren dachten er precies zo over en we hoorden hoe zy. wetende dat hy van muziek hield, voor hem tal van mooie Servische volksliederen zongen. Veel praten konden ze nu eenmaal niet met hem, omdat hun Italiaans maar heel ge brekkig was en zy ook beslist weiger den die taal te leren. Maar zingen kunnen Joegoslaven nu eenmaal al tijd, ook wanneer zy als communis tische partisanen opgesloten in een fascistische kerker willen getuigen van hun vriendschappeiyke gevoe lens voor een Italiaanse geestelyke, in wie zy zoal niet de pastoor toch de goedwillende mens erkennen en eren willen. LATER in de middag, terwyl wy in plaats van ons gewone „roos ter van werkzaamheden" (we hadden een prachtig systeem uitge dacht om de fascistische opzet, welke daarin bestond dat de politieke ge vangenen uit verveling geesteiyk vol komen uitgeblust zouden raken, te doen mislukken; elke dag werd iemand belast met het houden van een „causerie", waarover dan werd nagepraat) alleen maar gezellig praatten over kerstvieringen vroeger in eigen kring, kwam de pastoor nog even aanlopen om te zeggen, dat de communisten en ook de orthodoxe Grieken hem vriendelijk hadden ont vangen. „En myn koekjes hebben ze heus opgegeten. Dat doet mij het meeste plezier, want ik had ze spe ciaal gezegend". Adrlaan H. Luijdjens.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1963 | | pagina 11