AAGVLAKTE DjOKJA:
VAN SAWAHS
ZOEKLICHT
Nagelaten werk van
Maria Dermout
KOMEN WIJ VERDER?
iigere produktie door gebrek
gderlandse machineonderdelen
EN
»ekariio dwong de PKI
een formeel revisionisme
WOORD
VAN
BEZINNING
(LEIDSCH
h Uw voortuin óók zo schoon?
Als u met kunt zwem.
men ga dan HOOG
STENS tot uw middel
in het water. Laat u
NOOIT drijven.
Blijf altijd MINSTENS
vijftig meter bij een
golfbreker vandaan!!
Overtmqualtndv.d.-
windncnting ten
landwind is altijd ge.
vaarlijk.fde boven_
stroom ih. zeewater
is dan n.l.altijd zee.
waarts gencnti!!!!
Laat u niet drijven op
luchtbedden.txanden.ed
Ga nooit
LET OPDEWAARSCHU ver in zee Al kunt u
WiNGSBORDEN.Deze nogzogoedzwerrmen
wijzen u met zonder (de zeestromingen zijn
reden op mogelijk gevaar] veel sterker dan u
(Van onze reisredacteur W. L. Brugsma)
Jarocda Indonesian Airways heeft zonder aarzelen drie
nesische passagiers uit zijn Convair gelicht om plaats te
en voor de „wartawan-wartawan belanda", de Nederlandse
ilisten. Voor ons is in Indonesië-1963 niets goed genoeg,
1ryk i moeite teveel. Comfortabel gezeten, zien wij door het rech-
^Jpam de Merapi-vulkaan bedaard zijn pijpje roken, wij wip-
even later over de laatste heuvelruggen naar de laagvlakte
1 Djokja, één spiegel van sawahs.
Indonesia
nllf is Indonesië
•<5afet zegt kenner
j komen in contact met drie
de zestienduizend studenten
Djokja's Gadja Mahda-univer-
ja velt. Zij berijden vooroorlogse
1 gers- en Simplex-rijwielen,
"een! lr roeVen ,n het Amerikaans
Jack"! Uit ons gesprek blijkt
nauwelijks weten waar Ne-
1 and ligt en uit onze moeder-
Lde||I kennen zij slechts een vloek
nede de woorden smakelijk
gü t". Onder deze omstandigheden
er bij Indonesië's revolutio-
re intellectuelen in den dop
jj® ncelijks spiake van haatgevoe-
zijn. Hun beperkte kennis van
Nederlands verhindert niet,
Djokja's vooroorlogse fietsen
tikelen hebben dus geen zin meer.
Als men in een almachtige God ge
looft wordt het historische materia
lisme onzin, want dan zijn er geen
onvermijdelijke ontwikkelingen
meer".
Tactisch
dat er bij de rechtenstudie nog ge
bruik van de Nederlandse boeken
wordt gemaakt. Maar er zijn ook
Engelse, zo wordt ows verzekerd.
Zal het daarmee beter gaan?
Na de revolutionaire intellectuelen
van de universiteit zien wij 's
avonds de intellectuele revolutio
nairen van de Partai Kommunis
Indonesia. In het bescheiden kan
toor van de PKI zitten er drie,
hoffelijk en klaar wakker, hun ge
dachten even fris gesteven als hun
overhemden. Eén treedt op als tolk
in voortreffelijk maar wat ouder
wets Nederlands. Het jargon van
een vooroorlogse hbs dwingt hem
te spreken van „die lui".
Wij gaan in het offensief: „De
PKI heeft op last van de president
de pantja sila en dus het geloof in
God, de ene, de almachtige in ar
tikel één van haar partijstatuut
moeten opnemen. De volgende ar-
Y,.yr~
4 "m
i m
De kepalla pabrikasie" bij een machine uit de jaren ~~'20.
Glimlachend als fijnproevers we
gen zij het argument. Het .geloof in
God" is geen ideologische maar een
tactische kwestie: „Wij blüven
„orang materialis". De pantja sila
is een machtig middel om het In
donesische volk tot eenheid te sme
den". Maar waarom eenheid? Heb
ben zij de klassestrijd vaarwel
gezegd? De Indonesische onafhan
kelijkheid is bereikt, waarom dan
nog een coalitie met de burgerlijke
groepen nagestreefd?"
Het antwoord luidt: „Wij laten
geen enkel principe varen. De na
tionale revolutie is niet voorbij, Wü
strijden tegen het neo-kolonialis-
me'V
Zijn zij niet teleurgesteld, dat de
coalitie de PKI nog geen ministers
zetels heeft opgeleverd? Er volgt
een kleine maar duidelijke waar
schuwing aan Soekamo: „Niet de
partij maar het volk wenst com
munistische ministers in het kabi
net. Als de president ze niet wil
benoemen, betekent dit dat hij niet
precies weet wat er in het volk
leeft".
II ajangmeester
De discussie rolt nog een eind-
weegs voort: over de papieren tij
gers van het imperialisme, over het
terugtrekken van de Russische ra
ketten uit Cuba („Wij laten in het
midden of dit een verstandige daad
was"), over de onvermijdelijkheid
van oorlog („dat hangt van de
krachtsverhoudingen af").
Wie het ideologisch jargon kent,
kan de conclusies wel trekken. For
meel staat de PKI tussen Moskou
en Peking in, wenst een verzoening.
Maar haar argumenten zijn bepaald
door de „situasi konkret" van een
onderontwikkeld land, dus die van
Peking. En voor alle zekerheid: de
PKI gelooft niet aan God. Soe-
karno heeft haar tot tactisch en
formeel revisionisme gedwongen.
Zij houdt op ieder ogenblik de deur
op een kier om hem „de wensen
van het volk duidelijk te maken".
In een burgeroorlog
In de wajangtent op de along-
along zien wij later de poppen aan
het dansen. Daar wint het goede
na veel tegenslag altijd van het
kwade, want de wajangmeester
heeft ze in de hand. Indonesië's
wajangmeester, president Soekarno,
moet zijn poppen op afstand be
sturen: de edele Nasoetion met zijn
leger tegen de boosaardige Aidit
met zijn 2,5 miljoen aanhangers.
Het wordt een spel met veel be
drijven.
Lachertje
Vit Djokja rijden wij de suiker-
landen in om eens te kijken hoe
het met de machines van Stork en
Werkspoor gesteld is. De eerste
fabriek die wü zien, Madoekismo,
komt echter niet uit Holland maar
uit een „volkeigener Betrieb" uit
Oost-Duitsland. Dit bedrijf is jaren
lang een lachertje Ln de koude
oorlog geweest. Die Oostduitsers
toch! Leverden een bietensuiker
fabriek aan een rietsuikerland:
onderontwikkelden, let op uw zaak.
Er staat een hoog modern model-
bedrijf. Alleen de drie bezinkketels
en drie vacuumfilters waren op
bietsuiker en niet op rietsuiker
sap ingesteld. Ulbrichts „Genossen"
hebben de fout terstond op eigen
kosten hersteld. Het draait nu
perfect, verzekert ons de admini
strateur. een jonge goedlachse In
donesiër. Hij is omringd door Jonge
assistenten, zo van de suikerschool,
die idealen in het hoofd, techniek
in de vingers en weinig geld in de
zak hebben. De fabriek maalt 18.000
quintaal riet per dag. Er zijn veel
kinderziekten geweest, maar nu ligt
het rendement op hetzelfde niveau
als vroeger, een van de hoogste ter
wereld. Nederlandse machines? Ja,
de oudere suikermensen zijn eraan
gewend, de jongere moeten met alle
machines kunnen werken.
Hoezeer de ouderen eraan gewend
zijn, blijkt op de genationaliseerde
fabriek Goendang. op de weg naar
Klaten. Op het gebouw staat anno
1860. Twee vriendelijke Indonesische
baasjes op leeftijd ontvangen ons
in hun functies van „kepalla admi-
nistrasi" en „kepalla pabrikasi".
Zij zitten er al sinds hun prille
Jeugd. Z\j laten ons de fabriek zien:
de oudste machine is een Franse
van 1886. Maar de rest is Werk
spoor en Stork. Wij lezen data:
1894. 1911, 1921, 1923, 1927. Kwamen
de directies van deze machinefa
brieken naar de „pabrik goela
goendang", tranen van ontroering
zouden hun in de ogen springen.
Proper, gereinigd, gesmeerd, gelakt
en geverfd, staat het machinepark
op het begin van de maaltijd te
wachten, het is als een industrieel
museum, in perfecte' staat.
Kopzorgen
De mankerende onderdelen blij
ken heel wat kopzorgen te hebben
gegeven, vernemen wij. Er worden
onderdelen uit stilgevallen fabrie
ken gehaald. De molenrollen waren
murw geworden. Men heeft nieuwe
laten gieten en snijdt er zelf de
gleuven in. Met hoeveel procent
zijn produktie en rendement ver
minderd vergeleken met voor de
oorlog? Verbaasde blik: zijn niet
verminderd. Maar er zijn tooh
moeilijkheden met onderdelen?
Inderdaad: als men over onder
delen kon beschikken zou de pro
duktie met 20 procent boven het
vooroorlogse kunnen stijgen.
We rijden naar Tjepèr, waar een
oude fabriek wordt hersteld.
Het bedrijf is ln 1942 stilgelegd
en in 1948 tijdens de tweede actie
slachtoffer geworden van de poli
tiek der verschroeide aarde. Buiten
het genationaliseerde gebouw ligt
schroot: verroeste ketels, buizen,
filters. Schroot? Jonge Indonesiërs
zijn bezig de boel schoon te krab
ben, in de verf te zetten en te
monteren. In de fabriekshal blijkt,
dat de outillage al weer voor 90
procent staat. Het heeft drie Jaar
geduurd, over twee maanden wordt
er proef gedraaid. De vooroorlogse
maalcapaciteit was 12.000 quintaal X
per dag, de nieuwe wordt op 15.000
gesteld. „Maar als we volle capa- *J*
citeit gaan draaien", zegt de ad-
ministrateur, „klapt de boel mis- r
schien uit elkaar".
Wij opperen de mogelijkheid van
onderdelen uit Nederland en kijken
niet een scheef oog naar twee grote
kisten waar Tsjecho-Slowakije op
staat. De ogen van de administra
teur beginnen te glinsteren: „Ja,
als dat kon. Weet u, er waren na
tuurlijk veel dingen totaal on
bruikbaar geworden. We moesten
ons nu behelpen met vreemde on
derdelen en dat is razend lastig.
We moeten alles pas maken, fun
deringen opnieuw berekenen. Een
heksenwerk. Als we de originele
onderdelen kunnen krijgen, hoeven
we ons hoofd niet te breken en
kunnen we meteen op capaciteit
gaan draaien".
Verwondering
Op de terugweg stappen wij af
bij „Bok Berek" om Djokjase kip
te eten, mevrouw Hartini Soekar-
no's lievelingsgerecht. De kip is
onbeschrijfelijk lekker, maar het is
een race tussen ons en de vliegen,
wie er het eerst bij zal wezen. Door
het raam kijken wü naar het
nieuwe, oude Indonesië waarover
wij ons blijven verwonderen: links
een bord van de Partai Kommunis,
rechts drie lachende meisjes die in
de kali baden, in het midden een
aapje dat stenen gooit naar passe
rende auto's. Onder de warmte lig
gen de groene sawahs en de
blauwe bergen. Iedereen is vrien
delijk tegen ons behalve de vliegen.
In de avond banen wij ons, in
een van Djokja's vier taxi's, een
weg tussen Djokja's zestigduizend
fietsen. De Chinezen hebben
nieuwe, de Indonesiërs oude. Het
belgetinkel vult het duister. Op het
platje van het hotel wacht ons
een lieve Rotterdamse dame met
haar Indonesische echtgenoot. Er
zijn nog vier Nederlandse dames in
Djokja. Twee zijn dominees
vrouwen, een is arts, de vierde
Rotterdamse.
Wij gaan slapen in Hotel Garoe-
da dat niet meer is wat het was,
toen het nog „Grand Hotel" heette.
Bezorgd ogen wij de lakens. Als
wij de volgende ochtend wakker
worden hebben wij 173 rode bultjes.
Krabbend bestijgen wij de Dakota
die ons naar Djakarta terugvliegt.
In Hotel Indonesia stuiven wü per
lift naar de vierde verdieping, zijn
thuis in onze kamer, rukken de
kleren van het lijf qn genieten van
de air-conditionering. „Hotel In
donesia is Indonesië niet", zegt een
kenner.
fElUG ZWEMMEN IN ZEE
TIPS VOOR BADGASTEN
t A zeker, technisch heeft onze
j wereld een enorme ontwikke-
J ling doorgemaakt. Vooral de
laatste eeuw is de vooruitgang
90 snel gegaan, dat wij van
sprongen zouden kunnen spre
ken.
Ook op andere terreinen zijn
vorderingen.
Maar hoe staat het met de
?eesteiyke ontwikkeling? Komen
wij ook in dit opzicht verder?
Velen zullen neiging hebben
am pessimistisch „neen" te zeg
gen. Zij zien eerder een achter
uitgang. een geestelijke vervlak
king. Geheel ongelijk hebben zij
niet. Over het algemeen nemen
wij het geestelijke leven, vooral
de uitingen hiervan in kerkgang,
telijke levenshouding, worden
zeker niet minder.
Maar betekent dit. dat wij
verder komen? Of zyn hier
slechts verschuivingen?
Voor de beantwoording van
deze vraag meen ik U weer op
gegevens uit de bijbel te mogen
wijzen.
De verschillende bijbelboeken
zijn in zeer uiteenlopende tijden
Naast ridderspoor en blauwe iris
Komt nieuw gewas op, 't heet
„Papyri8",
Vette zakjes van pommes frietjes
Kleven aan vergeet-mij -nietjes.
Tussen bossen helianten,
Vindt men snippers, oude kranten.
Lege sigarettenrettendoosjes
Doen het aardig tussen roosjes.
Zag U wel eens pakpapiertjes
Op Uw rose anjeliertjes?
Weet U wat ook prachtig Ls:
Pindaschilen bij ibens.
En zeer fraai, niet te geloven:
Lollysticks (goed afgekloven),
Met papier van droptoffee,
Midden in Uw selderie.
Vpor kruidentuintjes voorts:
karton
Tussen dille en dragon.
Als variatie: lege flessen.
Onder hulst en lijsterbessen.
Roestig ijzer, leeuwenbekjes.
Vragen schaduwrijke plekjes.
En wat lege groenteblikken
Om bü geraniums te schikken.
Papyrus hoeft nooit bijgepoot.
De aanwas is geweldig groot.
Gevolg van onze welvaartstaat?
Gooi de rommel maar op straat!
MAP.
EEN
OP DE BOEKENMARKT
Maria Dermoüt.
nen". Querldo
1963.
„De Slre-
Amstcrdam,
Persoonlijk vind lk het altijd een
probleem: moet niet persklaar werk
van een overleden auteur en waar
over die auteur ook geen beschik
king heeft gemaakt, uitgegeven
worden of niet? Ik weet het, men
is tegenwoordig geneigd iedere ge
vonden regel openbaar te maken
als het gaat om een schrijver van
enig formaat, maar lk heb de In
druk, dat de verzorgers van een
literaire nalatenschap in hun, ove
rigens loffelijke, geestdrift dikwijls
te ver gaan en publiceren wat de
auteur zelf nog zou hebben herzien,
zoalnlet naar de prullemand verwe
zen. Vooral met poëzie ziet men dit
euvel nogals eens voorkomen. Het
prijsgeven van onvoltooid werk ver
doezelt de indruk, die men van het
oeuvre van een schrijver heeft. Het
kan die zelfs bederven.
Van de bundel „De Sirenen" van
de ln 1962 overleden Maria Der
moüt kan men gelukkig het tegen
overgestelde zeggen. In het nawoord
geven de redacteurs, mevrouw E.
A. S. J. Kist-Dermoüt, de dochter
derdaad een geweldige vooruit
gang.
Ondertussen heeft onze we
reld, sinds de Evangeliepredi
king. vele eeuwen nodig gehad
om de eisen van rechtvaardig
heid, naastenliefde en eenheid
enigszins in praktijk te brengen.
En nog steeds moeten wij ern
stige hiaten en gebreken op deze
punten constateren, bijvoorbeeld
de moeilijkheden tussen tweeërlei
ras, de verdeeldheid van de
christenen, de vele noodtoestan
den op sociaal terrein in veraf
gelegen werelddelen maar ook
dichtbij in onze eigen omgeving.
Komen wij verder?
De mogelijkheden zijn, dunkt
mij, aanwezig. De wegen staan
open. Het grote punt is echter,
godsdienstige vormen in het ge
zin, afgrenzing tegenover „we
reldse" genoegens en gewoonten,
minder streng. Het is een
vreemde uitzondering geworden
wanneer iemand opvalt in le
vensopvattingen, gedrag en zelfs
kleding, omdat hij hierin een
specifieke godsdienstige overtui
ging wil tonen. Dat dit aantal
schaars wordt behoeft niet be
paald betreurd te worden. Heel
groot is immers het gevaar dat
deze uitingen van een overtui
ging slechts uiterlijkheden zyn.
Onze tijd mag dan veel ver
waarlozen en afschaffen wat
voor onze ouders of grootouders
beslist onmisbaar en algemeen
geldend was. de eerlijkheid en
de openhartigheid, ook in gees-
ontstaan. Alleen reeds het op
schrijven van het Oude Testa
ment omvat een tijd van dui
zend jaar. Het Nieuwe Testa
ment kwam in de eerste eeuw
van onze jaartelling, in een
periode van omstreeks vijf tig
jaar, tot stand.
In vergelijking met het Oude
Testament laat het Nieuwe Tes
tament ons een ontwikkeling
zien die ook wel als een sprong
betiteld mag worden. De opvat
tingen over rechtvaardigheid,
naastenliefde, samengaan van
de volken, die weliswaar ook in
het Oude Testament in principe
reeds worden genoemd, zijn
voor de getuigen van Jezus, in
het Nieuwe Testament, algemeen
geldend geworden. Dit was in-
dat de kracht om de mogelijk
heden te verwezenlijken, sociaal,
kerkelijk, geestelijk, menselijk,
ons zo vaak ontbreekt. En de
wegen die naar elkaar toeleiden,
ook als volken, durven wij niet
te gaan. De stoot die het Nieuwe
Testament in de komst en de
prediking van Jezus Christus
heeft gegeven, blijft niettemin
van kracht. Als opdracht. Maar
ook als hulp en innerlijke
kracht, die ons boven alle be
zwaren en dwars door allerlei
vragen en belemmeringen heen
de zekerheid geeft: dank zij
Gods Evangelie komen wü ver
der!
Dr. P. L. SCHOONHEIM,
hervormd predikant, Leiden.
van de schrüfster, en Johan van
der Woude een verantwoording
waaruit blykt, dat een gedeelte van
dit werk Inderdaad persklaar is
aangetroffen, terwül er van andere
verhalen twee of zelfs drie versies
bestonden. Het doen van een keuze
i3 dan slechts een kwestie van
goede smaak. Trouwens, aan de ver
zorging van het verhaal getiteld
„Het Ameublement van de Gouver
neur-generaal", waarmee deschrüf-
ster nog plannen had, blükt met
hoeveel zuiver begrip en zorgvul
digheid deze redacteurs te werk
zün gegaan. Dank zü het feit dat
de verantwoording achterin het
boek is geplaatst, heb ik dit ver
haal kunnen lezen zonder dit te
weten ik heb niets gemist en
geen ogenblik de indruk gekregen
met losse fragmenten te doen te
hebben.
Wat hier gepubliceerd is. is dus
volkomen verantwoord en vrüwel
geheel op een peil van het vroegere
werk van de schrijfster. Misschien
niet helemaal op het pell van haar
meesterwerk „De Tienduizend Din
gen", maar dat ls ook niet noodza
kelijk. Hoewel misschien is dat
niet eens waar. Vele van deze ver
halen zouden een onderdeel kunnen
zün van het fantastisch mooie boek.
Dat de indruk iets minder is, kemt
wellicht omdat deze verhalen nu
niet staan in de magische verbon
denheid met die aanbiddelüke
kernfiguur, mevrouw van Kleyntjes.
Een uniek meesterwerk als „De
Tienduizend Dingen" wordt zelden
geschreven en door de gelukkige
auteur ook zelden meer herhaald.
Behalve aan de stül, die in zün
rankheid en volmaakte trefzeker
heid onmiddellük te herkennen
valt, zou men deze verhalen ook
herkennen aan het eigen gebied
van Maria Dermoüt. Het gebied
tussen realiteit en transcedentali-
teit; waar belde zozeer vermengd
zün, dat men nauwelüks ontdekt
waar de een ln de ander overgaat.
Om dit te ervaren behoeft men niet
eens een legende te kiezen zoals
„De Sirenen". Men treft het ook in
het aangrüpende „Old Men For
get", dat men, zo men wil, realis
tisch zou kunnen noemen, omdat
het element van het bovennatuur-
lüke er nagenoeg niet in aanwe
zig is.
Maria Dermoüt schrüft alUjd
weer van haar eigen universum uit.
Een universum, dat opgebouwd ls
uit heimwee, liefde en een zeker
heid, dat er een metafisisch tref
punt ls waar mens en natuur sa
menkomen. Deze instelling, gevoegd
bü die begenadigde eigen stem zal
wel de reden zün waarom er zo
gering verschil is tussen deze ver
halen onderling, terwül ze toch in
ruim een halve eeuw tot stand ge
komen zün.
Na deze bundel wacht ons nog
een bundel aantekeningen, aange
vuld met correspondentie.
CLARA EG GINK.
lag 8 juni 1963 Pagina 1