MARIA CALLAS: de laatste
der - echte - prima donna's
ZOEKLICHT
ONZE
KAMERPLANTEN
05Die dikkerd wordt
een geweldige sof
BEROEMDE PRIMA DONNA'S (III)
Als kunstenares uniek, maar...
als „mens" diep tragisch
Zaterdag 3 november 1962
Pagina 2
Het leven van Maria Callas,
rijk aan grote successen,
maar bijna nog rijker aan
schandalen, bewijst dat een
kunstenares tientallen jaren
ln de openbaarheid kan staan
en toch een raadsel blijven.
loopbaan nog verscheidene malen
parten spelen.
Debuut in Tosca
n het gezin Kalogeropoulos werd
T de verstandhouding er in al die
jaren van armoede en ellende
niet beter op. Maria is veertien, als
haar ouders uiteengaan. Haar moe-
veel, waar de muziek in het geding
kwam. De bezetting kwam en de
voedselschaarste. Maria Callas zong
voor de Italiaanse en Duitse solda
ten, in ruil voor macaroni en suiker,
om op krachten te blijven.
Toen in 1942 de eerste sopraan
van de opera te Athene plotseling
verstek moest laten gaan, was M?-
DE laatste der echte primadonna's, zo heeft men Maria
Callas wel genoemd.
Of er dan werkelijk geen zangtalenten meer zullen komen, die
gelijkwaardig zijn aan het hare? Natuurlijk wel. Waarschijnlijk
zijn ze er al op dit ogenblik. Maar het opera- en concertpubliek
heeft de laatste eeuw een geweldige democratisering te zien
gegeven. Het accepteert zelfs van de allergrootsten niet langer de
grillen, de zelfoverschatting en de schandalen, die nog tot de
dagen van Adelina Patti onafscheidelijk met het begrip „prima
donna" verbonden schenen. Maria Callas is de laatste zangeres
van wie men althans tot het vernietigende schandaal te Rome
in 1958 alles of bijna alles voor lief nam, ter wille van haar
kunst.
,.De tijgerin
Dat zegt op zichzelf al veel, héél veel, over haar grootheid als zange
res. Dat zij een zeldzaam veelzijdige en fascinerende kunstenares is,
wordt nauwelijks door iemand in twijfel getrokken. Er zijn mooiere
stemmen dan de hare. Zelfs haar stemomvang van drie octaven is geen
uitzondering. Maar geen zangeres heeft in de laatste honderd jaar
operarollen van zó uiteenlopend stemtype gelijkelijk tot een succes
weten te maken.
Maria is een ingénue lichte colo
ratuursopraan als Amina in „La
Sonnambula" en Gilda ln „Rigolet-
to", een tedere lyrische sopraan
als Butterfly of als Mimi in „La
Bohème", een fel-dramatische so
praan als Medea of Norma. Frag
mentarisch zong zy zelfs byzon-
der overtuigend en als had zy nooit
anders gedaan de vrouweiyke
titelrol in Saint-Saëns' „Samson et
Dalila" een party die doorgaans
door robuuste alten wordt uitge
beeld. Dit alles bezorgde haar de
bijnaam „primadonna assoluta",
absolute .alles omvattenden prima
donna.
Maar zy kreeg ook een andere
bijnaam: „la tigre" (de tygerin).
Geen zangeres van deze eeuw
maakte haar loopbaan tot zulk een
aaneenschakeling van conflicten en
bytende uitvallen, schandalen en
wispelturigheden. Psychologen heb
ben er haar ongelukkige jeugd voor
verantwoordelyk willen stellen en
het ziet er naar uit, dat zy het
daarin niet helemaal mis hebben.
Levensloop
aria Callas werd begin decent
ly /f ber 1923 als Maria Anna
Sofia Kalogeropoulos gebo
ren. Op de 2e, de 3e of de 4e, dat
staat niet helemaal vast. Zelf houdt
zy het op 4 december. Haar Griekse
ouders waren toen pas vier maan
den in Amerika. Vader Kalogero
poulos had in Athene zyn kleine dro-
gistery zien verlopen en stelde zich
nu van de Nieuwe Wereld gouden
bergen voor. Hy vond er een reeks
faillissementen, zyn klanten op
Manhattan konden niet eens zyn
lange Griekse naam uitspreken. Ze
maakten er Kalas of Callas van.
Die verbastering namen alle ge
zinsleden op praktische overwegin
gen over, zonder te vermoeden, dat
de naam nog eens op theateraffi
ches en grammofoonplaten zou
staan.
De financiële moeiiykheden bevor
derden allerminst de harmonie in
het toch al weinig gelukkige huwe-
ïyk van Maria's ouders. Veertien
jaar lang maakte Maria thuis de
hevigste ruzies mee. Zij koos nie-
mands party, voelde zich veeleer
de voetveeg van iedereen. Haar
moeder trok overal Maria's oudere
zusje voor, die mooi was en zich
elegant kon voordoen. Maria was
leiyk, dik en onbeholpen. Op school
lachten de kinderen haar uit, om
dat zy de oude kleren van haar zus
ter moest afdragen, waarin haar
propperig-dikke figuur niet paste.
Maar zingen kon ze tóén al. Van
haar achtste jaar deed zy aan
zangwedstryden mee en by na al-
tyd werd zy eerste, 's Avonds, thuis,
in de Newyorkse armoewyk, zong
zy voor het open raam. De buren op
de binnenplaats applaudisseerden
even geestdriftig als later haar toe
hoorders in het Scalatheater zou
den doen. Na de lagere school werd
Maria Callas hulpje in een kleine
muziekwinkel. Wat zy verdiende,
nair. haar moeder haar af. Maar
niemand kon haar de operarollen
ontnemen die zy daar uit de win
kelvoorraad uit haar hoofd leerde,
in een ongeloofeiyk tempo.
„Ik word nog eens de beroemdste
zangeres van de wereld"! zei zy
thuis eens als dertienjarige, in ver
weer tegen de kleinerende behande
ling door haar moeder. Die ant
woordde hateiyk: „In elk geval word
Je de dikste"! En werkeiyk: Maria's
zwaariyvigheid zou haar in haar
MARIA CALLAS
der reist met de twee meisjes terug
naar Athene. „Voorlopig". Maar de
oorlog komt roet in het eten gooien.
Voor Maria schynen de internatio
nale verwikkelingen een beschik
king van de muzen. Ze mag nu
naar een studiebeurs voor het
Atheense conservatorium dingen
en krygt die prompt. Aan het con
servatorium wordt zij een leerlinge
van de vermaarde Spaanse colora
tuursopraan Elvira de Hidalgo, zelf
kort vóór de oorlog door dictator
Metaxas met hoge gages naar Grie
kenland gelokt en daar evenals
moeder Kalogeropoulos door het
uitbreken van de oorlog gestrand.
Elvira de Hidalgo schynt noch
door het uiteriyk van het lachwek-
kend-dikke meisje, noen door haar
stem heel erg geïmponeerd te zyn
geweest. Maar de felle ogen, die
getuigden van een brandend tem
perament, vielen haar toen al op.
Overigens had zy zich over de yver
van haar leerlinge niet te beklagen.
Geen moeite was Maria Callas te-
ria Calles binnen één etmaal klaar
om in te vallen. Zo debuteerde zy
als Tosca. Achter de coulissen voor
spelde een zangeres uit het koor:
„Die dikkerd wordt een geweldige
sof"! Maria vloog de vrouw als een
furie in de haren, scheurde haar
kleren aan flarden en bezorgde
haar een bloedneus. Zelf betrad
zy geenszins ongehavend het to
neel. Maar de kritiek was opge
togen.
Bewonderaar
Meneghini
Onmiddellijk na de oorlog ver
trok mama Kalogeropoulos
met haar beide dochters op
nieuw naar New York Daar zat
Rudolf Bing, de machtige directeur
van de Metropolitan Opera, om een
Butterfly verlegen. Maria zong hem
voor. Prachtig, maar de gedachte
aan een Butterfly van 100 kg leek
Bing onverdraaglijk. En twee jaar
lang zou Maria Callas geen nieuwe
kansen meer krygen. Toen vroeg
de stad Verona haar, La Gioconda
te komen zingen in de grote, oud-
Romeinse arena. Daar was een zan
geres nodig met een vér-dragende
stem. bereid om met f 350 per avond
fenoegen te nemen. Haar zwaar-
yvigheid viel in die enorme ruimte
niet zo op. Maria Callas reisde naar
Italië Haar Italiaanse debuut werd
een sensationele triomf. Toch: het
Milanese Scala schrok ook toen nog
voor haar onmogelyke figuur te
rug.
Behalve een geestdriftig publiek
en een even geestdriftige kritiek
vond zy In Verona een bewonde
raar die alles opzij wilde zetten
om haar carrière te helpen opbou
wen: de rijke, succesvolle zaken
man Giovanni Battista Meneghini.
Hy werd haar manager, nam (voor
goed geld) de vermaarde dirigent
Tullio Serafin in de arm om het
grote repertoire met haar te stu
deren en trouwde haar. Het geluk
scheen Maria Callas (zy noemde
zich voortaan nadrukkelijk: Me-
neghini-Callas) aan alle kanten toe
te lachen. Haar Aïda werd in
Turyn het grootste succes sinds
de oorlog. Triest bejubelde een
Norma zoals men nog niet eerder
had gehoord. Genua droeg haar
letterlijk op de handen. In Milaan
gingen nu zelfs de poorten van La
Scala voor haar open en haar ho
norarium bedroeg er het tienvou
dige van wat men destyds in Vero
na had betaald.
Het staat wel vast, dat Maria
Callas van niemand zoveel steun
voor haar artistieke loopbaan heeft
ondervonden als van Meneghini.
Maar waarschijnlyk heeft deze
man, die dertig jaar ouder was dan
zy en die dus wat leeftyd betreft
haai vader had kunnen zyn, haar
tevéél uit handen willen nemen.
Met de beste bedoelingen bracht
hy haar opnieuw in een afhanke-
lykheid, die zy in het ouderlijk
huis had leren haten en waaraan
zy zich met heel haar vulkanische
temperament ontworsteld had. Pa
rallel met de successen werden de
door Callas ontketende conflicten
steeds talryker. Ruzie met de Sca
la-directie, ruzie met het Edin
burgh-Festival, ruzie met de New-
Yorkse Metropolitan, ruzie in Athe
ne en San Francisco, ruzie zelfs
met de gryze Tullio Serafin. omdat
die het gewaagd had. met haar
grote rivale Renata Tebaldi gram
mofoonopnamen te maken.
771 eu terse li uudaii I
Het grootste van alle theater
schandalen kwam, toen zy te
Rome op 2 januari 1958, tij
dens de door president Gronchi by-
gewoonde officiële opening van het
seizoen, weigerde de Norma ten
einde te zingen, wegens een (door
niemand opgemerkte) indispositie.
Het publiek, dat haar daags tevo
ren nog uitbundig bad bejubeld,
was zo furieus door wat men
naar Italiaanse opvattingen als een
intense belediging beschouwde, dat
Maria Callas door een ondergrondse
gang naar haar hotel moest
vluchten. Niet alleen was zy voort
aan ook in Rome onmogelyk ge
worden, maar overal ter wereld
aarzelden directies haar te engage
ren. Zou zy nog wel ooit een geslo
ten contract nakomen'
Men heeft de debècle van Rome
wel toegeschreven aan een al te ri
goureuze vermageringskuur, die
Maria Callas inderdaad tot een
slanke verschyning maakte, maar
die haar lichamelijk moet hebben
verzwakt en die haar stem zou heb
ber. ondermynd. Maria Callas zelf
weet later alle conflicten aan de be
dilzucht en het ontactische optre
den van Meneghini. Deze van zyn
kant verklaarde alles door onrede-
lyklieid en de grillen van „de tyge-
rin". Begin 1959 scheen het huwe
lijk der Meneghini's nog Ideaal. Dat
jaar bracht ook het hoogtepunt in
Maria Callas' carrière, toen de
Fransen 30 miljoen (oude) franken
neertelden om haar op een welda
digheidsuitvoering in de grote opera
te Parys te horen. Callas werd er
luider toegejuicht dan president
René Coty, die by deze gelegenheid
officieel zijn ambtstermijn èn de
Vierde Republiek uitluidde. In één
der voor dit doel speciaal beklede
loges zaten Thea en Toy, de twee
poedels der Meneghini's. naar Ma
ria's zeggen de enige honden die in
elk theater ter wereld met onder
scheiding behandeld werden.
Schipbreuk
Tien maanden later gingen de
poedels uiteen. Toy volgde
Maria Callas. Thea vergezelde
Meneghini. Het huweiyk van de
gryze Italiaanse zakenman met „de
laatste der primadonna's" had na
twaalf jaar schipbreuk geleden op
de vriendschap met de Griekse re
der en miljardair Onassis. „Even
lachen, Meneghini"! riepen de foto
grafen. toen de twee op 14 novem
ber 1959 het gerechtshof te Brescia
verlieten, waar de scheiding van
tafel en bed was uitgesproken. „Wie
krygt het geld. Maria"? hoonde de
samengedrongen menigte.
Alle steun en vriendschap ten
spUt is het eenzaam geworden om
Maria Callas. Zy zingt weinig meer
in het openbaar. Maar als zy het
doet, pryzen collega's en dirigenten
nu om stryd haar toewUding, op
offeringszin en volgzaamheid. Is
er iets gebroken in „de tygerin",
die vroeger alle menselijke sympa
thie cynisch afwees? Of is zy nooit
een tygerin geweest en was zy al
tijd een vrouw die men verkeerd
begreep? Het leven van Maria
Callas bewijst, dat een kunstenares*
tientallen jaren in de openbaarheid
kan staan en toch een raadsel blij
ven.
EEN
OP DE BOEKENMARKT
G. van de Walcheren. „Des
Duivels". J. M. Meulenhoff
Amsterdam 1962.
Het is jammer, maar het niveau
van zyn eerste roman „Scherven
langs de Hemel" heeft Van de Wal
cheren m.i. niet meer bereikt. Nog
steeds kan hy verrassen door zyn
pregnante vergelykingen en zyn
treffende beelden, maar ook hierin
worden de misslagen veelvuldiger.
Ik vrees, dat hy zich teveel laat
meeslepen door de harstocht van
zijn weerzin tegen de gestalten, die
hy schept. Zo vraag ik my by het
lezen van „Des Duivels" b.v. af wat
„een droesem van amorfe wellus
tigheden" wel is. „Met hun
monden op elkaar prevelden zy in
één beweging de verschrikkeiyke
woorden van Baudelaire" ik pro
beer het my voor te stellen. De
schryver valt ook in herhalingen.
De scène van het spybelen van
de kinderen uit „Des Duivels" her
innert te veel aan de schoolbel uit
Scherven. En die voorstelling van
koopvaardy-officieren als saters in
uniform je moet de brave huis
vaders kennen. Nu is „Des Duivels"
een nozemroman. In „de bosdor-
pen" herkent men gemakkeiyk het
Gooi en van oudsher wonen er in
het Gooi zo nu en dan eigenaardi
ge lieden. Maar om het nu zo voor
te stellen alsof de ouders en opvoe
ders van Hilversum of Laren al
leen maar geperverteerde krankzin
nigen zyn, gaat wel wat te ver. Nu
gaat het om de kinderen van deze
geesteszieken, die allen stoeprand-
bevolkende nozempjes zyn. Dit im
pliceert dat deze stakkers het ook
niet helpen kunnen natuurlyk,
want de oudere generatie is nu
eenmaal aan alles schuld. Een the
ma zo afgezaagd, dat men het by
Dickems al vinden kan. Goed. wy
leven in de tyd van het absurde
en het is desnoods te aanvaarden,
dat sommige Jongelingen dat op
hun manier demonstreren. Je vraagt
je echter bij deze Stikkelorum, Ri-
Maria Callas in ..La Vestate"
Voor kamervarens is er nog
steeds veel belangstelling: groen-
biyvende planten, waarvan men
veci plezier kan hebben. Varens
zijn van oorsprong allemaal
bosvarens en dus verlangen ze
ook in de kamer een vochtige
atmosfeer. Men moet dan ook
veel sproeien en dient dat met
lauw water te doen. Bovendien
moet men vrijwel alle kamerva
rens tegen te felle zon bescher
men; in deze tyd van het jaar
kunnen ze het beetje zon wel
verdragen, doch na half april
dient men ze te beschermen.
Onder het geslacht Pteris treft
men vele mooie kamervarentjes
aan; er zijn enkele brede en
opgroeiende Pterissoorten, doch
de meeste biyven vry laag. groei
en ook niet zo breed uit en zyn
dus uitermate geschikt voor de
smalle vensterbank.
Polypodium crispum glaucum
heeft mooie blauwachtig-groene
bladeren, die bovendien sterk
gekruld zyn. Men kan er veel
plezier van hebben, doch ze ver
langen wel een beetje meer
ruimte.
De pterissoorten worden door
de bloemist over het algemeen in
een kleine pot gekweekt. Als
men er op den duur een flinke
plant van wil laten opgroeien,
zal men moeten verpotten in
een ruimere pot. Dat kan men
betei in het voorjaar doen; nu
is het er niet zo'n beste tyd
voer. En dan dient men er de
bekende bloemistengrond voor te
gebruiken. Vergeet vooral niet
onder in de pot een scherf te
doen; het afvoergaatje mag in
geen geval verstopt raken. Gro
te planten, die al in ruime pot
ten staan, kan men niet elk
voorjaar verpotten, zulke plan
ten moeten voornamebjk op
kracht gehouden worden door
ze wekelijks een weinig te be
mesten. In de wintermaanden
is dat niet zo nodig, doch van
ha li maart tot half oktober is
dat voor hen erg prettig. Pteris
soorten worden ook veel in
mandjes en schaaltjes tussen
andere bloeiende planten ver
werkt. Als het daarmee gedaan
is, kan men de varens er uit
nemen en ze afzonderlijk ver
der kweken.
G. Kromdij
VARENS VOOR DE KAMER
nie, Winnie, Eileen, Boomkikvors,
Erzilia en hoe ze verder heten mo
gen af, welk ontherseningsproces
er heeft plaats gehad, dat zy tot
niets anders meer in staat zyn dan
tot hangen in en aan motoren,
vliegtuigen, auto's bars en stoep
randen natuurlyk. Misschien is het
ook maar goed. dat dit soort niets
anders doet. Stel je voor, dat dit
rancuneuze volkje er ook nog idea
len op na ging houden. Dan liep
de W.A. weer langs de straten.
Voorts geloof ik dat zo'n platen
speler in een café het merk Wür-
litzer draagt en ntet Würtzlinger.
Simon Carmiggelt. „Tussen
twee stoelen". De Bezige By.
Amsterdam 1922.
Deze bundel bevat een keuze uit
„Louter Leugens" en „Tussen Mal
en Dwaas". Het woord „kronkel"
is allang een begrip geworden. De
betiteling is van Carmiggelt. wat
nog niet wil zeggen, dat hy dit
soort proza heeft uitgevonden. Der-
geiyke kleine kanttekeningen wa
ren reeds lang bekend, hier en in
het buitenland en zy zullen tot
in lengte van dagen geschreven
worden. Maar dit bepaalde literaire
genre zo te vervullen van zyn per-
soonlykheid dat alleen het woord
„uniek" dat kan kensche'sen, is
niemand behalve Carmiggelt op het
ogenblik gegeven. Het heeft dan
ook overal grote voldoening opge
wekt dat Carmiggelt de Jan Cam-
pertprys voor zyn werk heeft ge
kregen. Het is werkeiyk niet over
dreven te spreken over meester
schap in dit genre, zowel wat be
treft zyn taalgebruik als in ver
band met wat men „de inhoud"
pleegt te noemen. Een humorist?
Ja, dat is Carmiggelt, maar dan
een hoogst zeldzame echte, by wie
de grote en de kleine tragiek vlak
onder de oppervlakte liggen. Men
leze b.v. „Het Panorama"
Nathaniel Benchley. „Wat
moeten ze op ons eiland"
(Vertaling) De Arbeiderspers
Amsterdam 1962.
Een Russische duikboot strandt
by een verkenningstocht op een
Amerikaans eilandje. Een deel van
de bemanning wordt aan land ge
stuurd om een boot te jatten ten
einde die onderzeeër weer vlot te
slepen. Geen kleinigheid. Machtig
spektakel met de bewoners van het
eiland, die er hun eigen opvattin
gen op na houden wat betreft
vreemdelingen. Slag op de vuilnis
belt. De Russen worden verjaagd.
Niet onvermakelyk, maar van
geen enkel belang.
Q en Daphne du Maurier.
„Kasteel Doré". (Vertaling)
Sythoff Lelden 1962.
Kasteel Doré is een hevig ro
mantisch verhaal, waarin een Bre
tonse knaap en de jonge vrouw
van een oude herbergier Tristan
en Isolde spelen. Een hoeveelheid
metafisiek moet de geschiedenis
diepgang geven. De dikwyis zo
meeslepende Daphne is hier niet op
haar best.
Pocketgids '62-'63. „Semper
Avanti" N.V. 's-Gravenhage.
Deze pocketgids ik neem wel
aan dat hy kompleet is is ver
der een typisch staal van Neder
landse incompetentie op het gebied
van de bibliografie. Wie de samen
steller is, wordt niet vermeld. Men
vraagt zich o.a. af waarom er nog
een indeling gemaakt is, want die
indeling slaat op niets. Het begrip
literatuur moet iets byzonder vaags
zyn voor de samenstellers. Zo
staan de grote klassieke Engelse
schryvers, Joseph Conrad en R. L.
Stevenson, in gezelschap van de
even klassieke Fransman De Mau
passant by de ontspanningslectuur
terwyl Vicky Baum en het steen-
oude „Urbi et Orbi" by de buiten
landse literatuur zijn onderge
bracht. Voorts schynt het boek van
Franquinet over de schilder Sal
vador Dali een roman en de roman
van Gheorghiu Virgil „Het vyfen-
twintigste uur", wysbegeerte te
zyn. Ook schynt het klassieke
Griekse herdersverhaal „Dafnis
en Chloë", in de vertaling van
niemand minder dan Jan Prins,
alleen maar religie of mythologie
te wezen. „Vaselientjes Dagboek"
van Eli Asser is literatuur, maar
Carmiggelt komt niet verder dan
ontspanningslectuur. Maurits Dek
kers „Poespoes" vinden wy onder
natuurwetenschappen en by Beel
dende Kunst een boek over het
woningprobleem en „Maar uw wo
ning 2 maal zo gezellig". En tot
slot nog een persooniyke grief: De
reisboeken van Bertus Aafjes zyn
literatuur, maar myn arme bio
grafie van Alexandrine Tinne is
een reisgids of -verhaal.
Gelukkig staat in dit malle werk
je ook dat het in het najaar van
1963 verouderd zal zyn.
CLARA EGGINK,