De geschiedenis van het beleg
en ontzet van Leiden
Ondanks vele ontberingen en tegenslagen
geloofde men in de overwinning
Zaterdag 29 september 1962
blijven van enige schepen,
vluchten stedewaarts om zich in
de verschansingen om de stad
te bergen. Dat achterblijven van
die schepen diende uitsluitend
om de vijand geen vermoeden te
doen opvatten, van hetgeen
Boisot en de zijnen verrichtten
en zij waren daarom 's nachts
weder weggetrokken.
Zo dreef Boisot de vijand voor
zich uit. De ,Ark van Delft", een
ontzaglijk gevaarte, uit twee
schepen bestaande en van bin
nen door raderen voortgestuwd
opende de tocht der vloot, dié
nu te Zoetermeer aankwam..
Hier gaf Boisot de dorpelin
gen tijd om zich uit de voeten ts
maken en liet vervolgens beide
dorpen, Benthuizen en Zoeter
meer, in brand steken, met de
schansen die daarbij lagen. Het
schijnsel van deze brand werd
te Leiden gezien en was voor de
benauwde inwoners een vuur
baak der hoop. De Spanjaarden,
die in een nauwe kring om de
stad gedreven waren en nog
slechts drie punten van de ver
schansing bezaten, Zoeterwoude
Lammen en Leiderdorp, gevoel
den het hachelijke van hun toe
stand.
De vloot werd opnieuw belem
merd in haar vaart. Een na de
storm opzettende oostenwind dreef
he! water weder af en veroorzaakte,
dat de vaartuigen de nodige diep
gang niet konden bereiken en vast
raakten. Daarbij zaten ze voor een
andere dijk, „de Kerkweg" en alle
aanzien had het, dat de stad haar
redders zou mogen zien, zonder ze
als redders te kunnen begroeten. De
Kerkweg werd geslecht en de toe
gang tot de stad lag open. In de
stad was alles op en men zocht
zijn heil reeds in honden, katten
en ratten. De pest begon meer
slachtoffers te eisen dan de hon
ger zelf. Vreselijk was Leidens toe
stand. Zes- tot achtduizend mensen
werden door de pest weggesleept.
Leidse held
Burgemeester Van der Werf was
in het midden der stad bij de Hoog
landse Kerk aangekomen (een sta
tig gebouw met een gemetselde to
ren en twee oude lindebomen bij
de ingang), toen hij op zekere dag
uit zyn woning op de Marendorpse
achtergracht gekomen, werd ge
volgd door een morrende en drei
gende menigte.
Het was hem bij die Kerk onmo
gelijk om verder te gaan. Temidden
van die menigte bleef hij staan. De
menigte, die hem dreigend aan
staarde, de vuist tegen hem balde,
op de uitgeteerde vrouwen en kin
deren wezen en hem vroeg de stad
over te geven. Rustig bleef hij, keek
met een kalme, maar eerbied af-
wingende blik in het rond en zwaai
de met zijn hoed om stilte te ge
bieden. Die blik konden de oproe-
rigen niet wederstaal); zij luister
den en hoorden toen die gedenk
waardige woorden:
„Mijne vrome Spits-broeders
en Mede-burgers, eens heb ik
eed gedaen den Vaderlande en
deze Stad, dien hoope ik, door
hulp van den Gever alles goets,
stantvastelijk te houden. Spijse
heb ik niet, en moet dog eens
sterven, op wat wijze is mij om
't even, 't zij mij de doot van
vriend of vijand toekomensoo
u mijn ligchaam dan ter baet
strecken kan, rijt het 't uwen
nootdruft onbeschroomelijk van
een, en deelt so wijt als 't strek
ken mag, ik ben des getroost, en
offer het vrijwillig de gemeens
zaek, en uwe behoeften op".
Deze trouwe man verwierf zich
met deze woorden een roem, die het
nageslacht hem niet zal kunnen
ontnemen. In de genoemde kerk
is het beeld van deze man uitge
houden in marmersteen. In 1661
op last der Heeren Jan Pieter en
Adriaan van Assendelft vervaar-
digc, heeft de regering van die tijd
zelf gewild, dat het daar gezet zou
worden. In die tijd zijn er tweepen
ningen gemunt, ter vereeuwiging
van zijn naam, op welker ene zijde
men leest:
Dii 's van der Werff, die pal
Dus binnen Leidens wal
Voor Kerk en Godsdienst stond.
En dempte met zyn mond
Valdez oorlogslist,
Pest, honger, burgertwist;
En rukte uit den brand
De Vrijheid van het Land.
Op de andere zijde:
Dit 's van der Werff, die Leidsche
held.
Diens taay geduld het Spaans ge
weld
Manmoedig keerde van de Vesten,
Als Pest en honger 't hert be
streed
En 't muitend volk geen uitstel
leed,
Bood hy zijn vlees en bloed ten
besten.
Welk een zegen voor Leiden, om
in het hachelijkst tijdsgewricht zul
ke mannen in de regering te heb
ben, die zowel een degelijk en har
telijk woord tot het woelende volk
konden richten, als de flauwhar-
tigen onder hun ambtsbroeders tot
hun plicht roepen.
Leiden ontzet
In de nacht van 1 op 2 okto
ber 1574 draaide de wind naar
het noordwesten en het water
steeg. De vloot, die aanvankelijk
maar 9 duim water had, kreeg
nu opeens 28 duim. De stads
muur bij de Koepoort stortte in
de nacht van 2 op 3 oktober
met ijselijk gekraak Ineen.
Des morgens om 8 uur het
was dus 3 oktober 1574, kwam
de daar zo lang van ver geziene
en zo zeer verlangde vloot, de
Vlietbrug doorvaren. Boisot
voerde de voortocht en Adriaan
Willemsz de achtertocht aan.
Geen veertig man had de
vloot verloren, terwijl de vijand,
die een driedubbele macht te
gen de onze stelde, niet minder
dan duizend man verloren had.
Brood, kaas, haring; er was
weer voldoende voedsel. Leiden
was ontzet!
IftX.fi Cf
Leiden gaat op 3 oktober feest vieren en
gedenken hoe in 1574 de vijand werd ver
dreven.
Achteraf zullen vele inwoners van de stad
Leiden zich hebben afgevraagd waarom alle
schansen, die de Spanjaarden tegen de stad
hadden opgeworpen, maar bleven bestaan, alsof
er geen gevaar meer te duchten was dat zij nog
eenmaal zouden terugkomen. Waarom die din
gen niet afgebroken? Waarom was er niet voor
een voldoende voorraad levensmiddelen ge
zorgd, zodat ingeval van een onverhoopt beleg,
de honger de stad niet zou noodzaken zich op
genade of ongenade over tegen? De stadsrege
ring had weliswaar alle voorradig zijnde levens
middelen opgekocht maar deze voorraad was
beperkt.
Het antwoord is niet moeilijk te geven: men
was te optimistisch. Er was geen direct gevaar
te duchten. Immers, toen de Spanjaarden hoor
den dat Graaf Lodewijk op Maastricht aantrok,
hadden ze het hazepad gekozen en, aldus
redeneerde men, nu zullen ze ons wel met rust
laten. Want indien het de Graaf lukt om zich
met zijn broer, de Prins van Oranje, te vereni
gen, dan zullen de Spanjolen zich wel tweemaal
bedenken eer zij het wagen Leiden andermaal
een bezoek te brengen
St.-Aldegonde was door de Spanjaarden ge
vangen genomen. Men vreesde niet voor zijn
leven, want indien hem enig leed zou over
komen, zou de te Hoorn gevangen zittende
Graaf van Bossu eveneens worden gevonnist
en Spanje kende aan hem nog tè grote waarde
toe om Bossu er aan te wagen.
Leiden vertrouwde in hoge mate op de
Zeeuwse watergeuzen, die in de stad waren
gekomen. Zij vreesden terecht, dat Valdez
wederom met een Spanjolenleger naar Leiden
zou komen. Ze stonden echter hun mannetje,
hetgeen in het verleden duidelijk was gebleken.
De glippers" (Spaansgezinden) in de stad
dienden in toom te worden gehouden en indien
de burgerij standvastig zou blijven, dacht men
Spanje wel de pas te kunnen afsnijden.
Spanjaarden
trekken op
Louis Gaëtan kon men vanaf de
wallen met zijn Spanjaarden door
de Weijpoort zien trekken naar
Zoeterwoude, waar hij een vendel
achterliet en het andere naar de
Leidse dam voerde, die de burgers
ook al verzuimd hadden te slechten.
INMIDDELS vu Graaf Lodewfjk op de Mookerhei volkomen verslagen.
De Spaanae soldaten waren danig aan het muiten geslagen. Daar
tegenover stond de Nederlandse overwinning by Middelburg. Bij het
uitzeilen wilden de Spanjolen de Groot-Kommandeur zo noemden zij
de nieuwe landvoogd begroeten met saluutschoten, maar zy hadden
pech, want ze gingen allemaal de lucht in!
Plotseling kwam het bericht: De Spanjaarden hebben Maaslandsluis,
Vl aard in gen en Den Haag reeds in hun bezit en onze stad zal spoedig
ingesloten zj)n.
Het was maar al te waar! Op de morgen van de 20ste mei 1574 zagen de
inwoners van Leiden het aantal Spanjaarden vermeerderen, tot binnen
enkele dagen de stad, die met 62 schansen was omgord, geheel was inge
sloten. Het was, alsof de vijand maar te komen had om de stad te bezitten,
zo weinig moeite kostte het hun om de omliggende plaatsen te over
meesteren.
Glippers werden goed
in vizier gehouden
Inmiddels werde de „glippers"
;oed in het vizier gehouden: het
•etrof hier ondermeer Jonker Ma-
tenesse van Wijbisma en verschei
dene burgers, die om hun leven te
sparen, nu onder de vanen van
aartstiran Philips II waren terug
gekeerd. zy dachten zich by de
vijand verdiensteiyk te maken door
de Leidenaren te vertellen, dat zy
het zo goed hadden by de Spanjo
len en daarom hadden zy de bur
gers een brief geschreven om hen
te waarschuwen voor hun toekom
stig bederf, indien zy hardnekkig
bleven „tegen de byzondere gena
de, die hen te beurt zou vallen, als
zy ze tijdig aangrepen". De stads
regering bleef het antwoord op deze
brief niet schuldig: „Den vocg'laer
op bedroegen uit, Den vogel lokt
met zoete fluit". De oude vogels
zouden tonen, niet zo gemakkelyk
in het net te vliegen als genoemde
Jonker en zyn vrienden Jan Adri
aan de Wilde, Ewout Arent Gerritze
en Jan de Huiter.
Nieuwe ruiters traden in dienst.
Karei van Dan werd tot ritmeester
benoemd en zy mochten te hulp ko
men, als de burgers, wanneer ze uit
hun buitentuinen de groenten moe
ten halen of hun vee moeten be
schermen. het te kwaad kregen.
De burgers moesten daarmede
echter wel spoedig ophouden, want
de vyand was reeds zo dicht onder
de stad genaderd, dat de stadsre
gering erop bedacht moest zyn, om
al wat nog aan vee en groenten
aanwezig was, binnen de stad te
halen.
Plotseling hoorde men de klok
luiden: er was tyding gekomen van
een overwinning van Boisot op de
Schelde, waar hy de rest van de
vloot, die hy by Middelburg had
geslagen, vernield had. Een dank
stond ln de kerk zou de volgende
dag worden gehouden.
Gevaarlijke onderneming
Er moest een gevaariyke onder
neming op touw worden gezet: het
binnenhalen van een goede voor
raad leeftocht, die enige Leidse
burgers te Gouda hadden bij
eengebracht en nu in 30 schuiten
naar Leiden gevoerd zou worden.
Daartoe zouden die schepen door
een dorpsschout en een paar land
lieden door een geheime vaart ge
leid worden en overgenomen door
de Zeeuwse vrybuiters die deze
zouden opwachten even buiten de
zyipoort en naar de stad brengen.
Toen de morgen aangebro
ken was, had men echter nog niets
gezien. Aan de Heimansbrugge zag
men echter twee Amsterdamse kon
vooischepen aankomen, met nog
enige schuiten. Een aanval op dit
konvooi volgde en men overwon. De
buit bestond uit 300 hammen. 100
vaten bier, 150 vaten boter, gerook
te tongen, gerookt vlees en een
flinke voorraad tarwe en rogge;
kruit en kogels, benevens enig ge
schut. Voorts zijde, fluweel, damast,
alsook passementswerk, zeker voor
uniformen. In een der schepen
vond men voorts een Leidenaar, Pi
ter Quaat-gelaat. Hem brachten ze
voor het gerecht en hy werd ver
oordeeld om gevierendeeld te wor
den, hetgeen onmiddeliyk daarop
geschiedde, waarna de stukken op
de stadspoorten werden tentoonge
steld! Allen, die lust mochten ge
voelen, om uit vrees voor de honger
ook uit te glippen, konden zien, wie
eervoller aan zyn einde komt, een
gevierendeelde verrader of een
trouw burger, die tot de laatste le
vensvonken voor de vryheid van
zyn geweten en zyn land over had!
Hoe zat het echter met die voor
raad uit Gouda? De dorpsschout
met zyn twee helpers waren waar-
schynlyk wel te bestemder plaatse
geweest, namelijk aan de Kopieren
Kade (waarschjjniyk een half uur
van Leiden buiten de zyipoort ge
legen), maar zy waren het wachten
moede, naar huls teruggekeerd. Ze
werden door de opvarenden der
schepen althans niet ontdekt, zodat
zij, daar ze de weg door de geheime
vaart niet wisten, verdwaalden en
onverrichterzake naar Gouda we
derkeerden.
Gezien de versterkingen by Lam
men wist men dat de vijand door
honger zou dwingen de stad over
te geven. Deze Lammen was een
schans, gelegen aan een bocht van
de Vliet, déar waar dit water zich
scheidt om een kruisvaart te vor
men, die naar Delft, Zoeterwoude,
Het standbeeld van
Pieter Adrzn v. d. Werf
Toen Louis daar hoorde, dat er in
Den Haag maar één vendel solda
ten lag, ging hy er dadeiyk op af.
Aan de Geestbrug werd hy tegen
gehouden door Nicolaas Ruykhaver,
kapitein der Haagse soldaten. Dit
veroorzaakte een schermutseling,
die er wel op uitliep, dat Gaëtan er
zich doorsloeg en diezelfde avond
nog in Den Haag kwam, maar het
had toch nog zoveel tyd gekost, dat
luist nog verschillende burgers naar
Delft hadden kunnen wyken om
daar hun persoon en goederen in
veiligheid te brengen. Wat er in
Den Haag overbleef, was Spaansge
zind en zy beyverden zich om de
vijand goed te onthalen. Met. het
veroveren van de schansen rondom
de stad ging het even gemakkelyk.
Tegenover een Spaanse macht
van 8000 man, die nog dageiyks
aangroeide, bezat de stad een klei
ne bende vrybuiters en vyf vendels
•chuttery. Jonkheer Van der Does
van Noordwyk had zich als krijgs
bevelhebber aan het hoofd ge
plaatst.
De Prins moedigde de burgers tot
dapperheid aan, hen voorhoudende,
welke roem op de volharding zou
volgen en welk een smaad er daar
entegen alt yd op hun naam zou
biyven kleven, indien de stad zich
lafhartig zou overgeven.
Dit schryven van de Prins had de
gewenste uitwerking, want de stads
regering van Leiden schreef hem
terug: „Dat, schoon 't hunne noot
druft aan gewoon voedsel geen dry
maenden strekken mogt, dat zy 't
egter tegen des vyands aanslagen
hoopten te harden; en als 't al op
een strenger armoede uitquam, dat
zij nog liever dien, dan 's vyands
beleeftheld wilden afwagten en on-
dergaen; men soude maer verzor
gen, dat den Spanjaert uit hunne
gebuer-steden Delft, Rotterdam en
Gouda, geen toevoer verstrekt wier-
de, by oogluiking of sluikerye; an
ders betuigden sij den Bontgenoten,
soo sy sulx toelieten, dat ze sich
schuldig maakten aan de elende
dier s.ad die den algemeenen dwin
geland voor haar benaude muren
afkeerde".
ES
De geschiedenis van het
beleg en ontzet van Leiden
is overbekend, althans de
hoofdzaken ervan. Toch zyn
er sinds wy daarover op deze
plaats de laatste maal schre
ven zovele jaren verlopen en
zovele nieuwe Leidenaars bU-
gekomen, dat wy het alles
zins verantwoord achten, de
ze historie, zoals wy die in
een oud geschrift opgetekend
vonden, nogmaals in de her
innering terug te roepen.
kon Leiden met de vijand by der
Waddinge schermutselen.
Gedurfde onderneming
Een geduchtig wapenfeit van
Leiden was het volgende. Hop
man van der Laan ging met een
goed van geschut en wapenen
voorziene galei op de Rijn va
ren. Jonker Jan van Duiven
voorde ging de Vliet op, terwijl
Andries Schot met zijn vendel
buiten de Rijnsburgse Poort de
Poelschans bezette en Jonker
Het zich meester maken van
Delft (waarin de burgemeester Huig
Janszoon van Groenewegen de
Spanjaard behulpzaam wilde zyn)
werd verraden en men moest deze
stad yiings weer verlaten. Delft
kende men als „het juwelenkistje
van Holland".
Prins en Staten belegden een
vergadering om zich met elkaar te
beraden omtrent de middelen van
het ontzet der stad. De enige mo-
lykheid was het water. De op 10
juli in Schoonhoven belegde ver
gadering had tot volstrekt niets ge
leid. Nu werd men het erover eens
om een geldlening te doen van
f. 120.000.- en hoewel het doorste
ken van de Maas- en IJsseldyk,
evenals het openen der sluizen te
Rotterdam, Schiedam en elders, een
schade berokkende van rond een
bedrag van f. 700.000.-, was deze
lening spoedig voltekend. Vrouwen
brachten biymoedig hun hand- en
halssieraden aan 's lands welzyn
ten offer. Weldra stond geheel
Delfland onder water. In Zeeland
alsook te Rotterdam en Delft, werd
yverig aan het ontzet der stad ge
werkt, door het in gereedheid bren
gen van een vloot.
Evenwel werd de toestand in de
stao steeds hachelijker. Andermaal
zag de overheid zich genoodzaakt
orde op zaken te stellen. Op 5
augustus ving men aan met het
bakken van moutkoeken ad 1 pond
te verkopen voor 6 duiten per stuk
«ongeveer 374 ct). Met deze voor
raad zou men nauweiyks 20 dagen
het leven kunnen behouden. Met
nog vier dagen voorraad voor de
boeg was er nog steeds geen uit
komst. Dit veroorzaakte gemor on
der het volk, ongerustheid onder
de overheid. Het water was inmid
dels tot de landscheiding tussen
dam. zyn ziekte nam een gunstige
wending en met dit bericht keer
de men in Leiden terug. Burge
meester van der Werf gaf bevel,
dat de stadsspeellieden op zekere
avond met pypen en fluiten zou
den omgaan, om eens lustig te spe
len, zodat Spanje niet wist, hoe
hy het had en van kwaadaardig
heid in het duister begon te schie
ten naar de plaats, vanwaar het
geluid kwam.
Zo was de vierde maand van het
beleg teneinde en er was reeds veel
geleden. Middelen tot ontzet, of
tenminste tot aanvoer van leeftocht
werden in het werk gesteld. Jonker
Louis van Boisot en Adriaan Wil
lemsz. waren met 800 Watergeu
zen en 150 stukken geschut in Zee
land ingescheept en in Rotterdam
aangekomen. De naarn der Water
geuzen was genoeg om de stoutste
en wreedste Spanjaard een yzing
door de leden te doen varen. Een
schare vastberaden lieden met de
halve maan voor hun must, wist
wat zy wilde. Valdez deed nog een
oger.schynlyk vleiend verzoek aan
Leiden zich over te geven. Het
baatte hem niet. De stadsregering
schreef hem terug: „dat zy den
Prince als Konings Stadthouder,
den Staten als hare bondgenoten,
eed gedaen hadden en zonder htm
medeweten of ontbinding hares
eeds, geen verdrag konden ingaen;
wilde hy haer vrygeleide geven, om
door zyn leger te trecken. en met
dne Prince te spreken dan zouden
zy zig binnen agt dagen nader ver
klaren."
Het was wel te begrijpen, dat
Valdez dit vrygeleide met gaf, niet
vermoedende, dat juist weer enkele
boder. naar Delft waren vertrokken.
Valdez wilde daarop de stad be
stormen, doch zyn verloofde, Mag-
Leiderdorp en Leiden stroomt. De
poging van Leiden om dit voor de
stad zo hoogst gewichtige punt te
vernielen, mislukte, zy moesten
met een verlies van 4 schepen en
4 of 5 man aftrekken, om met de
twee overgeblevenen zich naar Lei
den te spoeden en de burgery aan
te kondigen, dat zy zich op het
ergste had voor te bereiden. Het
was toen half Juni, dus nog geen
maand had Leiden het beleg door
staan.
Brieven aan de Prins
Inmiddels had de stadsregering
wederom een brief tot de Prins ge
richt om hulp en raad. die men zo
zeer beide behoefde, daar de glip-
ts van de naderende ellende
loopten party te trekken, door we
derom brieven aan de burgerij te
schryven, om hen te ontmoedigen.
Het Prinseiyk antwoord was op
nieuw een verkwikking voor de be
nauwde harten, want hy schreef:
„Dat zy bedankt wierden over hare
standvastigheid in 't veragten der
vyandelyke beloften en getroost
met de hope van eene geluckige
verlossinge".
Toen op 7 juli de moestuinen bul
ten de Rynsburgse Poort en Ter
Wadding door de vyand ln bezit
waren genomen, moest er wederom
een brief naar de Prins worden
overgebracht. Een klein soldaatje
bood zich als vrywilllger aan. Hy
zeide zich een weg naar Delft we
ten te banen. Gewapend met een
polsstok ging hy de poort uit, ver
school zich in het gras, doch de
Spanjaarden vonden hem. zyn
neus en oren werden afgesneden en
hy werd aan zyn grote teen opge
hangen By gebreke aan geld be
sloot de stadsregering om papieren
geld in te voeren.
Het toezicht op dat geld werd
opgedragen aan Huig Claasz. Gael
Gerrit Wiggerts en Dirk van Kes-
sel
Vanuit de stad ondernam men
een aanval om enig verloren ter
rein (moestuinen buiten de stad)
te heroveren. Soldaat Pauwels
Vlieguit bestormde met enige mak
kers met zoveel vuur de schans by
de Rynsburgse Poort, dat zy deze
spoedig in vaste handen hadden.
Enkele dagen daarna volgden ook
de schansen Hogendyk of Boshui-
zersluis, die geheel vernield werd
en van de daar opgeworpen schans
van der Does met Bartholomeus
Haviksz een aanval deed op de
schans bij der Waddinge. Na
het verschieten van al het lood,
sloeg men met de geweerkolven
er duchtig op los en de vanuit
de stad aangerukte hulptroepen
brachten de zogenaamde vuur-
flessen mede, die ze onder de
vijand wierpen en door hun
ontploffingen een geduchte ver
nieling in het Spaanse kamp te
weegbrachten. Waarom deze
aanval gedaan werd? Buiten de
Haagse (Witte) Poort waren 700
koeien bewaard, die noodzake
lijk in de weilanden tussen de
Poort en der Waddinge moesten
grazen. Tijdig in de stad ge
haald, zouden zij verhongerd
zijn in plaats van nog tot voedsel
te kunnen strekken in een tijd,
dat er overvloedig weide was.
Ten koste van alles moest dit
vee dus behouden worden.
Slechts één koe en drie kalve
ren werden gedurende het ge
hele beleg vijandelijke buit.
Aangezien de belegerde veste
niet alleen in voedsel- doch
ook in geldnood verkeerde, be
sloot de stadsregering een
groot aantal noodmunten te
doen slaan. Op de middelste
munt van de onderste rij ziet
men een leeuw, gewapend met
zwaard en schild. Daaromheen
het opschrift: „Pugno pro Pa-
tria" ik strijd voor het va
derland.
Leiden en Delft opgestuwd, doch
kwam by Leiden nog niet tot de
gewenste hoogte. De Spaansgezin
den riepen spottend: „Gy geuskens
gaet nu op den toren en ziet het
maeswater tegemoet". Enige Vry
buiters brachten hun vaandel op
het stadhuis ten bewyze, dat zy
niet langer in dienst wilden staan
by een overheid, die hun geen
brood geven kon.
De Prins was ernstig ziek gewor
den. De heer van Mirop en enkele
Leidse afgezanten vonden hem met
hevige koortsen te bed in Rotter-
Een detail van het qrote Lanckaert-tapijt. waarop de plattegrond van Leiden en de buiten de
wallen gelegen omgtting. Geheel rechts de schans Lammen. Dit tapijt bevindt zich in ,JDe La
kenhal",
dalena Moons uit Den Haag, een
aanzienlyke dame, wist hem daar
van af te brengen.
Het vertrouwen op uitkomst ln
Leiden verminderde des te meer,
toen opperbevelhebber Bronkhorst
overleden was.
Boisot komt
Boisot was op 10 september van
Rotterdam gekomen om de land
scheiding door te graven. Zyn
vloot bestond nu uit plat-boomde
schepen, elk voorzien van 6 of 8
stukken geschut; verder 30 galeien
en verscheidene schepen met leef
tocht. Nauwelijks was een deel der
bemanning vooruitgegaan om de
weg te verlennen, of uit Zoeter
meer kwamen de Spanjaarden op
hen in, maar zy moesten spoedig
wyken. Op de avond van die 10e
september had er een vreselijk ge-
veecht plaats met de Spanjolen, die
uit Wilsveen en Leidschendam kwa
men opzetten. Zy ondervonden de
kracht van het Geulen-geschut en
spoedig waren hun troepen derma
te gedund, dat ze met groot ver
lies aftrokken.
Het grootste bezwaar had men
nog niet overwonnen, want toen
men goed en wel de landscheiding
doorgraven had, stond men voor
een dyk, de groene weg, die, nadat
hij geopend was, niet anders toe
gang gaf tot het Zoetermeerse meer
dan door een gracht. Deze was
sterk verschanst door de vyand,
vooral by de brug, die men on
derdoor varen moest om op de gro
te Zoetermeerse plas te komen, om
vandaar de stad te bereiken en te
ontzetten. Dat was een kwade po
sitie voor Boisot, die zich met zyn
geringe macht tegen een viermaal
grotere Spaanse vyand moest ver
dedigen en er zich doorslaan. Toch
opende hy de tocht en voer op de
brug aan, om zelf de hevigste sla
gen toe te brengen en te ontvan
gen. Doch de vijand, ofschoon gro
ter verliezen lydende dan de Prin
sen-troepen, had het voordeel, dat
telkens nieuwe manschappen de
rangen kwamen aanvullen die door
de Hollanders gedund waren. Ver
woed vocht men, te water door Boi
sot, te land door zyn troepen, die
de aansnellende Spanjaarden
trachtten neer te houwen, eer zy
aan de brug kwamen. Toch moes
ten zy aftrekken zonder de brug
ger.omen te hebben, zonder vooruit
zicht hun vloot nu vlot te krygen.
By dit gevecht kwamen twee Fran
se edellieden in dienst van Boisot
met zeven zyner manschappen, on
gelukkig om het leven. Zy hadden
zich namelijk in het heetst van het
gevecht in de voorste rangen ge
drongen en daardoor hadden zy de
aftocht van hun spitsbroeders niet
opgemerkt. Hierdoor moesten zy
overhaast vluchten, waardoor de
schuit omsloeg en zy verdronken.
Eindeiyk, op 18 september,
kwam de zozeer verbeide noordwes
tenwind, waardoor de wateren aan
merkelijk rezen en de vloot op het
eind van die dag vlot werd. Toch
zou hun dit niet gebaat hebben, in
dien zy de Zoetermeerse plas niet
bereiken konden. Een tweede aanval
op de brug te wagen, daaraan was
niet te denken. Maar nu kwamen
enige landlieden uit Zoetermeer en
Benthuizen, die door is Spanjaar
den uit hun woningen verdreven
ren. Deze kwamen Boisot zeggen,
dat er ook kans was om een andere
vaart te nemen over de Zegwaard-
senweg.
Op de vlucht
Zo zou zorder dat de vijand
het bemerkte, Boisot met de zij
nen op de Zoetermeerse water
vlakte zijn om naar Leiden te
stevenen. Komende aan een
dijk tusen Zoetermeer en Bent
huizen, sloegen de Spanjaarden
geschrokken door het onver
wachts verschijnen der Hollan
ders op de vlucht. Ook de Span
jolen, misleid door het achter-