Avantgardistische noot yan Amerika in Festival ZOEKLICHT IN KAMER EN TUIN Living Theatre met Gelbers Connection Filters bij kleurenopnamen Ook naar ons land Kleiireiicursus VI Ook in het normale spraakge bruik bestaan uitdrukkingen, die een combinatie van kleur en een veronderstelde temperatuur probe ren aan te geven. Wanneer we iémands gemoedstoestand willen beschrijven, gaan we vaak af op de kleur van zijn gelaat en komen dan tot uitspraken als: „hij was rood van boosheid", of „hU was wit-heet van woede". Die laatste uitdrukking vooral geeft aan, dat men zich bewust is van het feit, dat naarmate de woede, dwa. de „gemoeds-temperatuur" stijgt, de kleur ook verandert en van rood via paars naar wit klimt. Dit sluit aan bij wat men kan waarnemen, wanneer het om wer kelijke temperaturen gaat. Een stuk ijzer, in het vuur gelegd, wordt eerst donkerrood. Naarmate de temperatuur stijgt, wordt de rode kleur helderder en loopt via licht rood naar hei-lichtend oranje. Zou het vuur nog feller gestookt wor den, dan gaat de oranje-gele tint iver in een laaiend witte gloed.' We kunnen ons voorstellen, dat iemand, die regelmatig met gloeien de metalen omgaat, zo ongeveer aan ie kleur kan bepalen, welke tempe ratuur het ijzer op een bepaald noment heeft. Voor het vaststellen van de of- iciële kleurtemperatuur, kan ech ter zo'n persoonlijke gissing niet voldoende zijn. Vandaar dat men in laboratoria diverse proeven heeft genomen. Daarbij heeft men vast gesteld, dat bij een bepaalde tem peratuur van een holle platina ci linder een bepaalde emissie (uit straling) van licht behoort. Men heeft die kleuren en temperaturen als maatstaf aangenomen. Wanneer nu ergens een bepaald licht heerst, kan men met behulp van een z.g. kleurtemperatuurmeter dat licht precies „thuisbrengen" door af te lezen, hoe hoog de kleurtempera tuur is. Zo heeft het gewone gloei- lampenlicht een kleurtemperatuur van ongeveer 2400—2800 graden Keivin. Hoe nieuwer de lamp. des te dich ter is hij bij die 2800 graden. Ne men we de bekende overspannings lampen voor de fotografie, dan blijkt, dat de kleurtemperatuur daarvan 3200 tot 3400 graden Kei vin is. (Voor Keivin graden zie ar tikel van vorige week). Als we nu bedenken, dat de dag licht-kleurenfilm zó gefabriceerd is, dat hij „afgesteld" is op een kleur temperatuur van - ongeveer 5600 graden Keivin, dan kunnen we misschien beter begrijpen, waarom een opname met kunstlicht (dat een veel lagere kleurtemperatuur heeft) een sterk-rode indruk maakt. Moet nu elke foto-amateur, voor hij kleuropnamen gaat maken, ook nog een kleurtemperatuurmeter gaan aanschaffen? Als dat zo was. zouden er weinig opnamen gemaakt worden, want zo'n meter hakt ernog al aardig in. Verwar echter deze kleurtempera tuurmeter vooral niet met een elektrische belichtingsmeter, die al leen de hoeveelheid licht meet. Elektrische belichtingsmeters wor den door zeer vele amateurs ge bruikt, omdat een juiste lichtdose- ring, vooral by kleuren-omkeerfilm zo uiterst belangrijk is. Bovendien is het prettige van sommige belichtingsmeters, dat aan de achterkant een soort stralingsin- dicatortje zit. Het is een bruingeel vlakje, dat telkens van kleur ver andert, wanneer het door lichtstra len van een andere soort wordt ge troffen. Onder de huiskamerlamp is de kleur heel anders dan buiten. U kunt dat verschil vergelijken met een tabelletje in kleur, dat er naast bevestigd is. Zo kunt u dus direct vaststellen of er buiten bijvoorbeeld te veel blauwe stralen aanwe zig zijn. Want ongetwijfeld heeft iedere kleuren-amateur wel eens de onaangename ervaring opgedaan, dat zijn hele film er uitzag, alsof deze gebaad was in een lichtblauwe aniline-inkt. ,31auwzweem" noemt men dat en de amateur is er niet bepaald op ge steld, omdat deze op geen enkele wijze te verwijderen is Die blauw- zweem ontstaat doordat het dag licht tijdens het opnemen een over vloed aan blauwe stralen bezat, die het menselijk oog niet als storend ondervond. In het algemeen geldt: hoe meer de hemel bedekt is, hoe hoger de kleurtemperatuur. Wie een reisje naar het hoge Noorden maakt, diene te weten, dat de blau we hemel daar soms een kleurtem peratuur heeft van 12000 en meer graden Keivin. Ook aan de zonnige Zuidkust kan de blauwe bewolkte hemel met de gladde zee als spiegel een overschot aan blauw hebben. Waarbij dan ook nog de onzicht bare maar schadelijke ultra-violet te stralen hun kwalijk werk doen. Kies in xulke gevallen een filter, dat die blauwe en schadelijke stra len „opzuigt". Denk nu bU het woord filter niet direct aan het geelfiltcr, dat u bU zwart-wlt fotografie zo prettig kunt gebruiken. Laat bU kleurenopnamen dat geelfilter alstublieft thuis en ge bruikt het vooral nooit. Neem een kleurloos ultra-vlolet-filter of een z.g. Skylight-fllter, dat de belich tingstijd niet verlengt, maar de in werking van blauwzweem-veroor- zakende stralen te niet doet. Zaterdag 12 mei 1962 Pagina 2 Elementair moralistisch Dat „verspringende" verloop van de monologen is bij Gel- ber, althans in The Connec tion, bovendien geen avantgardis- tisch vooroordeel. Het stuk speelt of voltrekt zich in een gezelschap dat zich aan verdovende middelen verslingerd heeft, een taboe-on- Om diezelfde reden doet ons ook de conclusie wat elementair mora listisch aan: „waarom is het ge bruik van heroïne door de wet verboden?" stamelt een der perso nen. Misschien om de mensen te gen zichzelf te beschermen, luidt dan 't antwoord als een waarheid a la Hartje van een ander slacht offer. Doch dat, ondanks ons ge brek aan „vertrouwdheid" met dit maatschappelijke euvel, Gelber's Connection toch iets en zelfs veel van de morbide sfeer waarin deze verboden geneugten genoten wor den voelbaar heeft weten te ma ken, pleit uiteraard krachtig voor de potentie van deze jonge Ame rikaanse dramaturg, die in de le den van het Living-Theatre echter dan ook, als gezegd, moeilijk be kwamere en overtuigender midde laars had kunnen vinden. EEN IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIH (Van onze Parijse correspondent) "Th E Amerikanen hebben 't met hun bijdragen aan het internationale seizoen van het Theatre des Nations in Parijs dit jaar wél met voortvarendheid over de progressiefste boeg 'van het modernste avant- gardisme geworpen. In een vorig artikel over de verschillende activitei ten in de sector van het ballet, heb ik Paul Taylor's experimetiteel- gerichte) Danse Company al genoemd, en ten aanzien van het gesproken toneel blijkt het Living Theatre uit New York, in een gelijke graad van technische perfectie, nu een overeenkomstig noot van avantgardistische gedurfdheid aan dit cosmopolitische concert bij te dragen. New York opgericht, met het Jack Gelber: jeugdig acteur Het Living-theatre werd in 1946 door Judith Malina en Julian Beck die, resp. als regisseuse en decorateur, nog altijd aan de directie van de troep verbonden zijn in doel buiten de commerciële zone van Broadway in de kun stenaarswij k van Greenwich Village, een klein schouwburg je te exploiteren waar „de kunst een integraal bestand deel van de gemeenschap" zou kunnen vormen. De jazzcombo, die een voorname rol speelt In Geber's "Connection" Op het repertoire stonden de volgende jaren, stukken van Ame rikaanse auteurs als Gertrude Stein, Rexroth, Goddman Gezet, naast werken van Europese her komst als Picasso's dramatische eenling, Jarry's Ubu Roi, Strind- berg's Spokensonate, Cocteau's Or- phée, en voorts nog stukken van Pirandello en van Brecht. Een beslissende stap naar de be vestiging van zijn positie in de voorste gelederen van de Ameri kaanse dramaturgie deed het Li ving Theatre echter wel in 1959 met de ontdekking en vervolgens de vertolking van het eerste stuk van een jeugdig auteur: „The connec tion" van Jack Gelber wiens vol gende werk „The apple" dit seizoen eveneens op het speelplan werd geplaatst. Het eerste stuk is in Amerika al meer dan zevenhon- derdmaal opgevoerd en 't bezorgde de troep zowel de prijs voor de beste mise en scène als de jaar lijkse onderscheiding van de jour nalistenkring. Dankzij het Living Theatre heeft thans ook Parijs voor 'teerst met deze nu 29-jarige schrijver kennis kunnen maken, die, via deze introductie, zyn weg ook verder door Europa zeker wel vinden zal. In Nederland koos Kees van Iersel „The Apple" al uit om 'tstuk komende maanden met de toneelgroep Studio op te voeren, en nog deze maand komt het Living Theatre zelf naar ons land om The Connection te introduceren. Geen nieuw stunt In navolging van Pirandello, Fabbri, Ionesco, Genet valt ook by Gelber in de eerste plaats het duidelijke streven op de kloof tussen podium en zaal, en de grens der voetlichten te overbruggen. En in hun sobere stijl van spelen, de afwezigheid van leder effect dat zweemt naar theatrallteit of ge zwollenheid en met hun fenome nale natuurlijkheid hebben de le den van deze troep dat doel nu wel zo dicht bereikt, dat men voortdu rend de indruk heeft niet bij een „speelriJpe" voorstelling, doch bij een improvisatie of een repetitie aanwezig te zijn. Zowel „The Apple" als „The Connection" dat ouder van da tum is, doch niettemin rijper van vormgeving lijkt bestaat uit een reeks afzonderlijke nummers, anekdotes of slechts „mededelin. gen" waarmee de verschillende spelers successievelijk het woord nemen, of elkander interrumperen, opkomen en verdwijnen via cou lissen of in de zaal, waar ze een plaats innemen temidden van het publiek, zodat ge, tot op het ein de van het stuk, van uw buur man of de dame voor of achter u, niet weet of hij of zij plotseling ook niet eens een bijdrage zal le veren aan de vertoning op de planken. Gloednieuw Is die „stunt", als ge zegd, niet meer te noemen, doch middels allerlei andere kunstgre pen de inleidende commenta ren van de regisseur, de absentie a la Vilar van gordijnen, de gedi rigeerde defecten van de verlich ting en bovenal, nogmaals, de onnavolgbare perfectie van de re gie, en de hoge kwaliteit van het spel (en van de muzikale inter mezzi van een uitnemende jazz combo in The Connection) is de kunstmatigheid van het „effect" hier volkomen in de illusie opge gaan. In de pauze ontmoette het publiek de acteurs bovendien weer aan de zinc van de kleine bistro die naast het theater is gelegen of werden door de artiesten zelf consumpties in de zaal geserveerd. De indrukken over het stuk die daarbij zo over en weer werden De heilsoldate die zich afvraagt in welk milieu ze verzeild is geraakt. uitgewisseld, verstrengelden zich zo byna harmonisch met de hande ling zelf van een intrige kan moeilijk gesproken worden zo dat men die elementen van toeval en van improvisatie, die ook zeke re stromingen in de beeldende kunst en in de muziek van van daag karakteriseren (Calder, Ma- thieu, Boulez, Stockhausen), nu metterdaad als bindmiddelen tus sen „kunst" en „leven" ervaren kon. derwerp dat door de schrijver in scène werd gezet door twee same- ralieden, die opdracht te geven een séance op te nemen. De verschil lende, zwarte en blanke leden van het geheime genootschap waar bij zich later, als enige vrouw, ook 1 nog een heilsoldate mengt die zich echter niet bewust is in welk ver- doemd milieu ze verzeild is geraakt pogen dan ieder een verward en geëxalteerd relaas van hun vi sioenen te doen, visioenen die zich echter door middel van de abrup te syncopes en sensuele klankwrij vingen van de Jazz wel tastbaar der suggereren dan door het me dium van de (war)taal. Als gegeven is het sociale pro- I bleem van het misbruik van ver- I dovende middelen voor een Ameri- kaans publiek zeker veel acuter en reëler dan voor ons Europeanen, I die zich door dit gevaar nu niet j zo onmiddellijk voelen bedreigd. En door dat verschil gaat ongetwij- j feld ook wel een deel verloren van de opzet die immers gericht is op een vermenging van spanningen en gevoelens tussen de partijen „podium" en „zaal". OP DE BOEKENMARKT Anton P. Tsjechow. „Wanjka en Kasjtanka". Verhalen over kinderen en dieren. G. A van Oorschot. Am sterdam 1960. Het valt mij moeilijk iets over Tsjechow te zeggen zonder te den ken aan wat Somerset Maugham over hem geschreven heeft. Diens mening zit hem waarschijnlijk hoog, want hij heeft tweemaal zijn mening over Tsjechow uitgespro ken, te weten in de voorrede van zijn verhalenverzameling „All to gether" en in „The Summing-up". Maughams oordeel is volkomen evenwichtig: hij erkent zonder voorbehoud de waarde van Tsje chow, maar evenzeer dat diens kunst, in casu de vorm van het korte verhaal, een andere is dan zijn eigen. Voorts zegt hij dat er geen reden is om deze vorm een zijdig te verheerlijken als de enig ware ten opzichte van de andere. Maughams woorden zijn dus eigenlijk een soort apologie, wat volkomen begrijpelijk is. Het is Jarenlang de mode geweest (eigen lijk nog geloof ik) om het verhaal zonder intrige het ware te vinden tegenover het verhaal, waarvan de kern is de spanning van de be schreven gebeurtenis. Wil men als voorbeeld een ty pisch verhaal van Tsjechow? Dan neme men het bekende lange „De Steppe". Een jongen uit een Rus sisch dorpje moet naar de middel bare school en wordt daartoe naar een tante gestuurd, die in een an der deel van Rusland woont. Hij wordt meegegeven aan een kon vooi van graanwagens, dat naar de stad van inwoning van de tante trekt. De trage reis duurt dagen lang. Eindelijk komen zij op de plaats van bestemming. Dan is het verhaal uit. Van dit volmaakt spanningloze gegeven een verhaal te maken, dat toch de aandacht van de lezer vasthoudt (deze uit drukking lijkt mU juister dan het nadrukkelijkere: boeit) is geen ge ringe prestatie. Evenwel: dat lijkt my nog geen reden om nu verha len op de wijze zoals Maugham ze schrijft, te verachten. Van één ding ben ik zeker. Het voorbeeld van Tsjechow heeft noodlottige gevolgen gehad en heeft die nog op het moderne ver halende proza Het komt tenslotte neer, zoals Maugham zo treffend zegt: op van de nood een deugd maken. Het spreekt natuurlijk vanzelf dat dat niet altijd het geval behoeft te zijn. De grote Katherlne Mansfield is een geniale schrijfster en daarom toch wel aan Tsjechow „ontsproten", om het zo uit te drukken. Want te zeggen dat zij een leerling of een navolgster van de Rus zou zijn, is onjuist. Wanneer men „De Steppe" zou leggen naast b.v. „Prelude" van de Engelse schrijfster (deze verhalen zijn enigszins vergelijk baar) dan is m.i „Prelude" het beste van de twee, want boeiender. Mansfield en Tsjechow zijn dan ook van gelijke waarde. Tsjechow heeft in zijn korte le ven hij is zesenveertig jaar oud geworden ongelooflijk veel ge schreven. Bepaald niet minder dan Simenon of Vestdijk; zeker niet als men rekening houdt met het feit, dat hij een drukke dokters praktijk had. Men moet hem dus alleen beoordelen naar zijn beste werk. Dat dat meer dan genoeg is. blijkt wel uit een verzameling als deze. Wally Moes. „Heilig Onge duld. Herinneringen uit mijn leven". (Wereldbibliotheek N.V. Amsterdam 1961. Biografieën, dus ook autobio grafieën kunnen een zeldzame be koring hebben, die zelfs de beste roman mist. Ik zeg kunnen, want het spreekt vanzelf dat hun waar den, «venals bij de roman, afhan gen van het talent, waarmee zij geschreven zijn. De biografie staat als het ware tussen de autobiogra fie en de roman in. Met de ro man heeft deze gemeen, dat zij over de schrijver zelf gaat; met de autobiografie, dat zij gaat over iemand, die inderdaad bestaar heeft. Er is een treffende overeenkomst tussen Wally Moes en Marie Cre- mers, de schrijfster van „Jeugd herinneringen". Bij beiden wordt de lezer van hun herinneringen verplaatst naar de tijd van voor de eerste wereldoorlog; een periode waar zij. die deze hébben meege maakt, met diep heimwee aan terugdenken. Beide schrijfsters hebben in hun tijd terecht succes gehad. Over Wally Moes' „Larense Dorpsvertellingen" heeft niemand minder dan Frans Coenen prijzend geschreven. Marie Cremers' ge dichten werden door Verwey in zijn tijdschrift opgenomen. Merkwaardig is ook dat belden als schilderes begonnen zijn en geëindigd als schrijfster. Dat had bij Wally Moes een tragische oor zaak. Zij was door ziekte zozeer verzwakt, dat zij niet meer schil deren kon. Zij was een leerlinge van Mauve. Het komt waarschijnlijk door het leef tijd verschil Wally Moes was bijna een decennium ouder dan Marie Cremers dat de jeugdherinneringen van de eerste minder interessant zijn dan die van de tweede Op schilderkunstig gebied, en daarover vindt men veel in deze herinneringen, heeft Wallv Moes in een minder boeien de tijd geleefd. Niet als schrijfster evenwel. Doch dat neemt niet weg. dat dit „Heilig Ongeduld" een van die zeldzame geschriften is, dat men niet zou willen missen en waaruit men de overtuiging mee neemt, dat zij hun waarde in de loop der tyden ook niet zullen ver- v liezen. CLARA EGGINK. Venedium calendulaceum neus met grijs blad en lila-rode bloemkleuren. Er zijn echter ook eenjarige soorten en die kan men direct ter plaatse in de volle grond van de border zaaien. Ze groeien niet zo hoog op en men kan ze dus wel op de voorgrond hebben. Ook in de kleine tuin kan men er best een plekje voor vinden; het zaad moet men vooral niet te diep in de grond stoppen. Het is voldoende als het juist onder de oppervlakte zit, later zal men moeten dunnen. De plant jes moeten op een onderlinge afstand van ongeveer tien cen timeter komen. Als men er te veel heeft, kunnen jonge plantjes ook verzet worden, doch doe dat dat dan op een donkere of regenachtige dag. Dianthus of anjers kan men in vele soorten bestellen; ze zijn allerliefst en bloeien heel rijk. Er zijn veelkleurige soor- Foto Turkenburg. ten en die voldoen vooral als snijbloemen. Reseda behoeft men beslist niet om de mooie bloemkleur te zaaien; de bloemen zijn groen geel of geel-bruin van kleur en verspreiden een heerlijke geur. Dat is dus echt wel iets voor de liefhebberstuin. Reseda moet in een zeer voedzame grond soort gekweekt worden; het is dus nuttig als wat oude mest door de bovengrond geroerd wordt. I Als men een flinke tuin l heeft, kan men ook lavatera i trimestris op de achtergrond a zaaien; de grote planten kunnen J een hoogte van ongeveer een meter bereiken en zitten vol roze kelkvormige bloemen. Er r komen ook witte kleuren voor, doch de roze zijn beslist veel (1 mooier. G. KROMDIJK i Nu is het de goede tijd voor het zaaien van allerlei soorten zomerbloemen. By voorkeur kijkt men in de kleine liefheb berstuin naar de soorten, die direct ter plaatse in de volle grond van de tuin gezaaid kun nen worden en waarvoor men dus geen kassen of bakken no dig heeft. Venidium fastulosum heeft echter wel een beetje warmte nodig en die kan men dus nu beter eerst in potten binnens huis of in een broeibakje zaaien. Later kunnen de plant jes dan op de voor hen be stemde plaats in de tuin ge poot worden. Venidium bloeit met grote oranjekleurige bloe men; in het hart van de bloe men zit een donkere ring; ze zijn echt de moeite waard om te kweken. Agrostemma kent men beter als de prikneus; erg bekend is de overblijvende prik-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1962 | | pagina 16